Na een mislukte poging een week eerder - toen ze de aluminium geleiders niet bij zich hadden - staat Hasker & Kroon nu opnieuw in de straat. Het zonnescherm is al uitgepakt en wordt met de hand op het garagedak gelegd.





Na een mislukte poging een week eerder - toen ze de aluminium geleiders niet bij zich hadden - staat Hasker & Kroon nu opnieuw in de straat. Het zonnescherm is al uitgepakt en wordt met de hand op het garagedak gelegd.
Vannacht had ik opnieuw een droom, ik begaf me naar het station om een goede bekende van de trein te halen. Het moet ergens in de omgeving van Tiel zijn geweest â waar ik Hanna Mobach nog een laatste keer met de trein opzocht.
Om mij heen was een goed georganiseerde wereld, waar geëxperimenteerd werd met de nieuwste technieken op het gebied van railvervoer.[1]
Intussen was voor mij het dominante gegeven, dat ik te laat was geweest om mijn bezoek nog te treffen. Ik was inmiddels op de terugreis, in de wetenschap dat ik nu ook thuis – waar mijn huis ook mocht zijn – wéér te laat zou zijn voor de voorgenomen ontmoeting. Daarbij had ik een voortdurend gevoel van haast, ik kreeg de neiging een taxi te nemen. Maar dat vond ik toch te duur. En bovendien zinloos, want op tijd komen lukte ook nu weer niet. Zo bleef ik achter mezelf aan hollen.
Wij bewegen ons door de tijd met een bestemming, er is altijd wel een doel dat de reis heiligt. Tot het op zeker moment tot je doordringt, dat het om de reis zélf gaat, dat de beleving van de reis de eigenlijke bestemming is. Er valt te niets te bereiken.
____________________
[1]Â In NRC van 8 maart werd een boek van de Engelse spoorwegingenieur Gareth Dennis besproken: How the railways will fix the future. Citaat: âTwee stukken rails met ijzeren wielen, of die nu van trams, metroâs of treinen zijn, zijn ĂĄltijd de meest (kosten)effectieve manier om grote aantallen mensen te vervoeren. De spoorweg is een van de belangrijkste uitvindingen ooit, en de mensheid zou er veel meer gebruik van moeten maken.â
Dennis vertelt ook, dat de Russen volop van de trein gebruik maken, dankzij het uitgebreide spoornet dat indertijd in de USSR werd aangelegd. Terwijl in de USA en Engeland het hele spoorsysteem inmiddels op instorten staat.
Bovenaan: Reizigers op station Weert, tijdens een storing. NRC 5 maart 2025: âMinder treinen op tijd, NS boekt wederom verliesâ.
Net toen ik overwoog om na veertig jaar weer eens een zwembad uit te proberen – mijn nek zat vast, ik had last van mân rug en van mân knieĂ«n – kreeg ik een droom, dat ik meebewoog aan de rand van een voortstromende mensenzee.
En ik bewoog met ze mee, met een vaag idee dat ik me ergens in Amsterdam bevond. Maar waar we dan precies waren en waar we naartoe gingen, dat ontging me totaal. Wel had ik ruimte in de marge van de stroom, zodat ik er gemakkelijk langs kon, ik ging sneller, sprong soms over obstakels.
In mij achterhoofd was ik me bewust dat ik alles kwijt was. Ik had geen geld, geen telefoon, geen tas – wel een notie dat er iemand was waar ik naar op weg ging – maar in praktische zin had dat geen enkel effect. Ik was alleen. Maar waar ging ik ĂŒberhaupt heen?
Een of twee keer vroeg ik een willekeuruig persoon waar we ergens waren, maar dat hielp allemaal niets.
Wat na afloop van de droom bleef hangen – afgezien van de constatering dat ik heel fit was, in tegenstelling tot mij gevoel van de laatste weken – was de vraag waar het allemaal heen ging.
