Stoptrein naar Arnhem

Het was 13 oktober 1954. Ik was nog maar net aan mijn langdurige carriĂšre als spoorstudent aan het Christelijk Lyceum in Arnhem begonnen: elke dag op en neer met de trein van Nijmegen – mijn woonplaats – naar Arnhem, negen jaar lang. Totdat de deuren van ‘Het Lyceum Bovenover’ zich eindelijk achter me sloten: pas in juli 1963 ‘mocht ik’ van school – na twee keer te zijn blijven zitten en op de valreep voor mijn eindexamen gymnasium te zakken, op ⅓ punt voor Latijn (betekent ‘Tacitus’ niet ‘De zwijger’?).
Het begon met een drama en eindigde in een drama – maar het leven had me veel aangereikt…

Op die bewuste dag was ik met het kersverse groepje lotgenoten, waarmee ik dagelijks – aanvankelijk nog zes dagen per week – heen- en weer naar school reed, in Nijmegen op de trein gestapt. Ook de school was nog nieuw, we waren amper twee maanden begonnen.
Ik was nog jong, pas elf jaar, en liet me graag een beetje bemoederen. Ik had daarbij al een goed maatje gevonden in Beb Buijzer, een vroeg rijp meisje – voor mij al een ‘echte vrouw’ – met wie ik die dag bij vertrek langs de trein liep om een geschikt plekje te vinden. Bij voorkeur in een van de twee coupĂ©’s, die bij elk treinstel aan de voorkant zaten. Beb liep met me mee, ik wilde graag een beetje vooraan – het was een heel lange trein.
“Nee,” zei Bep op zeker moment, “laten we toch maar een beetje in het midden gaan zitten…”
Mijn gevoel zei me dat ik haar moest volgen. Niet alleen omdat ze ‘ouder en wijzer’ was dan ik, maar er zat iets omineus in haar stem, alsof ze iets ‘wist’ – die scĂšne op het perron van station Nijmegen zou me nog lang heugen…

Toen onze stoptrein het station Elst naderde, halverwege Nijmegen-Arnhem, remde hij af. Langzaam werd het emplacement zichtbaar en het begin van de perrons.
Op dat moment was er een oorverdovende klap, een enorme dreun die door de hele trein voer en hem in een onderdeel van een seconde tot stilstand bracht. Ik vloog naar de andere kant van de coupé en viel op de grond. En krabbelde op.
Buiten hoorden we geschreeuw.
Kennelijk functioneerden de deuren nog, en elk geval de noodhandel. Even later stonden we buiten.
Verder naar voren zagen we een enorme ravage en rennende mensen.
Onze stoptrein had zich in de sneltrein uit Enschede geboord, die in volle vaart Elst passeerde. Later hoorden we dat er een wissel verkeerd had gestaan, een gebroken kabel.[1]

Treinramp bij Elst, 13 oktober 1954. De stoptrein (r.) heeft zich in de sneltrein geboord.

We liepen langs de trein naar voren, om het met eigen ogen te aanschouwen.
Op een nabij perron lagen lichamen. Er moest dus al een aardig wat tijd voorbij gegaan zijn. Voor mij was er geen tijd. De wereld stond stil.
In de verte zag ik een man uit een bovenraam hangen, die daar klem zat. Hij zag paars en er hing een sliert slijm uit zij mond, en hij riep, of kreunde. Verschrikkelijk om aan te zien.
Maar waar ik nog het allermeesten van schrok, was een hysterische vrouw, een dame op leeftijd – voor mij ‘eerbiedwaardig’ – die langs een slachtoffer beende met een vertrokken gezicht, en riep: “Een kreng, een kreng…”

Dat was een haast nog grotere aanslag op mijn wereld dan die stervende man: een volwassen mens diet zĂł buiten zinnen raakte van de aanblik van de dood. En die op een enorme manier verwrong door dat minachtende woord ‘kreng’ dat ze gebruikte, als was het een dood dier â€“ mijn wereld had al zijn eigen ordening, zijn eigen ethiek. Zo komen we, allemaal op onze eigen manier, in contact met het geweld in de wereld, met de dood.

Later liepen we met ons groepje reisgenoten, dat verspreid in de trein had gezeten – gelukkig niemand vooraan – in gedrukte stemming op weg naar school. Iemand opperde dat we er in de klas maar beter niets over moesten vertellen. Maar bij binnenkomst kon ik het niet laten, en het verhaal knalde eruit…
Die nacht mocht ik bij mijn moeder in bed slapen – maar halverwege de nacht moest ik eruit, omdat ik me kennelijk onbetamelijk gedroeg. Nou ja… Toch had het incest virus in mijn familie al eerder de kop op gestoken…

Dat was dus het begin van mijn tijd op het Christelijk Lyceum, ik was jong, speels en hardleers.
Aan het eind van de rit moest ik dus â€“ volkomen overbodig – nog een heel jaar overdoen. Waarbij ik wel geweldig gesteund werd door leraren – volwassenen bleken ook vrienden te kunnen zijn…
Maar het was een schikking van het lot – zoals mijn plaats achterin de trein een schikking geweest was…

Daarna moest ik, vanwege mijn ‘gevorderde leeftijd’, wel in militaire dienst voor veertien maanden – een nieuwe initiatie. En mijn klasgenoot Klaaske, met wie ik toen al twee jaar ‘ging’, verloor ik zo onverwachts voor twee jaar uit het oog.

Tijd om wat vergetelheid te zoeken in de muziek.
Een opname van Smithsonian Folkways uit de VS, waar ik wekelijks een nieuwsbericht van krijg. Een Amerikaanse immigrant uit Rajasthan (India) – je ziet het aan z’n martiale snorpunten – Sunny Jain, vertelt zijn verhaal en dat van zijn familie in woord en muziek in Wild Wild East.
Als je, zoals ik, het Engels moeilijk te volgen vindt – ik had wel een 9 op mijn eindexamen â˜ș – kun je ‘ondertiteling’ inschakelen (het meest linkse icoontje aan de rechterkant).

Sunny Jain vertelt er het volgende verhaal bij:

“The idea of migration exists as a core element in this project, Wild Wild East. In essence it stems from my parents migration. My emulation of sound is evoking this landscape of the Thar desert of Rajasthan, and the migration of my family who were living in Rajasthan, from there to Punjab, from Punjab to Delhi, from Delhi to New  York, from Rochester to New York City. Bringing the juxtaposition of desert and cityscape, trying to bring those together, somehow, in sound.”

Hierbij dan nog de integrale muziek van ‘Immigrant Warrior’:

__________________________
[1] De tien dodelijke slachtoffers – waaronder de machinist – vielen in de sneltrein. De machinist van de stoptrein zag het aankomen en vluchtte naar achteren, de passagiers meenemend.
Het was voor de NS aanleiding het ontwerp van de treinen te wijzigen, ze kregen later een versterkte voorkant, de z.g. ‘hondenkop’, waardoor de machinist veiliger zat.