Paashazen | deel 4: ‘De natuur, mijn lichaam’

,
   Voor Ingrid, die oog voor de wereld heeft.
“Toen de grote wijdvertakte boom achter het huis gekapt werd, op die donkere dag terwijl de zon heet aan de hemel stond, had het jongetje van z'n vaste plek vlak onder het ruime afdak achter het huis, waar de mierenleeuwen de mieren in hun trechters vingen en opaten, telkens weer weggekeken als de bijl met regelmatig geweld in de stam doordrong en hij zelfs op die afstand het samentrekkende verwijt van de boom voelde.”
Maarten Houtman, Mythisch verhaal over het leven en lijden van de mens

Donderdag 11 april 2019 reden Ingrid en ik langs de weelderig-gele dreven van de A2, om een bezoekje te brengen aan Hanna Mobach in verzorgingshuis ‘Walstede’ in Tiel – haar onderkomen sinds ze de flat die ze met Maarten deelde en haar atelier in Molenwijk achter zich moest laten.
Toen we daar aankwamen, bleek het grote rooien begonnen te zijn 
 de honderdvijftig jaar oude monumentale beuk, onder wier beschermende kroon het leven zich daar sinds mensenheugenis afspeelde, werd juist die dag gekapt

Het naderen van dat gebeuren had niet alleen Hanna en haar medebewoners in zijn greep gehouden, maar ook in de wijdere omgeving tot een machteloos afwachten geleid.

De levensruimte die de natuur nog rest, roept bij de mens als haar ‘rentmeester’ tegenstrijdige gevoelens op. De diep ingesleten behoefte haar te bedwingen, vindt ook in onze dagen nog zijn protagonisten. Zie het stuk natuur in de duinen van Wassenaar dat Museum Voorlinden – het museum voor ‘belevingskunstwerken’ – liet asfalteren tot parkeerterrein.
De tegengestelde, zogenaamde ‘softe’ houding, openbaart zich in Tiel, waar kunstenaar Jos Bregman een actie startte om de herinnering aan de droomboom van Walstede levend te houden. Je kunt hem hieronder op een van de indrukwekkende takken zien liggen om zijn pleit kracht bij te zetten.

De kunstenaar die het topje van de boom wilde zagen Â© Raphael Drent

De boom die aan zoveel generaties schaduw geboden had, was bij onze aankomst al bijna tot het bot afgekloven – Hanna had het er al maanden over gehad dat het rooien helaas moest gebeuren, de boom was door zwam aangetast en vormde een bedreiging voor het gebouw.

Toen Ingrid en ik er als toevallige passanten mee geconfronteerd werden, kon het haast niet anders dan dat bij ons de herinnering bovenkwam aan het epos dat Maarten bezong in ‘Mythisch verhaal over het leven en lijden van de mens’ â€“ het verhaal over het kappen van de grote, wijdvertakte Djeroekboom bij het huis op de plantage, een gebeuren dat bij hem als kind zo'n brandende vraag opgeroepen had:
“Het jongetje wist dat het gebeuren moest, zoals z'n vader en de oude tuinman hem hadden uitgelegd, al vele dagen daarvoor. Hij was nog meer samen geweest met de boom dan anders, een samenzijn dat nauwelijks verduisterd werd door het weten van het komende, dat maar niet duidelijk wilde worden. Maar nu tegen het einde, de machtige stam had al gebloed, kon iedere bijlslag de laatste zijn.”
Toen het jongetje de oude vertelster Imah ernaar vroeg, “had zij een tijdlang gezwegen en verdrietig de nacht ingekeken, waarbij ze haar hand opnieuw vast op het voorhoofd van het jongetje drukte, het olielampje had uit eerbied opgehouden ongedurig te sputteren.”

Ze antwoordde hem toen:

“Omdat maar heel weinig mensen hun leven zo inrichten dat ze zichzelf herinneren, blijven ze steeds dezelfde dingen herhalen. Waarom zouden ze het ook anders doen?
Maar als je jezelf wel herinnerde kwam het moment dat je besefte dat alle ontmoetingen en verbintenissen, nieuwe, oude en heel oude, niet meer waren dan een hulp om de grote verteller te vinden en zĂł dichtbij Hem te komen dat je het komende verhaal in jezelf voelde opkomen tegelijk met Hem. Dan veranderde je leven zĂł dat je de verbintenissen, ook die van heel vroeger, liet voor wat ze waren. Je luisterde naar het ‘ervoor’, waardoor je afstandelijk leek voor de anderen om je heen door je liefde voor het alleen-zijn.” 