Nu ik weer voor mijn raam op de Elpermeer zit, zie ik de eindeloze stroom autoâs langs de vroege snelweg schieten, allemaal gericht ergens naar op weg. En in de hemel komt een koppel ganzen voorbij, dat heel doelgericht op het Zuidwesten lijkt af te stevenen.
En toen las ik in de krant âdat Poetin een nieuw evenwicht nastreeft op het continentâ⊠Wow! Grootser en doelbewuster kan het haast niet. Terwijl ik voor mijzelf – wist ik maar de richting in mijn eigen kleine levenâŠ
âs Ochtends vertelde ik mân droom aan Klaaske, die er precies uithaalde wat mij zelf ook zo overrompeld had: dat je leven zich weliswaar kan afspelen in de marge van de maatschappij en haar centrale waarden, maar dat je je pas kunt losmaken van die âbasisinstinctenâ als er bewustzijn ontstaat van het alomvattende kosmisch verband, waarbinnen dat alles zich afspeelt.
Bovenaan: Asjeraâs (godinnenbeeldjes, 1900 in getal) van Marieke Ploeg, op de tentoonstelling âExodusâ op De Doornburgh in Maarssen (Foto Ingrid Bakker, 30 April 2023).
Hanna Mobach is nu een jaar geleden overleden, op haar NieuwsBlog worden recente ontwikkeling rond haar werk bijgehouden.
De nacht volgend op de inauguratie van Donald Trump als president van de Verenigde Staten, had ik een droom waarin ik verwikkeld raakte in een wereld van aanslagplegers.
Het eerste wat ik zag, was iemand die een holle buis vulde met explosief materiaal.
Omdat ik daar een buitenstaander was, zag ik een kans om me nuttig te maken, door aan te bieden om een grote hoeveelheid materiaal voor ze te vervoeren. Daarbij maakte ik handig gebruik van de aanwezigheid van een truck van van een van de betrokkenen, om daarmee mijn aanwezigheid te rechtvaardigen
Er is in de twintigste eeuw één enkele stem die, glashelder en standvastig, het proces herkende waardoor de samenleving de voornaamste en machtigste afgod van onze tijd kon worden: die van Simone Weil. Zich baserend op de passage over âhet grote beestâ in De staat van Plato, omschreef Weil in verhelderende bewoordingen het fenomeen waarom âhet sociale het religieuze zodanig nabootst dat het zich ermee vereenzelvigt, afgezien van een bovennatuurlijk onderscheidâ. Een onderscheid dat het denken zwaar op de proef stelt, zoals Weil zelf in een bijzin opmerkte: âDat mysterie creĂ«ert een schijn van verwantschap tussen het sociale en het bovennatuurlijke en pleit Durkheim[1] tot op zekere hoogte vrij.â Die âverwantschapâ is een begrijpelijke en noodlottige vergissing als het waar is dat â zoals Weil elders schreef â âhet sociale in verschillende verschijningsvormen de enige afgod isâ. Dan dringt zich een vraag op: hoe kan iemand tegenwoordig ontsnappen aan deze variant van de zwarte magie? Hoe kan een lid van de seculiere samenleving, erop getraind het onzichtbare te negeren, het weer leren herkennen? In welke vorm? Wat zal hem overkomen als hij zich niet wil schikken in een credo, zoals dat gebeurt in de deerniswekkende westerse sekten die zichzelf hindoes of boeddhisten of sjiieten of, nogal ongenuanceerd, sjamanen noemen? Een lachwekkende vertoning, een van de verschillende mogelijkheden die door de seculiere samenleving worden geboden en goedgekeurd.
De beschikbaarheid en toegankelijkheid van alle geloofsopvattingen uit het verleden is dan ook een van de kenmerken van het tijdperk dat ik ooit posthistorisch noemde. Maar als we deze onvermijdelijk parodistische weg uitsluiten, welke andere mogelijkheid blijft er dan over? Zal het seculiere subject genoegen moeten nemen met het uitvlakken van het onzichtbare, wat inmiddels als aanname voor het gemeenschappelijke leven wordt beschouwd? Dat is de waterscheiding. Als niet geloven maar weten essentieel is, zoals elke gnosis veronderstelt, zullen we onze weg moeten vinden in het duister, elk middel moeten gebruiken, in een soort onophoudelijke bricolage van de kennis, zonder enige zekerheid over een beginpunt en zelfs zonder enig idee van een eindpunt.
