Trump haalt uit

De nacht volgend op de inauguratie van Donald Trump als president van de Verenigde Staten, had ik een droom waarin ik verwikkeld raakte in een wereld van aanslagplegers.
Het eerste wat ik zag, was iemand die een holle buis vulde met explosief materiaal.
Omdat ik daar een buitenstaander was, zag ik een kans  om me nuttig te maken, door aan te bieden om een grote hoeveelheid materiaal voor ze te vervoeren. Daarbij maakte ik handig gebruik van de aanwezigheid van een truck van van een van de betrokkenen, om daarmee mijn aanwezigheid te rechtvaardigen

Er is in de twintigste eeuw Ă©Ă©n enkele stem die, glashelder en standvastig, het proces herkende waardoor de samenleving de voornaamste en machtigste afgod van onze tijd kon worden: die van Simone Weil. Zich baserend op de passage over ‘het grote beest’ in De staat van Plato, omschreef Weil in verhelderende bewoordingen het fenomeen waarom ‘het sociale het religieuze zodanig nabootst dat het zich ermee vereenzelvigt, afgezien van een bovennatuurlijk onderscheid’. Een onderscheid dat het denken zwaar op de proef stelt, zoals Weil zelf in een bijzin opmerkte: ‘Dat mysterie creĂ«ert een schijn van verwantschap tussen het sociale en het bovennatuurlijke en pleit Durkheim[1] tot op zekere hoogte vrij.’ Die ‘verwantschap’ is een begrijpelijke en noodlottige vergissing als het waar is dat – zoals Weil elders schreef – ‘het sociale in verschillende verschijningsvormen de enige afgod is’. Dan dringt zich een vraag op: hoe kan iemand tegenwoordig ontsnappen aan deze variant van de zwarte magie? Hoe kan een lid van de seculiere samenleving, erop getraind het onzichtbare te negeren, het weer leren herkennen? In welke vorm? Wat zal hem overkomen als hij zich niet wil schikken in een credo, zoals dat gebeurt in de deerniswekkende westerse sekten die zichzelf hindoes of boeddhisten of sjiieten of, nogal ongenuanceerd, sjamanen noemen? Een lachwekkende vertoning, een van de verschillende mogelijkheden die door de seculiere samenleving worden geboden en goedgekeurd.
De beschikbaarheid en toegankelijkheid van alle geloofsopvattingen uit het verleden is dan ook een van de kenmerken van het tijdperk dat ik ooit posthistorisch noemde. Maar als we deze onvermijdelijk parodistische weg uitsluiten, welke andere mogelijkheid blijft er dan over? Zal het seculiere subject genoegen moeten nemen met het uitvlakken van het onzichtbare, wat inmiddels als aanname voor het gemeenschappelijke leven wordt beschouwd? Dat is de waterscheiding. Als niet geloven maar weten essentieel is, zoals elke gnosis veronderstelt, zullen we onze weg moeten vinden in het duister, elk middel moeten gebruiken, in een soort onophoudelijke bricolage van de kennis, zonder enige zekerheid over een beginpunt en zelfs zonder enig idee van een eindpunt.
Dat is de zowel beklagenswaardige als opwindende toestand waarin iemand verkeert die tot geen enkele geloofsrichting behoort maar tegelijkertijd weigert de religie
– of, preciezer gezegd, de verafgoding – van de samenleving te accepteren. Een moeizame weg, zonder naam, zonder referentiepunten die niet versleuteld en strikt persoonlijk zijn. Maar ook een weg waar je onverwacht steun krijgt van verwante stemmen, als in een onbekend sterrenstelsel. Ik geloof niet dat we op dit moment meer mogen verwachten. Maar toch, als we goed kijken is het heel wat. Hoog spel dat in de loop der eeuwen door aardig wat mensen is gespeeld zonder het te verklaren, en nu wel vrijmoedig genoeg moet zijn om zich in het volle licht te vertonen. Zoals we lezen in Wittgensteins Bemerkungen ĂŒber Frazer's 'The Golden Bough': ‘Je zou haast zeggen dat de mens een ceremonieel dier is.’

Uit: Roberto Calasso, Het onnoembare heden, hfdst. I Toeristen en terroristen.

[1] Emil Durkheim, Les Formes élémentaires de la vie religieuse, 1912