Klokslag twaalf uur rijdt de rode Volkswagen Up! van Green Wheels voor op de Elpermeer, met mijn broer Meino en schoonzus Josje Pollmann achter het stuur. Ze kwamen Klaaske en mij ophalen voor een etentje ter gelegenheid van mijn tachtigste verjaardag â een verlaat verjaardagscadeau zeg maar. We rijden even later de polder van Waterland in, op weg naar âHet Schoolhuisâ in Holysloot. Ik start âKaartenâ op mijn iPhone, en dien zo ongezien als gids â instructies als ârechtsaf bij het stoplichtâ en â400 meter rechtdoorâ komen altijd precies op tijd door, geen twijfel mogelijk. De weg is smal en kronkelig, Josje moet regelmatig de berm opzoeken. Als bij aankomst de Up! geparkeerd is, vinden we achteraan het ruime terras nog een tafel met uitzicht op de polder, met eenden in de sloot en kwakende kikkers die zich luide laten horen. Zoveel landelijkheid, in een voorzichtige zonnetje, hadden we lang niet gehad…
Vertel me, o goden, die hele schare mensen, die hun smartphone achternaloopt alsof het de motor is die ze voorttrekt â lopen ze in feite hun gedachten niet achterna… De raison d’ĂȘtre van ons bestaan. Daarmee wordt een houding zichtbaar, die vanaf Adam de normaalste zaak van de wereld is: dat we onze gedachten, plannen, idealen, najagen, ze snellen ons vooruit… Daar hebben we dagelijks mee te maken: we zijn al daar, terwijl we nog hier zijn, zowel van plaats als van tijd.
In haar ontroerende boek The song of Achilles, bezingt de Amerikaanse schrijfster en classica Madeline Miller het lied aller liederen: de Ilyas van Homerus â waarbij de Odyssee een goede tweede is. Gunay Uslu, onze Staatssecretaris Cultuur en Media[1], beval het boek bij Eus’ Boekenclub aan, het zou hetvrouwelijke aspect van de Trojaanse oorlog weergeven â wellicht belichaamd in de persoon van BriseĂŻs, een slavin die door de Grieken bij plunderingen rond Troje werd buitgemaakt. Ook de liefde tussen Achilles en Patroclus wordt door Miller heel teder beschreven. Kortom, een boek om verliefd op te worden … dat was me sinds januari 2016 niet meer overkomen, sinds…
Alweer: Troje op mijn pad, onverhoeds… Dat brandpunt van de Westerse beschaving, waarvan de verhalen de wereld over gingen: het heldenepos van de Ilias en de Odyssee, dichtwerken van de grootste dichter/verteller van het Avondland: Homerus.â De strijd rond Troje, met de onsterfelijke helden, wier roem tot op de dag van vandaag â drieduizend jaar later â nog springlevend is… Een roem die ze met de dood moesten bekopen, maar dat hadden ze er graag voor over: Achilles, Patrocles, Ajax, Odysseus, Hector, op weg naar het Olympische strijdtoneel â ook de goden vochten mee, zij waren partijdig âwaar alles al bepaald is, waar de ijzeren noodzaak heerst: anankĂš. Achilles had van de goden al vernomen dat hij sterven zou…
Een van Millers karakters is de Centaur Chiron, half mens, half paard â een nobel wezen, ook weer ontroerend beschreven. Patroclus had onderdak bij hem gevonden, nadat hij wegens doodslag uit het paleis van zijn vader verbannen was, om zo aan weerwraak te ontkomen. Chiron woont in een rotswoning van roze kwarts, waar hij de geneeskunst beoefent.
De antieke wereld is vol van wezens, die halfmens, half dier zijn, als een god omgang had met een sterfelijk wezen â of het nu een dier of een mens was…
Ook in een later boek van Madeline Miller: Circe â de van de Olympus verstoten dochter van Helios, de zon, de god die de hemelen vult met zijn gouden licht, rijdend op zijn zonnewagen â draait het om de pharmaca, de geneeskunst. Circe had ooit ontdekt dat de goden daar bang voor waren: sterfelijke mensen, die de onsterfelijkheid nastreven… Circe wordt naar het mythische eiland Aeaea verbannen, waar zij pharmakeia, hekserij, gaat bedrijven.