Dat is de zowel beklagenswaardige als opwindende toestand waarin iemand verkeert die tot geen enkele geloofsrichting behoort maar tegelijkertijd weigert de religie â of, preciezer gezegd, de verafgoding â van de samenleving te accepteren. Een moeizame weg, zonder naam, zonder referentiepunten die niet versleuteld en strikt persoonlijk zijn. Maar ook een weg waar je onverwacht steun krijgt van verwante stemmen, als in een onbekend sterrenstelsel. Ik geloof niet dat we op dit moment meer mogen verwachten. Maar toch, als we goed kijken is het heel wat. Hoog spel dat in de loop der eeuwen door aardig wat mensen is gespeeld zonder het te verklaren, en nu wel vrijmoedig genoeg moet zijn om zich in het volle licht te vertonen. Zoals we lezen in Wittgensteins Bemerkungen ĂŒber Frazer's 'The Golden Bough': âJe zou haast zeggen dat de mens een ceremonieel dier is.â
Uit: Roberto Calasso, Het onnoembare heden, hfdst. I Toeristen en terroristen.
[1] Emil Durkheim, Les Formes élémentaires de la vie religieuse, 1912
Afb. boven: De paarse sering in Zuidlaren, mei 2017.
Toen de Italiaanse schrijver en uitgever Roberto Calasso vorig jaar overleed, werd hij meer bewonderd dan begrepen. Als hij in de Engelstalige wereld wordt geprezen, is dat meestal omdat hij erudiet is. Ondertussen is Calasso in zijn geboorteland Italië beter bekend als uitgeverij-impresario, vanwege zijn leiderschap van de onafhankelijke uitgeverij Adelphi.
Calasso's magnum opus, een omvangrijke serie van 11 delen die hij in 1983 begon met The Ruin of Kasch en in 2021 eindigde met The Tablet of Destinies, wordt vaak onbeschrijfelijk genoemd. Eigenlijk is het vrij eenvoudig als je de sleutel eenmaal te pakken hebt. Calasso schrijft gnoseologie (een woord dat hij vaak gebruikt) â dat wil zeggen, een onderzoek naar en geschiedenis van esoterische kennis.
Dit helpt om te verklaren wat een van de meest verwarrende elementen van zijn werk kan zijn. Critici verzuimen nooit de verbijsterende mix van genres te noemen die je bij Calasso aantreft. Op één pagina kun je mythe, fictie, geschiedenis en essay naast elkaar vinden. Voor Calasso bevindt al dit materiaal zich op hetzelfde vlak. Vanuit het esoterische perspectief is de mythe van de zondvloed van hetzelfde type als een fragment van een essay van Novalis, dat van hetzelfde type is als een bijtende opmerking van Talleyrand. Wat ertoe doet, is niet uiterlijk, maar innerlijk.
The Secret Teaching of Roberto Calasso
Noah Kumin, December 12, 2022
Inhoud
I.
II.
III.
Toeristen en terroristen
Het Weense gasbedrijf
Een voorproefje van de torens
De duidelijkste en sterkste gewaarwording van wie op dit moment leeft, is dat hij elke dag opnieuw niet weet waar hij aan toe is. Het terrein is onbetrouwbaar, lijnen splitsen zich, weefsels rafelen, perspectieven verschuiven. Dan beseft hij nog onherroepelijker dat hij zich in het âonbenoembare hedenâ bevindt.
