VERANTWOORDING Onderstaand artikel over de Klimaatcrisis is overgenomen uit NRC, samen met de spotprent van Kamagurka; de overige afbeeldingen (met onderschriften) en de links zijn van mij. Hz.
Lieke Smits is kunsthistoricus en postdoctoraal onderzoeker bij de Universiteit Leiden.
Waarom lukt het ons als mensheid maar niet om goed voor onze omgeving te zorgen? Waarom verkiezen we gemak, economische groei en ontkenning boven een leefbare planeet?
Een deel van het antwoord ligt er volgens mij in dat veel mensen geloven dat er een grens bestaat tussen henzelf en hun omgeving. Dat is duidelijk een illusie: onze lichamen huisvesten microplastics en PFAS en door onze CO2-uitstoot die de temperatuur doet stijgen maken muggensoorten met nieuwe ziektes hun introductie in Nederland.
Hoe kan het dat we toch niet doordrongen raken van onze fundamentele verstrengeling met de omgeving? De onzichtbaarheid van vervuiling zal hierin meespelen – zelfs huisafval verdwijnt via ondergrondse containers zo snel mogelijk uit zicht. Een ander obstakel is het moderne mensbeeld, beïnvloed door Descartes, waarin het ‘zelf’ begrensd is.
ILLUSTRATIE KAMAGURKA
In de Middeleeuwen bestond er een ander beeld van het zelf. Dat was relationeel en poreus. Het zelf werd niet alleen gedefinieerd ten opzichte van anderen, maar transformeerde ook constant in relatie tot andere mensen, de wereld en God. Dat kon zowel negatief als positief uitpakken. Anderen konden je de verdoemenis in leiden, maar ook verlossing brengen.
Dat brengt een verantwoordelijkheid voor de relatie met de ander en de wereld met zich mee. Je moet zorg dragen voor alles en iedereen onder je hoede. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een vijftiende-eeuws verhaal over een jonge vrouw die naar Amersfoort reist om in het klooster in te treden. Onder de bezittingen die ze vanuit huis heeft meegebracht, is een klein Mariabeeldje van klei. Omdat ze zich schaamt voor het simpele voorwerp, gooit ze het onderweg in de gracht. Die daad van veronachtzaamheid zet een hele keten aan gebeurtenissen in gang. Maria verschijnt aan een andere vrouw die ze maant het beeldje uit het water te redden, waar het is blijven drijven zonder met de stroom meegevoerd te zijn. Eenmaal aan wal verricht het beeld wonderen, waardoor het in de kerk wordt geplaatst en pelgrims aantrekt. Eindelijk wordt ze op de gepaste wijze verzorgd en vereerd. In ruil daarvoor redt ze mensen van ziektes, ongelukken en overstromingen.
Op wonderen kunnen we niet wachten. Maar als CO2 net als het Mariabeeldje zou weigeren uit ons blikveld te verdwijnen, zouden we niet om onze verstrengeling met de omgeving heen kunnen. We moeten manieren vinden om onze uitstoot zichtbaarder en tastbaarder te maken. Dan kunnen we mensen misschien nog aanzetten tot zorg.
MET DANK AAN NRC
Terracotta beeldjes die deel uitmaken van het kunstwerk Asjera’s terugkeer op de tentoonstelling EXODUS in Buitenplaats Doornburg.[1] Bezoekers van de tentoonstelling werden uitgenodigd om een beeldje mee naar huis te nemen, waardoor het werk “een wederkerig geschenk is om de vrouwelijke helft van God weer zichtbaar te maken in het dagelijks leven”.
Bovenaan: Het complex van het zusterklooster ‘Onze Lieve Vrouwe ter Eem’ in Amersfoort, waar onze Tao-zen sessies van december 1983 en juli 1984 plaatsvonden. We weten nu dus ook waar die naam ‘Onze Lieve Vrouwe ter Eem’ vandaan komt – maar laat dat Mariabeeldje waar het om draait, bij de kerkscheiding in 1870 nu in de Oud Katholieke Kerk in Amersfoort terechtgekomen zijn… In elk geval is het nu duidelijk waarom de Paus in mei 1985 met zijn pausmobiel daar in dat klooster wilde bivakkeren. En waarom wij van Tao-zen in juli 1984, voorafgaand aan dat bezoek, naar het souterrain werden verbannen… Zie Alain Kremski, Gurdjieff vertolker par excellence voor nadere details.
[1] ‘De Doornburgh’ was ooit het gastenverblijf van de Emmaus Priorij te Maarssen, het klooster waar Maarten Houtman in de jaren zestig van de vorige eeuw de gelegenheid kreeg met zijn Tao-zen groepen te beginnen.
‘Vertrouw nooit een man van boven de vijftig die geen rimpels heeft. Dat betekent dat hij geen geweten heeft.” Het is een van de levenslessen die de Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge meekreeg van zijn moeder. Ze was een vrouw met duidelijke meningen, vertelt hij. We spreken elkaar de middag voor zijn optreden bij Crossing Border in Den Haag en een dag later opnieuw, maar dan in het openbaar in het Amsterdamse filmmuseum Eye. Kentridge is in het land ter promotie van zijn boek Anatomie van het atelier. Dat hij iets van een popster heeft, blijkt wel uit de optredens bij Crossing Border en in Eye: de zaal zit twee keer bomvol, en hij heeft een manager die het tijdschema strak in de hand houdt.
De zeventigjarige Kentridge is vooral bekend van zijn houtskooltekeningen en animatiefilms waarin vaak ‘processies’ voorbijkomen die een ander perspectief op de geschiedenis vormen. Daarnaast is hij werkzaam als opera- en theaterregisseur. Op de Biënnale in Venetië vorig jaar had hij succes met de filmserie Self-Portrait as a Coffee Pot, waarin hij voortdurend met zichzelf in gesprek is, werk uitveegt, soms een kopje koffie drinkt en meermaals op kaarten, in woordenboeken of in encyclopedieën schildert.
Heeft u wel eens overwogen om de wetboeken van uw vader te gebruiken om in te tekenen?
„Nee, dat heb ik geloof ik nooit overwogen. Dat is een nieuwe gedachte. Ik heb vast nog wel ergens oude wetboeken liggen of andere boeken uit die tijd, maar misschien zit er nog een soort supervisie van ouders om niet aan die boeken te komen. Het heeft natuurlijk ook met de kwaliteit van het papier te maken of je er met houtskool op kan tekenen.”