In een, door z’n weerzinwekkendheid indrukwekkende scĂšne, maken we mee dat Circe helpt bij de geboorte van een hybride monster: halfmens, half-stier, een Minotaurus, die haar zuster ter wereld brengt. Een bloederige geboorte, schokkend beschreven, met hoefjes, hoorntjes en al… Maar … bij de onsterfelijken groeit alles weer aan, wonden genezen snel. Wel kunnen ze de vreselijkste pijnen lijden. Zoals in het geval van de geketende Prometheus, wiens lever dagelijks door de vogels wordt uitgepikt âhet was de goden onwelgevallig, dat hij de sterfelijke mens het vuur had gebracht… Ook hier weer die bedreiging van hun unieke positie… Circe zag in Prometheus een lotgenoot, ze zocht hem op in zijn Olympische zaal en liet hem wijn drinken uit een bokaal, om zijn lijden te verzachten.
Zo worden we rondgeleid in een schemergebied, waar onderwereld en bovenwereld elkaar raken…
Misschien vormen die smartphones van ons ook wel een muur â ons schild tegen de buitenwereld. Kom daar maar eens achter…
PS Zoals ik in âDe huilende paarden van Achillesâ ook al vermeld heb, komt de scĂšne met het Trojaans paard niet in de Ilyas voor, maar in de Odyssee â de âlistige Odysseusâ is vast ook de man die het bedacht heeft…
____________________ [1] Zij promoveerde op âHomer, Troy and the Turks: Heritage & identity in the Late Ottoman Empire 1870-1915.â
Gisteren reisden Klaaske en ik met de bus naar Edam â die je ook naar Monnickendam en Volendam brengt. Onze chauffeur bleek een gelukkig mens te zijn, die al zijn passagiers joviaal begroette â en zij op hun beurt gaven hem, als ze de bus weer verlieten, een brede armzwaai. Dat voelde heel even naar de eenvoudige wereld van weleer, een wereld waar je nog bij kon â toen zich op de Dam van Edam (zie de blauwe stip op het kaartje boven) nog geen drommen toeristen stonden te verdringen, zoals nu helaas wel het geval was.
Als ik thuis in ons keukentje sta, verbind ik de wereld door mijn handelingen â door dingen te pakken en weer terug te zetten, ze af te wassen en op te bergen. Hoe ik de wereld daar buiten vroeger verbond, ben ik vergeten, zo oplettend was ik niet. Ja, je reed met de eigen auto door het landschap, je lette op de weg, op de strepen, je zag de tegenliggers, en vanuit je ooghoeken gleed het landschap voorbij â toen de zogenaamde bekende wereld. Maar hoe broos blijkt die te zijn â uit het oog, uit het hart. Toch zijn het dezelfde ogen die tĂłen keken. Ook al hebben ze enige mutatie ondergaan, misschien hebben ze de focus op de buitenkant van de wereld, op de sensatie, op de opwinding, enigszins verloren. Wat ik niet heb verloren is mijn oog voor het schone â een dimensie die meer vanbinnen uit lijkt te komen.
We stapten op busstation Edam uit en liepen vandaar naar het Damhotel, net als vroeger. Klaaske was de gids.