Het ritueel vormt een onverbiddelijke scheidslijn tussen secularisme en religies. De secularisten staan niet toe dat er regelmatig en soms op vaste tijden handelingen worden verricht die zijn gericht op een externe entiteit. Handelingen die een onzichtbare aanwezigheid vereisen. Voor de secularisten is die onzichtbare aanwezigheid er simpelweg niet. En wordt het woord ‘ritueel’ zelf geassocieerd met iets overbodigs, iets hinderlijks, ondoelmatigs. Dus precies het tegendeel van wat het in andere beschavingen betekende.
Deze uitholling van het ritueel – of minstens verbanning naar de periferie van het bestaan – had een euforisch stemmende ontheffing van verplichte handelingen tot gevolg kunnen hebben. Maar dat gebeurde niet. Zwijgend maar koppig berustte het seculiere brein in de gedachte dat het niet buiten steeds herhaalde en strikt geformaliseerde handelingen kon, niet alleen waar het er nog een zekere doelmatigheid aan toekent, bijvoorbeeld in de juridische sfeer, maar op elk terrein van het bestaan, tot in de onbeduidendste en intiemste uithoeken ervan. De uitgebannen rituelen zijn uiteindelijk weer teruggekeerd in de samenleving, er tot haar verste haarvaten in doorgedrongen. Het seculiere leven wordt steeds vaker gekenmerkt door situaties waarin we ons op een bepaalde manier moeten gedragen, alsof we van het ene televisieformat overstappen naar het andere. Overal gelden vaste regels en manieren – die ertoe neigen steeds subtieler en gedifferentieerder te worden. Maar geen ervan is gericht op wat dan ook buiten de samenleving zelf. Het zijn telkens weer tautologische bevestigingen die het bestaande onderstrepen, zoals bepaalde archaĂŻsche riten eerbied voor de godheid benadrukten.
Voor een paar van de grootste bedrijven, zoals Google is de substantie die in geld wordt omgezet en die ze voedt niet langer aardolie maar reclame. De aanzienlijke economische relevantie daarvan, ofwel het exoterische aspect van de reclame, moet onze aandacht echter niet afleiden van haar esoterische aspect, ofwel de herhaling. Voor reclame is het essentieel dat ze wordt herhaald, net als rituele handelingen. De herhaling garandeert de bestendigheid van de betekenis. En juist die taak is door de samenleving gedelegeerd aan de reclame. Dat is niet gering, integendeel, het is een functie die de zin van elke afzonderlijke handeling onderbouwt. Daarom is het esoterische doel van de reclame een onophoudelijke verspreiding en herhaling van beelden en merken die zich in elke spleet van de psychische ruimte wurmen. En als zij daar niet voor zorgden, zou alles misschien kleur- en vormloos lijken. Het is echter een doorlopend ceremonieel waaraan niet te ontkomen valt. Een proces met als hoogtepunt en bezegeling de sodal media, waar de spontane ontboezemingen van de enkeling gepaard gaan met verplichte bijpassende reclame. Alsof wat er wordt gedeeld onmogelijk los kan worden gezien van de reclame.