In uw boek staat een geestige passage over een historisch kookboek, waarin wordt gesteld dat Joden nostalgisch zijn aangelegd omdat ze graag gans eten. Los daarvan, denkt u dat nostalgie goed is voor elk mens of vooral voor kunstenaars?
„Dat hangt ervan af wat voor soort nostalgie. Je hebt de reactionaire nostalgie naar een wereld zoals die zou zijn geweest. De Britten die een Brexit willen en dan denken terug te kunnen keren naar de jaren twintig van de vorige eeuw. Dat is negatieve nostalgie. Maar je hebt ook nostalgie van het Griekse woord ‘nostos’, en dan gaat het om een actieve terugreis, waarbij je je bewust wil worden van waar je wortels liggen en wie je bent.”
William Kentridge.FOTO ANDREAS TERLAAK [vergroot door te klikken]
En die laatste vorm heeft u?
„Ik denk dat iedereen die heeft. Vooruitkijken is immers ook terugkijken. Alle beelden die je vormt, zijn gebaseerd op wat je gezien hebt. Het is niet dat je ze opnieuw wil maken, maar je kan niet doen alsof ze er niet zijn. Dat je zou kunnen werken vanuit een neutraal beginpunt is een leugen. Dus, ik denk dat erkennen waar je vandaan komt en wie je geworden bent altijd essentieel is, of je nu een kunstenaar, een politicus of wie dan ook bent.”
De manier waarop u naar uzelf kijkt en vastlegt in zelfportretten is niet de standaard manier zoals we die kennen. Er is een groot verschil tussen iemand als Rembrandt en uw zelfportret als een koffiepot.
„Ik heb wel portretten gemaakt op een traditionele manier, dan tekende ik een gezicht in de hoop dat het op het mijne leek. Maar wat me meer interesseert, is er anders naar kijken. Een portret onthult niet zozeer wie je bent, wat je bijvoorbeeld wel of niet tekent of wel en niet leest, is even onthullend. En het is natuurlijk ook een grap: een koffiepot is geen zelfportret.”
Moet je als je een zelfportret maakt, in welke vorm ook, jezelf aardig of leuk vinden?
„Nee, beslist niet. Dat is niet een vraag waar je mee bezig bent. Rembrandt had wel wat compassie voor zichzelf in zijn portretten, maar dat is wat anders dan jezelf leuk vinden. Je moet denk ik wel op je gemak zijn met jezelf.”
En u bent op uw gemak met uzelf?
„Nou, nee, of… Kijk, ik kan niet veranderen wie ik ben. Ik verwacht ook geen enorme veranderingen in mijn laatste levensjaren. Maar waar het om gaat is het grotere geheel, de grotere vragen: waar gaat het heen, wie ben ik uiteindelijk? Iedereen heeft dingen waar die trots op is en minder trots op is, dat is hoe je gevormd wordt.”
In een documentaire van enkele jaren geleden vertelde u dat u als jongetje van vijf in de studeerkamer van uw vader foto’s vond van de demonstranten die doodgeschoten waren door de politie tijdens een demonstratie in Sharpeville. In hoeverre hebben die foto’s u gevormd?
„Mijn vader verdedigde de families van de vermoorde demonstranten. Toen ik zijn kamer binnenging dacht ik dat het een doos chocolade was, en daarom opende ik hem. Dat bleek dus zo’n gele Kodakdoos te zijn met die foto’s. Ik had nog nooit foto’s van dode mensen gezien, en zeker niet die zo gewelddadig waren vermoord, dus dat was natuurlijk een schok. Eigenlijk zou je alle terreur en doden in de wereld moeten blijven bekijken vanuit de blik van een vijfjarige, zodat je blijft ervaren hoe schokkend dat is in plaats van dat je eraan gaat wennen. Maar goed, wat ook meespeelde is dat ik niet in die studeerkamer had mogen zijn, dus daar voelde ik me ook schuldig over: dit is wat je krijgt als je iets doet wat niet mag. Ja, het was een belangrijk moment, maar die foto’s speelden pas veel later een rol, toen ik een film maakte met daarin dode lichamen naast elkaar. Ik had toen niet door dat dit een weerslag was van wat ik als vijfjarige had gezien. Het grappige is dat mijn vader en ik zo’n 15 jaar geleden samen werden geïnterviewd in Duitsland. Dit verhaal kwam toen ter sprake en mijn vader zei dat híj zich schuldig voelde dat hij de doos op een plek had laten liggen waar een kind die kon vinden. Dat was een moment dat me bijbleef, want hij bood een perspectief waar ik nooit bij had stilgestaan.”
Wat zei u daarop?
„Ik hoefde niets te zeggen.”
Wat zei u dan na afloop tegen uw vader?
„Ik zei: ‘Dat was een goede conversatie.’ Hij zei: ‘Ja jongen, dat was een goed gesprek.’ Waarop ik zei: ‘Ik denk dat we dit vaker zouden moeten doen.’ Hij zei: ‘Nee, laten we het bij deze ene keer houden.’”
Als kind kreeg u van uw opa een boek over geschilderde landschappen. Kunt u landschappen met een nostalgische blik bekijken of zijn ze daarvoor te politiek?
„Net als de meeste mensen kan ik genieten van een landschap. Wat me intrigeert is of het genieten van een landschap voor iedereen hetzelfde is. Vindt iemand die altijd in de woestijn heeft gewoond het groen van Ierland bijvoorbeeld benauwend en afschuwelijk, of juist mooi?”
Wat ik bedoel is: uw ouders voelden zich medeverantwoordelijk voor wat er in Zuid-Afrika gebeurde en speelden een belangrijke rol. U neemt als kunstenaar ook een verantwoordelijkheid door onbekende geschiedenissen aan te kaarten. Maar is het landschap dan vooral mooi of juist ook schuldig?
„Ik heb daar nooit op die manier over nagedacht, maar je hebt ergens wel gelijk. Als je een landschap ziet, dan weet je dat er een beladen geschiedenis aan gekoppeld is. Ongeacht of het een geschiedenis is van mijnen of veroveringen: een landschap is geen neutrale plek. Ik denk dat een landschap het verleden kan tonen, maar geen verantwoordelijkheid hoeft te nemen voor wat er gebeurd is. Dat het landschap schuldig is voor wat er heeft plaatsvonden, nee, dat vind ik toch niet. Het is de mens die verantwoordelijk is voor wat daar gebeurd is.”