Lintjesregen…
Maar ook als ik liep was het voor mij een vreemde wereld â maar dat had ik kunnen weten… We hadden dit een jaar eerder ook al geprobeerd, toen schrok ik dat dit vertrouwde pad zo vreemd geleken had…
Toen we in het Damhotel aankwamen en ik naar de WC ging, moest ik goed kijken hoe dat trappetje naar beneden ook weer was â ik liep het alsof het de eerste keer was: zorgvuldig, goed kijkend, voetje voor voetje. Als je haast hebt â vanwege mijn doelgerichtheid mijn tweede natuur â denk je eigenlijk dat je het al weet: even dat bekende trappetje af… Maar ik âwistâ nog niks, elke misstap zou een nodeloos lijden betekenen…
Ik moest denken aan Maarten Houtman, die in 2005 zijn knie brak. Hij was toen 87. Nadat hij genezen was verklaard, hield hij augustus 2005 een weekend in Mennorode, waarvoor hij een convocatie schreef, âEen vergissingâ geheten:
Er was eens een man die veel gruwelijke dingen had meegemaakt. Op een dag dacht hij: âZo zit het in elkaar, ik zal er de mensen van vertellen.â Dat was natuurlijk heel aardig van die man. Misschien kon hij ze zo voor veel onheil behoeden. Maar hij vergat, door het zo-zit-het-in-elkaar, aandacht te geven aan wat dagelijks om hem heen gebeurde. Ook vergat hij te kijken naar hoe het om hem heen was. Het liep uit op een ongeluk. Toen hij bijkwam uit de verdoving in het ziekenhuis, langzaam, stukje bij beetje, leek alles nieuw. Ieder moment was kostbaar. Iedere ademhaling veranderde iets in zijn lichaam. Er kwam geen einde aan zijn verwondering. Als hij de mensen hier eens van vertelde, zĂł dat ieder op zijn wijze er mee verder konâŠ
Gurdjieff – De Hartmann: Voyage vers des lieux inaccessibles, Alain Kremski, piano.
Op ons geliefde Waddeneiland Texel, waar Klaaske en ik vele zomerse vakanties doorbrachten, vonden we in de jaren negentig een veilige en warme haven bij Jeltje.
Klaaske en Jeltje in de tuin
Jeltje was in mei 1998 op retraite in het klooster van Steyl (L), toen ze daar aan een tafel kwam te zitten met Maarten Houtman en zijn vrouw Hanna. Die logeerden er op uitnodiging van Jacques Peeters, voor wiens Zen-groep Maarten die dag een toespraak gehouden had. Ze raakten in gesprek, er sloeg een vonk over en van het een kwam het ander. Zo verscheen Jeltje als âzijinstromerâ op het Tao-zen toneel, als een voor ons verfrissend gezelschap.
Toen we hoorden dat ze op Texel woonde, zochten we haar tijdens een vakantie op in Oost, waar ze met haar man Dick woont. Dat werd voor ons een geliefde pleisterplaats, ze leerden ons tijdens uitstapjes onverwachte aspecten en plaatsen van het eiland kennen: natuurgebieden, winkels, restaurants langs het strand en nachtelijke sterrenhemels…
Een bad in de lupine…
In mei 2011 brachten we een onvergetelijke middag door in hun bloeiende tuin â die achterin een ‘boet’ had, waarin Jeltje zich wijdde aan meditatie en schilderkunst.
Jeltje en Hein in de boet
Er zijn bij deze gelegenheid prachtige foto’s gemaakt, die hier in al hun voorjaarspracht gepresenteerd worden als aandenken aan dat Texelse sprookje â en als teken van onze dankbaarheid jegens hen.
The Garden of Delight…
Ik heb met Jeltje regelmatig Sufi muziek uitgewisseld, recent gaf ze me deze video door van het Al Mar’Ashi Ensemble:
Elke lente als ik vanuit mijn studio op 4-hoog flatgebouw âDreefzicht Iâ verlaat, zie ik daar vlak om de hoek deze Japanse Kersenbloesem in bloei staan â van een schoonheid en volheid, die mij als grotestadskind telkens sprakeloos maakt...
En dan wil ik haar fotograferen, en opnieuw..., om dit allermooiste moment vastleggen â vóórdat ze, haar hoogtepunt voorbij, haar bloemblaadjes afstaat aan de wind...
En ik vroeg me af, is dat in mijn leven eigenlijk ook het geval, dat ik mĂjn hoogtepunten wil fixeren, aleer de bloei en de kracht uit mij verdwenen zijn...
En wat doe ik dan met de rest van mijn leven, met de nabloei? Of misschien â dat is natuurlijk wat ik in stilte hoop â ben ik wel een laatbloeier...
En wat doe ik vervolgens met wat daarna komt, als de glans eraf is... Laat ik het verder ongezien â of misschien houd ik het wel voor gezien.
Of zal ik wellicht â een mens wil tenslotte getroost worden â van binnen gaan bloeien?
Je binnenwereld verkennen, dat is waar het in Tao-zen over gaat. Voordat het te laat is â maar is het eigenlijk ooit te laat?