[âŠ]
Er is in de twintigste eeuw één enkele stem die, glashelder en standvastig, het proces herkende waardoor de samenleving de voornaamste en machtigste afgod van onze tijd kon worden: die van Simone Weil. Zich baserend op de passage over ‘het grote beest’ in De staat van Plato, omschreef Weil in verhelderende bewoordingen het fenomeen waarom ‘het sociale het religieuze zodanig nabootst dat het zich ermee vereenzelvigt, afgezien van een bovennatuurlijk onderscheid’. Een onderscheid dat het denken zwaar op de proef stelt, zoals Weil zelf in een bijzin opmerkte: ‘Dat mysterie creĂ«ert een schijn van verwantschap tussen het sociale en het bovennatuurlijke en pleit Durkheim tot op zekere hoogte vrij.’ Die ‘verwantschap’ is een begrijpelijke en noodlottige vergissing als het waar is dat – zoals Weil elders schreef – ‘het sociale in verschillende verschijningsvormen de enige afgod is’. Dan dringt zich een vraag op: hoe kan iemand tegenwoordig ontsnappen aan deze variant van de zwarte magie? Hoe kan een lid van de seculiere samenleving, erop getraind het onzichtbare te negeren, het weer leren herkennen? In welke vorm? Wat zal hem overkomen als hij zich niet wil schikken in een credo, zoals dat gebeurt in de deerniswekkende westerse sekten die zichzelf hindoes of boeddhisten of sjiieten of, nogal ongenuanceerd, sjamanen noemen? Een lachwekkende vertoning, een van de verschillende mogelijkheden die door de seculiere samenleving worden geboden en goedgekeurd. De beschikbaarheid en toegankelijkheid van alle geloofsopvattingen uit het verleden is dan ook een van de kenmerken van het tijdperk dat ik ooit posthistorisch noemde. Maar als we deze onvermijdelijk parodistische weg uitsluiten, welke andere mogelijkheid blijft er dan over? Zal het seculiere subject genoegen moeten nemen met het uitvlakken van het onzichtbare, wat inmiddels als aanname voor het gemeenschappelijke leven wordt beschouwd? Dat is de waterscheiding. Als niet geloven maar weten essentieel is, zoals elke gnosis veronderstelt, zullen we onze weg moeten vinden in het duister, elk middel moeten gebruiken, in een soort onophoudelijke bricolage van de kennis, zonder enige zekerheid over een beginpunt en zelfs zonder enig idee van een eindpunt.
Dat is de zowel beldagenswaardige als opwindende toestand waarin iemand verkeert die tot geen enkele geloofsrichting behoort maar tegelijkertijd weigert de religie – of, preciezer gezegd, de verafgoding – van de samenleving te accepteren. Een moeizame weg, zonder naam, zonder referentiepunten die niet versleuteld en strikt persoonlijk zijn. Maar ook een weg waar je onverwacht steun krijgt van verwante stemmen, als in een onbekend sterrenstelsel. Ik geloof niet dat we op dit moment meer mogen verwachten. Maar toch, als we goed kijken is het heel wat. Hoog spel dat in de loop der eeuwen door aardig wat mensen is gespeeld zonder het te verklaren, en nu wel vrijmoedig genoeg moet zijn om zich in het volle licht te vertonen. Zoals we lezen in Wittgensteins Bemerkungen ĂŒber Frazer’s ‘The Golden Bough’: ‘Je zou haast zeggen dat de mens een ceremonieel dier is.’
Dit gaat niet over herinneringen. Maar over woorden die zijn geschreven, gepubliceerd, uitgesproken, geciteerd en geregistreerd tussen begin januari 1933 en mei 1945. Ongewild doen ze allemaal vertrouwd aan. Alle beelden uit die jaren, van welke herkomst ook, ademen iets hypnotisch. Het was het hoogtepunt van het zwart-wit, in de bioscoop en in het leven. Toen technicolor zijn intrede deed, leek dat een zinsbegoocheling. Alsof de tijd een steeds nauwere spiraal had gevormd die eindigde in een wurggreep.
30 januari 1933. Klaus Mann vertrekt ’s morgens vroeg uit Berlijn, ‘als door een akelig voorgevoel opgejaagd.’ Lege straten. Een slapende stad. ‘Het zou mijn laatste blik op Berlijn zijn, het afscheid.’ Tussenstop in Leipzig. Op het station verschijnt zijn vriend Erich Ebermayer. Bleek, ongerust. “‘Wat is er aan de hand?” vroeg ik hem. Hij leek verbaasd: “Weet je dat niet? De oude heer heeft hem een uur geleden benoemd.” “De oude heer? .. Wie?” “Hitler. Hij is kanselier.'”