Anatomie van het atelier verscheen in een vertaling van Anna Helmers-Dieleman bij uitgeverij Cossee, 224 blz. € 35,00 [vergroot door te klikken]
Als een popster trok de Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge volle zalen bij de presentaties van zijn boek Anatomie van het atelier. „Om een zelfportret te maken hoef je jezelf niet leuk te vinden. Je moet wel op je gemak zijn met jezelf.”
Voelt u zich verantwoordelijk?
„Ja, natuurlijk. Ik ben 35 jaar opgegroeid onder de apartheid en de andere 35 jaar is Zuid-Afrika een democratie. Dat je een witte Zuid-Afrikaan bent, of je het nu leuk vindt of niet, is reden dat je medeplichtig bent en alle soorten van privileges hebt gehad. Ongeacht of je zelf schuldig bent, je bent op een bepaalde manier medeverantwoordelijk. Je moet verantwoordelijkheid nemen voor de geschiedenis, voor de omstandigheden waarin je verkeert. Sommigen vertrokken uit Zuid-Afrika omdat ze de apartheid niet konden aanzien. Anderen bleven en werden zo medeplichtig aan het systeem. Er is geen goede oplossing voor wat je dan moet doen. Als je vertrok, kon je er niets doen om slachtoffers van de apartheid te helpen. Om Zuid-Afrika te begrijpen, moet je snappen dat elke oplossing ontoereikend was.”
Tijdens uw werk aan ‘Triumph and Lament’ in Rome (een animatie waarin een processie langs de Tiber werd opgevoerd over de geschiedenis van Italië in 2016) ontdekte u meer over de geschiedenis van de getto’s in Rome. U besefte toen hoe weinig u van die geschiedenis wist, en schrijft daarover in uw boek dat u zich medeplichtig voelde door onwetendheid. Is elke onwetende medeschuldig?
„Er zijn verschillende vormen van onwetendheid. Dingen kunnen verborgen voor je zijn, waar je ook niet actief naar op zoek gaat. Er is ook onwetendheid omdat je geen verbanden hebt gelegd. Ik wist van de getto’s en ik weet veel van de Renaissance, maar ik had ze nooit gekoppeld. Je hebt dus alle informatie, maar je legt het verband niet. Dan ben je medeplichtig, omdat je dat bewust niet hebt gedaan omdat het je meestal beter uitkomt de verbanden niet te leggen.”
Dat werk in Rome ging ook over de soldaten uit de Afrikaanse koloniën die gevochten hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar toch geen plek kregen in de geschiedenisboeken. Zijn Europeanen medeschuldig aan het niet weten van die geschiedenis?
„Nee. Europeanen zijn medeschuldig omdat velen weigeren een verband te leggen tussen hun comfortabele leven en de koloniale geschiedenis. Alles wat in Europa als een gegeven wordt gezien – een goed zorgsysteem, goede infrastructuur, onderwijs – komt door de rijkdommen die in het verleden zijn vergaard. Om die enorme welvaart te begrijpen, moet je naar de bron van je rijkdom. In dat opzicht zijn Europeanen schuldig aan hun onwetendheid.”
CV William Kentridge
William Kentridge is in 1955 in Johannesburg geboren Zijn ouders waren anti-apartheidsadvocaten, waarbij zijn vader een van de 156 mensen was die tussen 1956 en 1961 terechtstond in het Hoogverraadproces. Ook Nelson Mandela behoorde tot die 156 mensen die terechtstonden voor verraad tegen de Zuid-Afrikaanse staat. Kentridge studeerde aan de Universiteit van Witwatersrand in Johannesburg en deed daar een bachelor Politieke en Afrikaanse Geschiedenis. Hij studeerde mime in Parijsen was verbonden aan het Junction Avenue Theatre, het eerste theater in Zuid-Afrika dat geen onderscheid maakte in huidskleur en dat in 1976 werd opgericht. Halverwege de jaren zeventig maakte hij zijn eerste werken, die bekend werden onder de naam ‘Pit’ series. In de jaren negentig brak hij internationaal door met houtkoolanimaties. Later werden die animaties aangevuld met acteurs, muziek en collages. Zijn werk was meermaals te zien bij de kunstmanifestatie Documenta in Kassel en bij de Biënnale in Venetië.
Met dank aan NRC
William Kentridge, Ten Drawings for Projection – Felix in Exile (1994)
Through his animated films, theatrical productions, and graphic work, William Kentridge addresses the personal and social traumas that are the vestiges of South African apartheid. His ongoing series of short animated films Drawings for Projection (begun in 1989) feature two principal characters, who function as the artist’s alter egos: Soho Eckstein, an avaricious South African mining magnate in a pinstriped suit and tie, and Felix Teitlebaum, shown naked and vulnerable to apartheid’s devastating acts. In Felix in Exile, the fifth film of the series made between September 1993 and February 1994, Kentridge depicts the barren East Rand landscape as witness to the exploitation of and violence against both natural and human resources. Isolated in a hotel room, Felix peruses the survey charts of Nandi, a young black woman who maps the history of the terrain. Figures and structures are subsumed into the landscape or night sky, allegories for how the land can bear the scars of crimes against humanity. Guggenheim Museum
Bovenaan: William Kentridge, Ten Drawings for Projection - Felix in Exile (1994) Beeld William Kentridge
De grote vraag is: wie trekt er aan de touwtjes – wie is de speler?
We zijn er ons hele leven aan gewend dat anderen aan de touwtjes trekken. Vandaag las ik nog de necrologie van de schrijfster Yvonne Keuls, die graag toneelspeelster had willen worden – totdat‘Mevrouw mijn moeder’ (2018) zei: „Ik heb allang bepaald wat mijn kinderen moeten worden, ik ga hiervan uit: oorlogen zijn er altijd geweest en kinderen ook, dus mijn zonen gaan het leger in en mijn dochters worden onderwijzeres, dan hebben ze altijd hun broodje.” En zo geschiedde, Keuls ging lesgeven… En ja, er staat altijd iemand voor de klas. Zoals onze Tai Chi leraar, Isabelle, die staat zelfs op een podium. En hoe ga je daar mee om?