Het gaat daar meer om de kleine, dan om de grote beweging â en daar waar de beweging in stilte overgaat...
Toch is Tao-zen geen oudedagstherapie, het gaat meer om de nuance, om de volheid van het leven. Net als bij de bloeiende boom aan het J.H. van Heekpad hierboven â die om niets haar schoonheid afstaat...
Maar voor romantiek hoef je bij Tao-zen niet te zijn, het kent geen zendo's, geen dojo's, geen buigen en knielen, geen wierook, geen bewierookte Meesters... Eerbied, ja, dat kent ze wel.
Shaken op muziek, zitten in stilte â het lijken twee uitersten die elkaar bijten...
Maar je kunt die stilte ook in je bewegen brengen, in het zitten meedansen met het universum â je zou het âshakingzenâ kunnen noemen.
Interieur Shake studio âPied Ă terreâ.
Locatie Shake studio âPied Ă terreâ | Foto bovenaan: de bloeiende Japanse Kersenboom om de hoek.
De eerste China reiziger die ik tegenkwam was een stuurman op de grote vaart. Hij was tijdelijk bij ons ingekwartierd in het witte huis op de betonfabriek in Krimpen a/d IJssel. Ik was toen een jaar of tien. Hij vertelde mij sterke verhalen over de Chinezen. Zoals dat wanneer ze vechten, ze elkaar met twee vingers de ogen uitsteken. En zichzelf daarbij beschermen door een hand tussen de ogen te plaatsen. Het leek me een rauwe wereld… Behalve dat je er per boot heen kunt gaan, kun je ook vliegen â zoals de grote vogel Peng dat deed, uit het grote klassieke boek van het taoĂŻsme van Zhuang Zi, âmet een rug zo groot als de berg Tâai, met vleugels als wolken aan de hemel; met zijn vleugels slaat hij op het water en rijst op als een wervelwind tot een hoogte van negentigduizend li.â Wij gingen toen per KLM â die je met wijde boog over SiberiĂ« en MongoliĂ« het Hemelse Rijk binnen voert, linea recta hartje Beijing. Dat was in augustus 2011.
Wat je ook kunt doen â en dat deed ik het jaar daarvóór, in augustus 2010 â is vanaf Moskou per trein naar Beijing reizen. Dat is een tocht dwars door AziĂ«, door de eindeloze taiga’s van SiberiĂ«, vier dagen en vier nachten in de Trans-SiberiĂ« Express.
Op het laatste traject van die reis, vanaf Ulaanbatar, rijd je door de Gobi woestijn en de verlaten steppen van MongoliĂ« â waarna je, aan het eind van de rit, aan de einder Beijing ziet oprijzen, als een Chinese muur van woontorens… Toen we op 6 augustus 2010, rond zeven uur ’s ochtends, de buitenwijken van Beijing binnenreden, was ik in shock… Na een wereld van totale verlatenheid, waar we al die dagen met de trein doorheen waren gereden â met ook nog een uitstapje van negen dagen per 4WD door de toendra’s van MongoliĂ« â reden we daar als het ware met een enorme klap tegen een samenklontering van miljoenen Chinezen aan, opeengepakt in tientallen Bijlmermeers. Een demografisch monstrum, dat de planologische kilte uitstraalde van âhoe raken we ze in godsnaam kwijt…â
âKijk, daar om de hoek…â
… we kwamen ogen en oren tekort, er kwam geen einde aan de rijen mensenpakhuizen …
Garrie van Pinxteren, China-correspondent van de NRC, schrijft in een bericht van 11 april j.l. dat naar schatting 20 procent van de Chinezen nog op het platteland woont en werkt, de rest is naar de steden getrokken: âRuim vijfhonderd miljoen van de 1,4 miljard inwoners van China tellen officieel nog wel mee als boer, want dat staat nog op hun identiteitsbewijs, maar een groot deel van hen woont in feite al in de stad.â
Vrijdag 6 augustus 2010 07:11. We naderen Beijing Railway Station. Het einde van de rit.