[âŠ]
1941. Simone Weil is getroffen door een zojuist verschenen bundel geschriften van Planck. Veel meer dan in Einstein, ziet ze in Planck degene die ‘een radicale breuk in de ontwikkeling van de wetenschap’ heeft teweeggebracht. Het begrip kwantum is ‘op zichzelf buitengewoon en subversief ” al kloppen bepaalde toepassingen ervan misschien niet. Maar het zal de nieuwe grondslag van de wereld worden. Echter, er is iets vreemds: zodra Planck het niet langer over kwantums heeft, zegt hij louter banaliteiten. Hij spreekt als een oprecht mens, ‘in de gebruikelijke zin van het woord’, begiftigd met gezond verstand, ‘wat al heel wat is’. Maar meer niet. Dus zal de wereld zijn gegrondvest op een wetenschap die ze niet kan begrijpen, ontdekt door een man die buiten die wetenschap niets belangwekkends te melden heeft. Toch is het ‘in naam van de wetenschap dat wij, blanke mensen ⊠als heer en meester over de aardbol rondlopen en bij elke stap een of andere schat vertrappen’. De wetenschap is voor westerlingen zoiets als de Katholieke Kerk voor CortĂ©s en Pizarro. Maar zij hadden nog wel enig idee wat de sacramenten waren.
Twee jaar later schreef Simone Weil in Londen haar Prelude Ă une dĂ©claration des devoirs envers l’ĂȘtre humain. Ze wilde een paar onaantastbare principes onder de loep nemen. En vroeg zich af waarop die moesten berusten. De religie werkte niet meer, want dat was inmiddels iets ‘voor de zondagochtend’. En de wetenschap? Alleen de niet-gelovigen, die echter wel elke dag in de wetenschap geloven, ‘hebben een triomfantelijk gevoel van innerlijke eenheid’, wat echter een illusie is. Hun moraal is ‘niet minder in tegenspraak met de wetenschap dan de religie van de anderen’. Wetenschap is namelijk niet moreel. Kwantums geven geen gedragsregels. Weil trekt haar conclusie: ‘Hitler heeft dat scherp gezien. Hij laat dat trouwens aan heel veel mensen zien, overal waar de dreiging van de ss voelbaar is, en zelfs nog verder weg. Vandaag de dag kan, bij wijze van spreken, alleen onvoorwaardelijke adhesie aan een totalitair systeem, bruin, rood of wat dan ook, voor een solide illusie van innerlijke eenheid zorgen. Daarom vormt dat zo’n onweerstaanbare verleiding voor heel wat ontredderde zielen.’
[âŠ]
Op een los, niet dateerbaar blaadje, tegenwoordig in de Jacques Doucet-bibliotheek, vertelde Baudelaire over het instorten van een reusachtige toren die ooit wolkenkrabber zou heten. Hij voelde zich machteloos omdat hij er niet in slaagde dat door te geven aan ‘de mensen’, ‘de naties’. Dus moest hij er genoegen mee nemen het ‘de meest intelligente’ toe te fluisteren. Maar zelfs die fluistering moest meer dan een eeuw wachten voordat ze werd gedrukt. En niemand besteedde er aandacht aan. Pas toen het te laat was drong tot de naties door wat hun te wachten stond. Het was allemaal gebeurd in een droom, zo’n droom waar Baudelaire wel vaker last van had, zo een waardoor de wil om ooit nog te slapen hem verging:
Tekenen van verval. Reusachtige gebouwen. Talloze appartementen, het ene boven op het andere, kamers, tempels, galerijen, trappen, doodlopende gangen, belvedĂšres, lantaarns, fonteinen, beelden. – Spleten, barsten. Nattigheid ajkomstig uit een waterreservoir hoog in de lucht. – Hoe moeten de mensen, de naties worden gewaarschuwd? We moeten het de intelligentsten in het oor fluisteren.
Bovenin knapt een pilaar en verschuiven de uiteinden ervan. Er is nog niets ingestort. Ik kan de uitgang niet meer vinden. Ik ga naar beneden, dan weer naar boven. Een labyrinttoren. Ik kon er niet uit. Ik woon voorgoed in een gebouw dat op instorten staat, een gebouw dat is aangestoken door een geheime ziekte. – In gedachten bereken ik, als afleiding, of zo’n ongelooflijke massa stenen, marmer, beelden, muren die binnenkort op elkaar klappen straks doordrenkt zal zijn van de hoeveelheid hersenen, mensenvlees en versplinterd bot.