Vanaf dit podium wordt ons elke week de Tai Chi gegeven – Beethoven let op de noten…
Maarten Houtman, die dertig jaar lang onze meditatieleraar was, zei dan: “Geloof mij niet, ontdek zelf…” Dat paste ook in zijn onderricht in ‘Tao-zen, de weg van niet dwang’ – zeg maar: doen wat je fijn vind. De grote vraag is dan: kunnen wij leven zonder dwang…
Terug naar onze Tai-chi, dat door de Gemeente wordt gesubsidieerd, naar men zegt om de zorgkosten omlaag te brengen. Je kunt natuurlijk zeggen: dat is mooi meegenomen, dank u wel, Gemeente! Maar toch: word je niet ongemerkt onder de arm genomen, van ‘doet u maar mee, dat is goed voor u!’ De Gemeente zegt het, de dokter zegt het, vrienden zeggen het – dus wat wil je nou, de halve wereld zegt: dít is goed voor u / dát is goed voor u… Ik heb mijn hele leven niets anders gehoord – behalve bij Plato, in mijn beperkte universum: ‘the Tendancy of the Soul’, het verzorgen van de ziel… Want ben je niet op aarde om zelf te ontdekken – ten diepste te ontdekken wie je bent? Wat een dubio…
Maarten Houtman haalde vaak Krishnamurti aan, zijn grote voorbeeld, die van mening was dat meditatie – dat van binnenuit groeit – en oefening – dat van buitenaf komt – überhaupt niet samengaan. Maarten zag dat anders:
‘Om die oefening kom je niet heen. Ik ben een zeer groot bewonderaar van Krishnamurti, maar op dit punt wijk ik van hem af, ik zie gewoon dat oefening nodig is. En zijn hele leven heeft hij elke ochtend gemediteerd en iedere dag yoga gedaan…’ Lekepraat | Gesprek 6 | Za-zen als zuivere lichaamservaring
Donderdag 9 oktober in ‘De Die’: Plan voor ergonomische herinrichting van ons huis
…de foto’s waar de ergotherapeut zich op baseerde.
…en hoe het uiteindelijk uitpakte:
Woensdag 5 november op de MacBook: …de buren informeren dat er straks twee uur geen water is:
Woensdag 12 november op de Elpermeer: Loodgietersbedrijf Jack van der Spruit voert de werkzaamheden uit:
Dit is de apparatuur van onze loodgieter – eentje die het huis gelukkig al van haver tot gort kende, van de verbouwing van de douche met nieuwe spiegelkasten en en wasbakken.
Klaaske moest met haar rollator om al dat gerei heen laveren…
De conclusie na oplevering: Het huis is inmiddels weer veilig, maar we moesten wel wennen aan de waterbesparende nieuwigheden, zoals een ecodouche (alsof je onder een plantengietertje staat) en een wc-spoeling, die je met een ‘slimme knop’ tot een minimum moet zien te beperken – het water blijft anders doorstromen tot in der eeuwigheid…
Hier is onze nieuwe slogan:
Wij doen wat goed is voor onszelf… …tegen heug en meug en beter weten in!
Gift of Dreams: Anja Lechner, cello en Vassilis Tsabropoulos, piano.
ECM album Oregon – Crossing, Paul McCandless (rietblazers), Glen Moore (bas, viool, piano), Ralph Towner (gitaar, piano, synthesizer) en Collin Walcott (sitar, percussie).‘Amaryllis Ibiza’ die Klaaske 4 oktober in ‘De Die’ kreeg van Ayn.‘Amaryllis Sweet Star’ op 1 november bij ‘De Bloem’ gezien.
Allemaal Amaryllissen
FerrariRed PearleMont BlancSweet Star
Amarillys Sweet Star tedere aanwezigheid wonder van schoonheid streling voor het oog lichtpunt in duisternis – geheel op eigen kracht aan de bol ontsproten trek je alle aandacht.
PSNadat ik een dag lang het snot uit m’n neus geniest had, kwam plotseling de gedachte op: zou het misschien de amaryllis zijn… ’s nachts maar gauw alle deuren dichtgedaan.
Uit: ’Heer Bommel en de liefdadiger’, Marten Toonder, 1964
Als heer Bommel vanwege een weddenschap met de markies bij vollemaan het Donkere Bomen Bos betreedt, ontketent hij ongewild een Brekel. Deze als keurige heer ogende demon is naar eigen zeggen verantwoordelijk voor een aantal zegeningen van de moderne wereld, waaronder de afbetalingsregeling en het belastingformulier. Ook heeft hij de verpakking uitgevonden die koekjes vers houdt, doch vrijwel niet te openen is. Een tv-show waarin Rommeldammers via verborgen camera’s kunnen genieten van ruziënde buren is, gezien het verschijningsjaar van dit verhaal, profetisch te noemen; Big Brother werd pas in 1997 bedacht. De Bezige Bij
(wat vooraf ging)
’Het versje over de brekels,’ herhaalde hij peinzend, ‘ik heb er dikwijls over moeten denken, de laatste tijd. Eens kijken, hoe was het ook weer, iets met kwiske, als ik zo vrij mag wezen…’ Hij sloot de ogen en sprak op gevoelige toon:
Quisque sibi proximus Bij de zevenboom in ‘t Savelbos Zijn vannacht de brekels los Wie een kring ziet om de maan Moet niet naar de brekels gaan
Strip 5200, waarin Lieven Brekel zijn bril verliest (zie ook de afbeelding geheel boven)
Kwetal sprong op en greep de bril die Tom Poes hem voorhield. ‘0, wat mooi!’ riep hij uit. ‘De grondloog moet wel uiterst fijn gemalen zijn. En er zit een prachtige bolling in de structuur. Het werk van een gevorderde brekel; dat zie ik direct!’ ‘Hm: zei Tom Poes. ‘Jij mag hem hebben, wanneer ik de steen krijg, Kwetal!’ ‘Dat is een goede ruil!’ riep de grijsaard. ‘Hier is hij. Veel geluk ermee. Maar denk eraan: voor iedere brekel werkt de steen maar één keer!’ ‘Wat bedoel je’ vroeg Tom Poes. De oude wees op het harige ventje dat met een tevreden geknor achter een rotsblok verdween. ‘Kijk: verklaarde hij, ‘een opgeroepen brekel blijft bij je, zolang je dit soort steen hebt. Maar als je de steen weggeeft, is hij weer vrij.’