Ik werd dezer dagen ’s nachts met een schok wakker van een stem die dringend m’n naam riep: âHein, wakker worden…â â misschien had ik deze nachtmerrie, deze beelden van totale onverschilligheid voor het wezen van de mens, nog op m’n netvlies staan…
Maarten Houtman stelt in Het principe van de eenwording dat onze voortplantingsdrift de motor achter die demografische tijdbom is. En dat de enige werkelijke oplossing is om het lustprincipe te verruilen voor het verenigingsprincipe â âen dan weer niet de vereniging met toevallig die ander, maar met het totaal. Dat je in het liefdesspel door de ander heen kunt gaan, en die ander door jou heen. Het is dus niet iets wat je weg moet doen, maar wat je moet doorleven met bewustzijn.â
Afbeelding boven:
Het J.H. van Heekpad, dat Elpermeer en Jisperveld verbindt.Ben je langs de laatste wachtpost gekomen
dan is daar, haast ongemerkt, een niemandsland â
niemand bezit het, niemand claimt het,
het is er vreedzaam, een ruimte zonder eind.De overtocht naar Fudaraku
Maandag 3 april was voor mij een heel bijzondere dag. Ik was voor dag en dauw naar mijn studio aan de Jisperveldstraat gegaan, omdat het boeket dat ik Klaaske voor haar verjaardag had gegeven â zie de ruiker in geel â mijn meditatieplekje wat krap had gemaakt.
1 april op de Elpermeer.
Later die dag gingen we samen boodschappen doen op het Buikslotermeerplein. Eerst een appeltaartje en slagroom bij Albert Heyn. En toen ook maar even langs de pinautomaat van de ING â ik heb graag wat cash in m’n portemonnee voor een eventuele taxi. Net toen we daar klaar waren, riep een tengere oudere vrouw Klaaske te hulp. Ze vertelde dat ze uit Eritrea kwam en op bezoek ging bij haar familie, voor wie ze ⏠1.000 wilde meenemen, liefst in briefjes van honderd. Maar het lukte haar maar niet… Ze sprak gebroken Nederlands, ze moest hier al wat jaartjes gewoond hebben. Het personeel van de bank had haar niet kunnen helpen, nu ging ze het dus met hulp van Klaaske proberen. Ze voerde haar pinpas in … maar helaas, de pinautomaat werkte niet mee… Op het scherm verscheen een mededeling dat ze niet meer dan ⏠Ž900 kon opnemen. Wij met z’n drieĂ«n het kantoor van de ING in. Klaaske werd te woord gestaan door twee vriendelijke medewerksters, de dame en ik keken toe. Ze vertelden dat de geldautomaten inmiddels van een derde partij zijn, zij mogen om veiligheidsredenen zelfs niet mee naar buiten. Bij klachten moet je naar een Primera drie kilometer verderop… Maar buiten bij de pinautomaat ging het weer mis… Toch maar weer naar binnen voor overleg, waaruit bleek dat er een opnamelimiet van ⏠500 is. Wij weer naar buiten, nu dat maar proberen. Klaaske hielp de vrouw intussen bij alle handelingen en bleef met haar in gesprek â maar per abuis drukte zij op de knop âdirect ⏠20 opnemenâ… En zo volgde er een tweede ronde voor het opnemen van de resterende ⏠480 â die er vervolgens in briefjes van twintig uit kwam… Consternatie… Maar Klaaske raapte resoluut de biljetten bij elkaar en begon ze te tellen. Zij telde mee. Dat alles gebeurde in het volste vertrouwen, ook als ze haar pincode moest intikken â waarbij wij dan wel even wegkeken. Toen de biljetten waren geteld, leek het te kloppen: vijfhonderd euro in vijfentwintig briefjes van twintig. Die straks allemaal mee naar Eritrea moesten … nu maar hopen dat ze haar verder met rust zouden laten.
Als dank kregen we beiden een hand, Klaaske zelfs tweemaal. Dat deed ze met heel veel aandacht â ik zou ik haast zeggen dat er liefde uit sprak. Toen ze mij haar hand toestak en daarbij voorover boog, zag ik hoog op haar voorhoofd een kleine tatoeage, in de vorm van een âhekjeâ. Ik vermoedde dat het iets uit India was, wat ook paste bij haar voorkomen.