‘Toen de ‘waarschuwing’ van deze droom de ‘naties’ bereikte klopte alles, op één ding na: het waren twee torens – tweelingen.
âVóór de grote Verteller aan het Verhaal begon, was er een nacht die maar niet eindigde en waarin niets gebeurde. Toen was iemand, al wist niemand wie dat was en wanneer het gebeurde, een lied gaan zingen waarin alles dat er nu is werd opgeroepen om tevoorschijn te komen en zich niet meer in de nacht te verbergen. Maar je begrijpt dat als alles tevoorschijn is gekomen en is gaan leven, er wel eten moet zijn en zo is het gekomen dat de een de ander opeet, de grotere de kleinere, van heel groot naar heel klein.'
Maarten Houtman, De breuk | Werelden 1 â Karti
Jannetje Koelewijn, NRC 1 december 2024 (fragment)
Bioloog Herbert Prins maakte lange reizen door de ruigste gebieden. Hij bestudeerde brandganzen en ontsnapte aan ijsberen en straatrovers. “Mag de natuur werkelijk vrij zijn van morele oordelen?
“Dat verheerlijken van natuur en oude landschappen – ik denk dat het moreel gewoon fout is.“
Dus wat doen we met de wolven?
“Fundamenteel kiezen voor bescherming van de samenleving mĂ©t behoud van wolven, wilde zwijnen, herten, reeĂ«n en alle andere beesten die hier vijftig jaar waren uitgestorven en nu door goed beheer zijn teruggekeerd. Maar een wolf hoort niet in Amersfoort rond te lopen. Dus: een echt nationaal park, met een hek eromheen. En stoppen met de jacht. Het wild is voor de wolven. Zoals in Nepal de herten in de parken voor de tijgers zijn. Daarbuiten moet je tijgers letaal beheren. Zo nodig afschieten.â
Je laatste hoofdstuk gaat over de reis afgelopen winter naar de Transhimalaya, tussen India en Tibet.
âMet vrienden, uit Wanderlust, en ook omdat ik daar vijfentwintig jaar geleden met een Indiase promovendus een natuurreservaat heb helpen inrichten. Ik wilde weleens weten hoe de lokale bevolking nu met wolven omgaat. En ik had na al die jaren nog steeds geen sneeuwluipaarden gezien.â
Die zie je dan bij het dorpje Kibber, als jullie afdalen langs een diep ravijn.
âMijn droom wordt waarheid, op confronterende wijze. Een van de sneeuwluipaarden â de mooiste beesten op aarde â zien we twee dagen lang een jong steenbokje in zijn macht houden, aan de rand van het ravijn. Het bokje glijdt de hele tijd net niet weg, tot het na twee dagen zo vermoeid is dat het toch een poot verzet. En dan kan de sneeuwluipaard hem dat kleine duwtje geven waardoor hij naar beneden stort, tachtig meter hotsend en botsend over rotsuitsteeksels.â
En vraag jij je af of dit nu moord is, zoals lokale onderzoekers zeggen.
âOf predatie, wat de in Darwin geschoolde biologen zeggen. En dan is het normaal dat een prooidier in een positie wordt gemanoeuvreerd waarin het met zo weinig mogelijk energie gedood kan worden. Dat heet natuurlijke selectie. In moord zit een moreel oordeel. Mag de natuur werkelijk vrij zijn van morele oordelen? Hebben dieren ethiek? Zijn er goden die nadenken over het handelen van een sneeuwluipaard? Het lijken gemakkelijke vragen, maar nee.
Ik houd me ook bezig met de wolvenproblematiek in Nederland en moet je horen wat mensen allemaal roepen als een wolf op de Veluwe een schaap heeft gedood. Het ergste vinden ze nog dat die wolf het wrééd doet.â
Lupus est homo homini.
Plautus, Romeins schrijver, 200 v.Chr.