Tom Poes bedankte hem en nam afscheid. Nu komen we een eind verder, dacht hij. Wanneer heer Ollie een beetje wil meewerken, is er misschien een kans om van Lieven Brekel af te komen.
Nu, heer Bommel was vol goede wil. Hoewel het hem zwaar viel, zien we hem hier lopen als leidsman van de heer Brekel, die zich door het gemis van zijn bril in een dichte mist voortbewoog. ‘Ik ben zowel kortzichtig als vérzichtig: verklaarde de laatste. ‘Men kan het onzichtig noemen. Het is een gebrek dat bij ons in de familie zit en het is akelig, hoor. Want wanneer je niet goed ziet wat anderen doen, is het moeilijk om te blijven lachen.’ ‘Ik weet het niet: mompelde heer Ollie. ‘Zolang je maar ziet wat je zelf doet, als u begrijpt wat ik bedoel.’ Hij zweeg, want bij een kromming in de weg werd hij de markies De Canteclaer gewaar.
Wie een kring ziet om de maan Moet niet naar de brekels gaan
Bovenaan: Jan Brueghel de Oude, De dieren gaan aan boord van de Ark van Noach, olieverf op paneel (61 × 90 cm) — 1613 Museum Museum voor Schone Kunsten, Boedapest.
Uit ‘Het boek van alle boeken’, van Roberto Calasso
“Een paar generaties na de Zondvloed bezorgde de mensheid in haar geheel Jahweh een hevige afkeer, toen hij zag hoe ze allemaal vol ijver samenwerkten aan een enkele onderneming: de bouw van de Toren van Babel. Tot dan toe hadden ze zich gestaag vermenigvuldigd en beheersten ze de aarde. Jahweh beval dat er niet langer één gemeenschap zou zijn maar allerlei stammen, geen van allen in staat de woorden van de anderen te begrijpen. Uiteindelijk zou Hij er, jaren later, voor kiezen om niet langer de mensen maar een enkele man van vijfenzeventig jaar oud te isoleren en te leiden: Abraham, die in de stad Ur woonde. En hem beloofde Hij voor het eerst iets wat ooit in de toekomst zou uitkomen.
Jahweh moest de strijd wel aangaan met de machtigste en meest nabije godheden. De strijd met Egypte duurde de hele Bijbelse tijd voort, van Abraham tot Zacharia. Een meedogenloze, verbeten, telkens oplaaiende, eindeloze strijd. Met Babylonië ging het precies andersom: een enorme omissie, waarvan slechts een paar onuitgewerkte sporen over zijn: de figuur van Nimrod, die opdoemt als een bliksemflits, en twintig regels in Genesis over de Toren van Babel.
Twee vernietigende strategieën – en misschien zou die van de omissie het meest doeltreffend blijken. Dat de Toren van Babel minder ruimte krijgt dan de stamboom van Sem komt dan ook doordat daar een enorm obstakel in het spel was, dat zo snel mogelijk uit de weg moest worden geruimd: de ene taal. De mogelijkheid dat de mensen een god bij vijftig verschillende namen zouden kunnen noemen, zoals gebeurde met Marduk, en elkaar toch zouden begrijpen: ‘Heel de aarde had één taal en eendere woorden.’ Nu was het hoognodig dat er één woord was, onderscheiden van alle andere, zoals er met Abraham één familie zou zijn, los van elke andere. Van Noach tot Abraham gingen tien generaties voorbij, waar niets over wordt gezegd, afgezien van de volgorde van de namen. Een enkele gebeurtenis was genoeg om die periode samen te vatten: de mislukte bouw van de Toren van Babel. De eerste diaspora, die alle mensen verenigde, en het vervagen van de herinnering aan die ene taal die sinds Adam was gesproken, twee simultane gebeurtenissen. Er zouden meerdere eeuwen voorbijgaan en de Israëlieten raakten verspreid tot in Babylon, nadat de Tempel in Jeruzalem door de troepen van Nebukadnezar was verwoest. De Israëlieten eigenden zich het lot toe dat iedereen had getroffen, alsof het alleen hun lot was.
Anders dan de verhalen over de Schepping en de Zondvloed, heeft het verhaal over de Toren van Babel geen Akkadische parallellen, ook al speelt het zich af in het hart van Mesopotamië en verwijst het naar de beroemdste architectonische vorm in dat gebied: de ziggurat. Over Babylon vertelt de Enoema Elisj, de Akkadische tegenhanger van Genesis, dat het aanvankelijk steen voor steen door de goden zelf, de Anunnaki, in de hemel was gebouwd, om de overwinning van Marduk op Tiamat te vieren. En in de hemel verrees ook de Esagila, ‘Het huis waarvan de top is verheven’, met zijn toren. Waarna Marduk afdaalde naar de aarde en voor zichzelf een heiligdom bouwde naar het voorbeeld van de Esagila. Reizigers die Babylon bezochten herinneren zich de adembenemende schoonheid ervan. Daar heeft Genesis het niet over, alsof het plan voor de Toren van Babel alleen afkomstig was van de mensen. Die twee tamelijk tegenstrijdige motieven zouden hebben gehad voor hun onderneming: ‘Laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid!’ Het was niet duidelijk waarom het verlangen naar roem nauw verbonden was met de angst verspreid te worden. En wie moest die roem bereiken, aangezien de hele mensheid nog steeds samendromde in Babylonië? Wat die verspreiding betreft: de angst daarvoor veronderstelde een eerdere dreiging, alsof Jahweh al door tekens had aangegeven dat hij die excessieve concentratie van mensen afkeurde. Voor de rest was het voornemen om de hemel te bereiken niet noodzakelijk een bewijs van vijandigheid. Integendeel, het kon ook een teken van opperste vroomheid zijn.