Hanna zelf had die dag het hele gebeuren vanaf de vroege ochtend gevolgd en was zomaar naar buiten de kou ingelopen. Dat deden we nu gedrieĂ«n ook– waarbij ik haar toch maar mijn sjaal aanbood, om te voorkomen dat er nog een boom geveld zou worden

Ingrid maakte er dit prachtige plaatje van:

Hanna in de voorjaarszon in de tuin van Walstede

Dat de relatie met de natuur er in wezen een is met ons eigen lichaam, werd door Hanna prachtig geformuleerd in deze passage, als missie voor haar eigen werk:

Dit restte er toen nog van de machtige Beukenboom

Het werk gaat over de paden en de wegen, de holtes en de aanhechtingen, de verbindingen en de scheuren, de rondingen en hun afdrukken, de slijtage door de tijd, in het lijf en in het gesteente, de rimpelingen van het water, en het lijf dat zich uitbreidt als een landschap en de staketsels en de tegenslagen die het al gaande tegenkomt.
De voeten gaan en maken paden en wegen, ook die van asfalt, maar de aarde welft zich als een lichaam.
Hanna Mobach, openingsscherm 'Beelden & tekeningen'

En de onbeantwoorde vraag is dan: ben ik een verloren reiziger in een naar buiten gekeerd, kil universum, of deel ik in een ademend, bezield geheel


Hanna Mobach, Ruimteschip
Kontékrijt, 29,5 x 19,5 cm


  Muziek voor Pasen:  

Het oog van de meester I

,

“God ziet alles,” zeiden ze vroeger bij mij thuis.
Dat sloeg dan meestal op dingen die je voor je ouders verborgen probeerde te houden. Dus vanzelf werd God die boeman die met hen samenspande en dan aan het eind van je leven ook nog eens wat voor je in petto had.
Eigenlijk een vreemde manier van zeggen, een vreemde voorstelling van zaken: iets of iemand die alles ‘ziet’
 Want het sloeg natuurlijk ook op je gedachten, het aller intiemste, meest verborgene hoekje dat je hebt. Dus stel je voor dat die ‘zichtbaar’ zouden zijn


Nadat ik enige tijd bij Maarten Houtman ‘gezeten’ had en hem mijn volledige vertrouwen gegeven had, riep ik hem soms thuis in mijn wanhoop aan. Dan ging niet lang daarna de telefoon.
Als ik opnam was het heel even stil, dan klonk een zachte stem: “
 met Maarten.”

Je maakt het mee, je ziet het gebeuren 
 en merkt dat het klopt, dat weet je gewoon. Toch doet het je wereld kantelen

Maar je hebt CONTACT, er is iemand die je ziet, die je hoort, die voor je klaar staat.
Ondanks jezelf levert het een gevoel op dat het kan 
 dat het bijna zo hoort, dat niets het in de weg staat. Toch vind je het natuurlijk een beetje eng


Dat zoiets je overkomt, komt natuurlijk niet uit de lucht vallen, op een of andere manier was je ervoor geprepareerd (zeg ik nu). En je hebt er onopzettelijk misschien wel een beetje op toegewerkt.
Ik moet dan gelijk denken aan mijn toenmalige fascinatie voor de boeken van Carlos Castaneda, waar ik me op wierp toen ik alle vertrouwen in de academisch psychologie had verloren en mijn studie na jaren afbrak. Zo’n meester te hebben als die Yaqui Don Juan
 A path with a heart

Ik had in die jaren weinig meer om voor te leven, ik had bijna alle contact met m’n lichaam verloren en leefde als een spook. Alleen Klaaske hield me op de been.
Op een nacht voelde ik dat ik m’n lichaam aan het verlaten was en zag lichtwezens die mij wenkten
 Maar iets in mij wist dat ik terug moest, dat er iemand van me hield en op mij wachtte


Zo zag mijn wereld eruit aan de vooravond van onze ontmoeting met Maarten.
Gestaag begon ik weer van het leven te genieten

We werden bij Maarten en Hanna te eten gevraagd. We stonden wat vroeg op de stoep en toen Hanna opendeed klonk het: “De eersten zullen de laatste zijn
” We kregen draadjesvlees voorgeschoteld, wij, als strenge vegetariĂ«rs
 Heerlijk was het!

Intussen bleef Maarten als een zorgzame vader over me waken. Als hij lesgaf in de Kosmos wist hij dat ik daar in onze woonboot door het raam naar het water zat te staren en parkeerde hij zijn auto zĂł op de brug bij de Montelbaanstoren – we woonden op de Binnenkant in Amsterdam, precies tegenover waar nu de Kanzeon Sangha is – dat ik hem kon zien.
Verbeelding? Ik was de verbeelding voorbij, er was alleen nog een absoluut vertrouwen. Ik had ook nog een heel leven te gaan, voor alles wat ik meegemaakt had en niet begrepen had

Tot dan toe was mijn enige – naar ik steeds meer begon te begrijpen: dodelijke – wapen mijn voortdurende analyse van alles wat ik meemaakte. Dat was mijn ingekankerde manier om ‘problemen op te lossen’ – als een MĂŒnchhausen die zichzelf aan zijn haren uit de baren wil redden


En daar zit je dan op je bankje, bij Maarten op de Zen-zolder, en hoort: “Ga terug naar je adem, voel je lichaam
”
Wat een eindeloze weg
 Dat vertrouwen in hem was ook wel broodnodig