Toen we ten lange leste afscheid namen, zei ze nog tegen Klaaske: âHet is daarbinnen net een kerk…â Weer zo’n verrassing â die ons nog nieuwsgieriger maakte naar haar achtergrond… Ook al waren het voornamelijk financiĂ«le transacties geweest, het hele gebeuren had iets speels gehad.
De plaats van handeling, maandag 3 april. De gele pinautomaten bleken niet van de ING te zijn.
Thuis zocht ik Eritrea op in Wikipedia â ik had al een stil vermoeden dat het daar een drama moest zijn. Ik las dat in 2015 al 47.015 vluchtelingen uit Eritrea asiel aangevraagd hadden in Europa. Volgens de VN is er sinds 1991 sprake van een “wijdverbreide en stelselmatige campagne tegen de burgerbevolking.”
Die avond drong tot me door, dat de ontmoeting met onze nieuwe Eritrese vriendin een helende werking op me had gehad. Dat het dus eigenlijk omgekeerd was, dat zij er voor ons geweest was â een gevoel dat ver weg een herkenning bij me opriep. Op dat wat provinciale Buikslotermeerplein, kun je de wereld tegenkomen â voor verbonden zijn hoef je niet naar de pampa’s van ArgentiniĂ« of naar de Negev Woestijn.
Eenzaam ben ik nooit geweest ik vrees eerder de tweedracht als mijn beide wederhelften zĂł in onmin zouden verkeren, dat het geweten gaat knagen aan de dieperliggende lagen, en de eenheid – mijn heelheid – in vergetelheid zou geraken. Als ik in gespletenheid verval, wie zal mij dan kunnen helen?
Jij bracht mij de drie-eenheid, zodat mijn ziel ernaar smacht om naar die hermetische veste terug te keren, haar te beheren zonder alle muren en kantelen, maar op verse grond gebouwd. In jou leerde ik over de vrouw en te luisteren naar de wereld om zo in vrede te kunnen leven … en te weten dat ik van je hou.
Toen ik een jaartje of wat bij Maarten Houtman gezeten had, kwam ik in een coffeeshop aan de Nieuwmarkt Marina tegen, die ik eerder bij meditatie had meegemaakt. Toen ze me zag, vroeg ze me op een wat cynische toon âof ik nog steeds aan de pogingen van de heer Houtman deelnam…â Dat schudde me even flink door elkaar… Alsof dat meditatie gebeuren iets was wat buiten mij om ging, alsof ik een ‘volgeling’ was die het zich liet aanleunen. Of erger nog: alsof Maarten zieltjes probeerde te winnen… Dat woord ‘pogingen’ sneed me door mijn ziel â als iemand je met zoveel liefde bij de hand neemt, dan noem je dat toch geen ‘poging’… Om maar te zwijgen over haar âmijnheer Houtmanâ.
Vanochtend, veertig jaar later, viel me in dat de dagelijkse ‘meditatie’ op mijn matje â een plek die ik heilig, waar ik het liefst de hele dag in de buurt van wil zijn â inderdaad een niet ophoudende reeks van pogingen is. Pogingen om in de buurt te komen van iets waarvan ik een licht vermoeden heb â in de wetenschap dat een diepe adem, een rustig hoofd en een ontspannen houding daar dan bij horen. Wat me ook inviel, is dat ik daarbij drijf op een verre herinnering aan een verloren paradijs â die mijn onrust ten aanzien van mijn huidige leven voedt…
Wil je weg uit het gewone leven â
het gewone leven, met zijn zorgen,
zijn moeite, zijn ergernissen, zijn
korte momenten van voldoening.
Wil je daaruit weg?
En mediteer je
om daaruit weg te komen?
Of ervaar je dat meditatie
een uiterste concentratie is
op wat je bent â
niet gisteren, niet morgen, nĂș.
En kun je daar bij blijven?
Of ga je toch weer weg?
Als je voortdurend aarzelt:
wil ik dit, wil ik dat, neem ik
een boontje meer of minder,
weet dan dat liefde
de maat is van alle dingen.