Pieter Bruegel I, De toren van Babel, ca. 1565, olieverf op paneel, vervorven met de verzameling van: D.G. van Beuningen 1958
Zowel Jahweh als de mens die zich afbeulde om de toren te bouwen, steen voor steen (hoe hoger de stenen werden geplaatst, hoe kostbaarder ze waren, nog kostbaarder dan het leven van de mensen die ze plaatsten), wist heel goed wat hem bewoog. Jahweh zou nooit toestaan dat de mensen een tempel aan Hem wijdden die een nabootsing was van een tempel die door andere goden was gebouwd, en nog wel in de hemel. En veel eerder dan het hemelse Jeruzalem. De mensen voorvoelden dat hun tomeloze bouwwerkzaamheden, gedurende welke ‘de vrouwen bevielen terwijl ze stenen vormden, het kind in een doek rond hun middel wonden en weer doorgingen met het vormen van stenen’, hun laatste gemeenschappelijke activiteit zou zijn. Waarom zouden ze anders zo bang zijn geweest om verspreid te raken? Zo zouden ze in elk geval een enkele tastbare roemrijke herinnering nalaten.
Maar er stak een bovennatuurlijke wind op toen de Toren al zo hoog was dat de top niet meer te zien was. Een wind die met geen enkele andere te vergelijken was en alleen maar wilde verwoesten. Toen de stenen, die de bouwers een voor een met hun naam hadden bezegeld, begonnen te vallen, drong tot de mensen door dat ze elkaar niet meer begrepen. Ze waren als dieren van verschillende soorten. Waar ze bang voor waren geweest werd bewaarheid. Ze raakten verspreid. Vanaf dat moment tot het einde der tijden, als Jahweh – volgens de voorspellingen van Sefanja de vele talen in één enkele ‘zuivere taal’ zal veranderen (‘Quia tune reddam populis labium electum’). Dan zullen degenen die verspreid zijn ‘van de overzijde van de rivieren van Ethiopië’ komen om Jahweh ‘eensgezind’, ‘humero uno’, te dienen. Dus verenigd zoals ze dat alleen in een ver verleden waren geweest, bij het bouwen van de Toren van Babel.
De diaspora was een straf – en veronderstelde een schuld. Het eerste geval deed zich voor nadat de Toren van Babel was neergehaald. Een spreiding die alle mensen betrof. Maar hoe waren ze in Babel gekomen? ‘En het gebeurde, toen zij naar het oosten trokken, dat zij een vlakte in het land Sinear vonden. Daar gingen zij wonen.’ Tot de toren instortte. Elke volgende verspreiding zou een herhaling zijn van de eerste driedeling van Noachs geslacht. En het voorecht en de bestraffing zijn van een enkele familie, de Israëlieten die afstammen van Sem.
Het is best mogelijk dat de bouwers van de Toren van Babel geen godslasterlijke plannen hadden. Die schrijft Genesis hun ook niet toe. Ze wilden iets waar altijd al naar was gezocht: een weg naar de hemel, een veilige, betrouwbare toegang. En die wilden ze kunnen zien. Dat was hun schuld. Of minstens hun gruwelijke vergissing. Maar ook vergissingen kunnen tot het gewenste resultaat leiden. Niets stond Jahweh zo tegen als het snoeven van de mensen dat ze zelf klaarspeelden wat ze aan het doen waren, alsof ze autonoom waren. En nooit zei Jahweh het zo duidelijk als toen werd begonnen met de bouw van de Toren van Babel. ‘Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn.’ ” Roberto Calasso, Het boek van alle boeken, 2019.
Uit ‘Wij zijn de schepping’, van Maarten Houtman
Jan Brueghel de Jongere, Adam die de dieren een naam geeft. Afmetingen 279x387mm.
”…dat we niet weten waar we aan beginnen als we gaan mediteren. Want we gaan eigenlijk terug naar Adam. Adam kreeg de opdracht van God dat hij alle dingen namen moest geven. En wij leven bij de namen. Dat is een heel wonderlijk iets: wij leven bij de namen, wij leven dus niet bij wat er is. En in dat verhaal van de schepping en het feit dat dus Adam namen gaf, is heel gecomprimeerd samengevat wat er in de evolutie gebeurd is. In de evolutie van het menselijk bewustzijn is gebeurd, dat wij de dingen (indelen) naar hun vorm, naar hun uiterlijk, naar datgene wat onze zintuigen ervan kunnen waarnemen. Dat is de ontwikkeling geweest. Een heel klein kind, als het geboren wordt, is nog vóór die naamgeving, die is dus vóór dat Adam naam gaf aan alle dingen. En wij zijn natuurlijk doorgegaan, wij zijn nog allemaal Adam en we geven steeds meer namen. Kijk naar de wetenschap. En we zijn steeds bezig om vanuit die namen, vanuit datgene wat je dus waar kunt nemen, om daar het niet-waarneembare in terug te vinden. Daar zijn we steeds meer mee bezig, veel mensen. En we zijn dus vergeten hoe het ontstaat, we zijn vergeten dus hoe ons bewustzijn werkt. En wat we ook doen en hoe we ons ook inspannen, als we dit niet begrijpen – en dit kún je begrijpen – als we dit niet begrijpen, blijven we aan de buitenkant. We moeten dus eigenlijk helemaal omkeren. Of onszelf binnenstebuiten keren. Zodat het binnenste buiten komt. Of in het bewustzijn, dat we – dat is misschien duidelijker – dat we dus de innerlijke zin van alles om ons heen, gaan verstaan. De innerlijke zin is niet datgene wat ons van buiten lijkt. Maar dat betekent, als je dat zegt tegen jezelf: ik wil graag de innerlijke zin van alles om me heen – en dat betekent dus eigenlijk van mezelf – dat wil ik werkelijk hebben, dat wil ik dus wezenlijk voor mezelf duidelijk, werkelijk hebben. Dan betekent dat automatisch, dat je dus alles wat je al weet – en dat is de buitenkant – dat je dat loslaat. Dat wil zeggen, dat je je bewust gaat worden dat je als mens, als product van die héle lange, lange, lange, lange evolutie, dat je alles van de buitenkant ziet. En alleen maar in enkele momenten – en die heb je niet gezocht, want je kunt dit niet zoeken – gemerkt hebt dat er, behalve datgene wat je kent, dat er iets anders is in jezelf – maar zo ervaar je het niet – maar dat er iets is in hetgeen wat je kent: een boom, een mens, een tafel, de tijd, dat er iets in is, wat je niet kent. En dat eigenlijk het wezen is in de wereld.