Afbeelding boven: âProWinko kan niet wachten de eerste paal de grond in te slaanâ (Artist impression UNstudio).
âProWinko wil bovenop de BCC, Douglas, in de buurt van de Hema en tegenover de Media Markt woontorens met appartementen bouwen. Alle woningen, van 60 tot 75 vierkante meter, moeten tot het middenhuur-segment behoren. De prijzen variĂ«ren van 700 tot 1.000 euro per maand. âUitgangspunt is allemaal appartementen met twee slaapkamersâ, stelt commercieel directeur Estien Bicker van ProWinko.â (Bron NRC, 10 januari 2022).
âDe geplande nieuwbouw op het Buikslotermeerplein wordt nog omvangrijker dan al eerder bekend was. Er komen geen 7900 woningen, maar 9900 woningen.
En die worden voornamelijk gebouwd in woontorens waarvan de maximale hoogte geen 90, maar 140 meter zal worden.
Afgelopen donderdag was er in de Stopera een commissievergadering, waar de omvang geen probleem was en het besluit alleen nog een formaliteit leek te zijn.â
Radio Boven IJ op 1 december 2024.
Het is best mogelijk dat de bouwers van de Toren van Babel geen godslasterlijke plannen hadden. Die schrijft Genesis hun ook niet toe. Ze wilden iets waar altijd al naar was gezocht: een weg naar de hemel, een veilige, betrouwbare toegang. En die wilden ze kunnen zien. Dat was hun schuld. Of minstens hun gruwelijke vergissing. Maar ook vergissingen kunnen tot het gewenste resultaat leiden. Niets stond Jahweh zo tegen als het snoeven van de mensen dat ze zelf klaarspeelden wat ze aan het doen waren, alsof ze autonoom waren. En nooit zei Jahweh het zo duidelijk als toen werd begonnen met de bouw van de Toren van Babel. âDit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn.â
Roberto Calasso, Het boek van alle boeken, 2019.
In het Groninger Museum opent 30 november de tentoonstelling Hoe Van Gogh naar Groningen kwam, âover eigenzinnige Groningers en ondernemende studenten die de moderne kunst in 1896 naar het Noorden brachten.â
In dat jaar 1896 waren schilderijen te zien die later beroemd zouden worden, maar nog geen titel hadden.
Zo beschreef een krant een schilderij als âzeer hard geel, bijna schreeuwend geel; daarboven een hemel van een pijnlijk doodelijk blauw, en uit den storm van het koren vliegen eenige zwarte raven omhoogâ â wat haast wel moet verwijzen naar âKorenveld met kraaienâ (1890).
NRC 26 november 2024: âHoe in 1896 zes studenten met succes het werk van Van Gogh voor zes dagen naar Groningen haalden.â
in mijn ouderlijk huis in Nijmegen, hing boven het boekenkastje rechts jarenlang een reproductie van Van Goghâs âKorenveld met kraaienâ. Het was een statement van mijn vader met zân kunstzinnige achtergrond, die mij indertijd wel beviel. Ik wierp er regelmatig een blik op, om me mee te laten voeren door het vlammende protest tegen wat wij onze âwerkelijkheidâ noemen â met zijn âbijna schreeuwend geel; daarboven een hemel van een pijnlijk dodelijk blauw.â
Misschien was het wel die âschreeuwâ â Ă la Munch â die mij zo beviel.[1] Voor mijn vader was het eerder zijn pure enthousiasme voor de durf van Van Gogh en zijn uitbundige kleuren â net als vermoedelijk bij die zes Groningse studenten (onder wie de latere historicus Johan Huizinga).
Inmiddels is Van Gogh ânationaal kunstbezitââŠ
Zie ook Kijken in de spiegel van je eigen proces op www.taozen.nl.
____________________
[1] Volgens een bericht in âTrouwâ van 22 januari 2022, heeft Edvard Munch op âDe Schreeuwâ in het Noors geschreven âKan alleen zijn geschilderd door een gekâ.