Ondanks de gruwelijke ondertoon, ontroerde het verhaal van de overtocht naar Fudaraku me toen ik het las … blindelings en vol vertrouwen op weg naar het paradijs… Maar vandaag kwam juist het beeld van een verloren paradijs in me op, een wereld die ik ooit gekend moet hebben: âJe maakt nu de oudste reis van de wereld, binnendoor, terug in de tijd, naar waar het begon toen je op aarde kwam en nog niets wist, maar wel alles wilde leren kennen, op je gemak, zoveel als prettig voor je was.â Uit: Maarten Houtman, Adem- en energie-oefening
Je gewoontenjasje glijdt van je af, het begin van een nieuwe dag.
Op een reis door Mongolië kwamen we op een verlaten plaats, Baga Gazriin Chuuluu geheten, waar ooit twee monniken leefden, op zoek naar de stilte.
Dat telkens maar proberen is dus niet zo gek. Ieder van ons heeft immers voorkennis. Het is een wereld die altijd al voor ons klaarlag, we hoeven nergens naartoe….
En als ik er goed over nadenk, lag het woord âproberenâ bij Maarten voor in de mond ⊠al die sessies waarin hij het met ons opnieuw probeerde, en probeerde, en probeerdeâŠ
Maar toen kwam de grote deceptie… Op zekere dag kwam juffrouw Leppink bij ons op bezoek, ik moest de kamer uit, met kloppend hart. Toen ik weer binnen mocht komen, werd mij verteld dat ik, in plaats van links â zoals ik dat spontaan deed â voortaan rechts moest gaan schrijven, âzoals iedereen dat deed,â Terwijl schrijven mijn grote liefde was, ik vond het prachtig! Hoe wreed kan het leven zijn… Ik geloof niet dat ik daarna nog bij juffrouw Leppink op schoot heb gezeten â al helemaal niet, omdat mijn moeder haar had gezegd dat ik haar âdikâ vond â ja, hoe moest je als kind je fascinatie anders onder woorden brengen… Ik had dat toen trouwens gezegd, alsof ik het onsmakelijk vond â misschien praatte ik m’n moeder wel naar de mond… Het voelde in ieder geval aan als verraad…
We komen elkaar tegen in het voorbijgaan
en zo leven we lange tijd langs elkaar heen.
Als ik je weer zie, is het in het voorbijgaan,
ook al denken we dat het voor eeuwig is.
Het was in het voorbijgaan dat ik je liefhad
... en dat is liefde die van de eeuwigheid is.
Zo begon ik, met mijn schrijven en al, langzaam af te drijven van mijn eigen inspiratie, van mijn eigen verhaal. Want dit was pas het begin… Het heeft nog vele jaren geduurd voordat ik de weg helemĂĄĂĄl kwijt was… Maar toen kon het grote Werk beginnen, met het âstille zittenâ van Zen â alsof ik weer bij juffrouw Leppink op schoot zat… Alleen bleek dĂt zitten voor mij wel heel moeilijk te zijn… Toen Feldenkrais-juf Greet Wicart me een tijdje had meegemaakt, daar in de groepen en sessies van Maarten Houtman, zei ze op een gegeven dag tegen me: âDat âzittenâ is niets voor jou, Hein… â Nou, als je dat al een flink aantal jaren hartgrondig hebt geprobeerd, omdat het nu eenmaal de oefenweg van je geliefde meester is, is dat dan net of het vloerkleed â of, in dit geval: je meditatiematje â onder je vandaan getrokken wordt… Maar Greet zag m’n onrust, mijn rondwarende gedachten â die zich, als in het spreek-ballonetje van een stripplaatje, boven mijn hoofd afgetekend moeten hebben.
Toen ik tien jaar geleden met dit blog âShakingzenâ begon, was dat dan ook primair om stoom af te blazen, om de druk van het ballonnetje af te halen. Maar ik wilde natuurlijk ook m’n tanden zetten in dat onverstoorbaar arrogante Zen, dat meende mij aan de grond vast te kunnen nagelen, âspeels jongetjeâ als ik was â dat was hoe mijn geĂ«erbiedigde rector Dr. G.J.D. Aalders van het Chr. Lyceum in Arnhem me een keer noemde, toen hij me zag rondrennen tussen de banken van de eerste klas â die dropen van eerbied voor de Grieken en de Romeinen…