Hier staan we dus voor een … mysterie. En we hebben zo in de loop van de duizenden jaren dat de mens op aarde is, voor ons herkenbaar en voor ons na te trekken vanaf de vroegste overleving – er is dus in die hele evolutie iets wonderbaarlijks gebeurd: eerst waren we een deel van het geheel, zonder moeite. We leefden dus, zal ik maar zeggen als ik het nu christelijk zeg, we leefden in Gods hand. Maar we wisten het niet, we wisten niet dat we in Gods hand leefden. En dan is die evolutie, die heeft gemaakt dat wij ons bewust gingen worden, steeds meer, steeds verder, steeds gespecialiseerder, steeds gedifferentieerder, van de wijze waarop het zich aan ons voordoet. En dat wil zeggen, zich voordoet aan onze zintuigen – en dan zeg ik het eigenlijk niet goed, ik zou moeten zeggen: hoe het zich voordoet in ons bewustzijn. Want onze zintuigen zijn niet meer dan de poorten waardoor de impulsen binnenkomen, die naar ons bewustzijnscentrum gaan en daar beelden oproepen, begrippen oproepen. Het is een hele ingewikkelde historie, waar we nog eigenlijk, tot op de dag van vandaag, heel weinig vanaf weten. Daar hebben we nog altijd over gestreden.” Maarten Houtman, Wij zijn de schepping.
Op 11 september jl. kwam mijn vrouw Klaaske thuis ten val en brak haar bekken. Na het eerste telefoontje naar de dokter, kwam de hele zorgmachine op gang en na een kleine omweg lag ze vijf dagen later in revalidatiecentrum ‘De Die’ in Amsterdam Noord. Voor mij een bekende plek, ik had daar jaren geleden een paar dagen voor Maarten gezorgd, die zijn knie gebroken had.
En dan sta je daar plotseling weer midden in de wereld van het leed. Je ziet het om je heen, hoort Klaaske’s verhalen over de lotgenoten die ze daar ontmoet – over de breuken, over de eenzaamheid en ook over de ongelofelijke inzet en meelevendheid van het verplegend personeel.
Ik ging te rade bij de toespraken van Maarten en herinnerde me zijn verhaal over de vrouw, die haar hart uitstortte bij de Boeddha. Hij zei tegen haar: ‘vrouw, ga bij alle deuren langs en ontdek waar het leed ontbreekt’ – en overal was leed… Toen ik de toespraak las, realiseerde ik me plotseling dat het die hele speciale sessie was, waarin Maarten geconfronteerd werd met een leerling die, juist omdat hij het accent op het leed van de wereld legde, hem met grof geschut te lijf ging: ‘dat hij de aanwezigen een schuldgevoel wilde opdringen en dat hij een Savonerola 1) was.’ Zijn reactie ging als volgt:
Maar die opmerking van Tine heeft een herinnering bij me bovengebracht, die illustreert dat de geestelijke weg uiteindelijk uitmondt in het besef dat je verantwoordelijk bent voor álles. Behulpzaam zijnen het grote bestel, Eefde december 1989, woensdagmorgen
En toen vertelde hij over de Jood die hij in het Jappenkamp had leren kennen, die gemarteld was door de Gestapo – en toen medelijden met zijn beul kreeg.
Klaaske herinnert zich nog dat zij toen met grote moeite naar dit verhaal luisterde, het leed kwam zo dichtbij… Het liefst sloot zij haar oren daarvoor. Ook andere sessiegenoten hadden deze ervaring.
En plotseling kwam de tekst van ‘Een vergissing’ bij me boven, de convocatie voor het Tao-zen weekend van augustus 2005, die Maarten zestien jaar later schreef:
Er was eens een man die veel gruwelijke dingen had meegemaakt. Op een dag dacht hij: “Zo zit het in elkaar, ik zal er de mensen van vertellen.” Dat was natuurlijk heel aardig van die man. Misschien kon hij ze zo voor veel onheil behoeden. Maar hij vergat, door het zo-zit-het-in-elkaar, aandacht te geven aan wat dagelijks om hem heen gebeurde. Ook vergat hij te kijken naar hoe het om hem heen was. Het liep uit op een ongeluk. Toen hij bijkwam uit de verdoving in het ziekenhuis, langzaam, stukje bij beetje, leek alles nieuw. Ieder moment was kostbaar. Iedere ademhaling veranderde iets in zijn lichaam. Er kwam geen einde aan zijn verwondering. Als hij de mensen hier eens van vertelde, zó dat ieder op zijn wijze er mee verder kon… Maarten Houtman, Een vergissing, Convocatie Tao-zen weekend augustus 2005.
Bovenaan: Krantenknipsel over het 60-jarig huwelijk van het bruidspaar Johannes Koole (83 jaar) en Cornelia Schinkelshoek (82 jaar). Huwelijksdatum: 12-07-1861.
_______________ 1)Roomse boeteprediker, die in 1498 samen met twee andere ‘ketters’ op de brandstapel belandde. Hij wordt als een voorloper van de Reformatie beschouwd.
Het eerder genoemde verpleeghuis ‘De Die’ ontleent zijn naam aan twee riviertjes, die van oudsher in deze contreien stromen: Kleine Die en Grote Die – zo valt op de website van Cordaan te lezen:
“De Die is vernoemd naar twee waters die door Amsterdam Noord stromen: De Grote Die en De Kleine Die. In De Die kunt u wonen, meedoen aan de activiteiten en gebruik maken van onze voorzieningen. Wonen in De Die betekent wonen in een veilige omgeving met hulp waar u dat nodig heeft. Ons team van betrokken, goed opgeleide mensen helpt u om uw leven in te delen zoals u wenst. Rust en privacy staan hierbij voorop.”
De Grote Die, ‘Wonen in een waterrijke omgeving.’
Nou, als je er eenmaal bekend bent, weet je dat het daar eerder een Grote Die is… Het gebouw slaat zijn machtige vleugels uit over drie verdiepingen, met op elke verdieping vier afdelingen.
En elk van die afdelingen draagt de naam van een vogel, of het nu Merel, Zwaan of Fuut is, zoals bij Klaaske het geval was, om het minder anoniem te maken – zoals ook op de website van Cordaan staat: ‘Fuut’ is de revalidatie-afdeling.
dinsdag 14 oktober, Elpermeer 200
Nee, dan is het hier op de Elpermeer maar een saaie boel, ‘ik woon op de vierde verdieping’, zeggen we dan – wat met die acht woonlagen voor vreemden best nog een uitzoekerij is. Maar goed, laten we zeggen dat het toch een zekere identiteit biedt. Zoals we elke zaterdag weer een van de bestellers van Albert Heijn – die beneden aanbellen – moeten vertellen dat hij met z’n blauwe AH-kratje ‘op de vierde verdieping’ moet zijn. Ik kan me nog herinneren hoe absurd ik het vond, toen ik hoorde dat in New York veel straten nummers hebben, zoals 27th Street, Manhattan.
En toen kreeg ik een idee… Op de website van ‘Landschapsbeheer Drenthe’ – Drenthe is de provincie waar het Elpermeer in ligt – zag ik dat de schitterende natuur daar je geheel belangeloos haar namen aanreikt. Ik heb maar gelijk een voorbeeld uitgewerkt voor hier:
Volgens deze indeling, zouden de bewoners op de vijfde verdieping daarvoor de naam ‘Wilde narcis’ meekrijgen:
Bovenbuurvrouwtje Sarah voelt zich thuis – achter haar heeft haar broertje Ismaël zich op de bank uitgestrekt…
"Hagar ging op weg met Ismaël aan haar hand. En alsof ze even eerder blind was geweest, zag ze nu een waterput. ‘Ze vulde de zak met water en gaf de jongen te drinken.’ Zo werden ze gered. Ismaël ‘woonde in de woestijn en werd boogschutter. Hij woonde in de woestijn Paran en zijn moeder nam een vrouw voor hem uit het land Egypte.’" Roberto Calasso, Het boek van alle boeken, 2019
Deze Wajang-pop hangt sinds kort bij ons aan de wand, we vonden hem in onze kelderbox. Een ver familielid nam hem ooit uit Indië mee.
“De grote jaarlijkse wajangvoorstelling enkele weken later, duurt de hele nacht, tot zes uur in de ochtend. Imah heeft mij het verhaal meer dan één keer verteld, maar ik ben bang voor de demonen met hun blikkerende slagtanden. Gelukkig zijn Karti en Karto bij de voorstelling. Met hen erbij zal het wel niet zo erg zijn. Het is al middernacht en de demonen worden onrustig. Dat kun je zien aan de wilde bewegingen op het witte doek, met de flakkerende vlam van de olielamp erachter. Ze hebben nu het rijk alleen, want de helden zijn vertrokken.” Maarten Houtman, De Breuk
My version of “Flying With Geese” Photo: In the Thick of the Action With Flying Greylag Geese, 2025-10-20, Stan Schaap
woensdag 12 november, Elpermeer 200
Bovenaan: Uitzicht uit de keuken van onze ‘Kleine Die’.
“Koning David was niet zo’n vreselijk lieve jongen geweest. Dus de duivel meende dat hij aanspraak kon maken op koning David als hij stierf.”
Met deze woorden begint Maarten Houtman zijn toespraak De legende van koning David. Die ‘strijd om de ziel’ van koning David plaatst ons terug in een tijdsgewricht, waarin de wereld nog in dit soort, voor ons: archaïsche beelden beleefd werd. Maar het zijn wel beelden die diep in ons collectieve bewustzijn verankerd zijn…
Ik kreeg grote behoefte aan een kleine geheugensteun: wat stond er ook weer over koning David in de Bijbel? Om dat te weten te komen, zocht ik mijn toevlucht tot Het boek van alle boeken, de hervertelling van de Bijbel van Roberto Calasso, die als geen ander in staat is de mythologische verhalen van de mensheid opnieuw tot leven te brengen – zoals hij dat ook deed met de mythen van het oude India in zijn magistrale boek Ka, dat een lievelingsboek van Maarten Houtman was. Hoewel het Oude Testament mij als kind van gereformeerde huize wel enigszins vertrouwd is, leest ‘Het boek van alle boeken’ alsof je een onbekende wereld betreedt. En wat voor wereld… Hier de passage die Calasso wijdt aan de laatste dagen van koning David, waarbij hij het Bijbelboek 1 Koningen volgt:
“In zijn laatste jaren hield David meer van studeren dan van oorlog voeren. Jahweh had gezegd dat hij op een sabbat zou sterven. Elke sabbat was David volledig verdiept in de Thora, omdat hij wist dat de doodsengel iemand die de Thora bestudeert niet kan treffen. Zijn aandacht was geboeid, vloeiend, constant.
Uit de tuin klonk een geluid. David keek op en zijn ogen werden overstelpt door een bonte schittering. De tuin stond in volle bloei. Wat was dat geluid? Een lokroep? David stond van tafel op, nog steeds in gedachten, bewoog zich langzaam naar het venster. Hij keek recht voor zich terwijl hij de paar treden afdaalde die hem van de tuin scheidden. Hij stapte mis en viel, sloeg met zijn nek op de stenen. Zijn levenloze lichaam bleef in de zon liggen, omdat het sabbat was en niemand het zou mogen aanraken. Maar al snel cirkelden vier adelaars om hem heen en zorgden met hun vleugels voor schaduw, als onder een zwarte tent.”
In de middag gaat Maarten dieper op dat moment van ‘afgeleid zijn’ van koning David in: “Ik wil nog een kleine aanvulling te geven op de legende van David. Dat er het moment is dat hij overweegt: ‘zal ik nou gaan slapen’ en dan naar buiten kijkt. Voor ieder mens geldt dat hij een paar momenten op de dag heeft dat hij onbeschermd is, dat hij eigenlijk én er zelf niet is én nog niet in de bescherming van het wezenlijke is – als hij slaapt is hij in die grote bescherming.”
Zelf ken ik dat gevoel van onbeschermd zijn, als ik ’s ochtends wakker wordt en me verloren voel in de wereld. Dan is er iets in mij wat probeert ‘in contact te te treden’ – ik ben altijd zielsdankbaar als dat gebeurt en ik me weer veilig voel. Een ander kan je daar soms bij helpen.
Bovenaan: Anselm Kiefer, Exodus, ’and with the blast of thy nostrils the waters were gathered together, the floods stood upright as a heap’, 2022. Emulsion oil acrylic shellac gold leaf-sediment of electrolysis metal rope and paper on canvas, 660 × 760 cm.