Trump’s Day

Boven: Almost trapped in a bad movie

Ik werd vanochtend wakker uit een droom, waarin ik met grote snelheid met de fiets over een weg reed. Alsof het een afdaling in de Tour de France betrof. Zo’n snelheid. En er reed ook nog iemand in m’n wielen, maar ik had geluk en kon gewoon doorrijden.
En verder ging het weer langs die weg – ik wist dat ik hem kende en dat ik Klaaske ermee kon bereiken, maar er kwam maar geen eind aan
 De vaart waarmee ik reed gaf me een overweldigende ervaring. Zoals je hebt wanneer je langs een glijbaan naar beneden roetsjt. Of toen ik als tiener met m’n Rudge met drie versnellingen tussen Nijmegen en Groesbeek over de Zevenheuvelenweg reed.
Daarom duurde het even voor tot me doordrong, dat ik in een droomwereld had verkeerd. Langzaam werd ik me gewaar van m’n lichaam. Maar het gevoel van snelheid liet me niet los, het zinderde nog steeds in m’n hoofd.
Ik kwam overeind en keek op m’n horloge: ik had me een vol uur verslapen, voor mij heel ongewoon. Ik zag op m’n bureau een keurig stapeltje T-shirts liggen, die Klaaske voor me gevouwen moest hebben terwijl ik sliep. Toen ik de zitkamer inkwam, zat ze daar alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Maar intussen bleef het in m’n hoofd maar doorstromen, dat was een heel dominante gevoel.
Op dat moment zei Klaaske: “Er is een aanslag op Trump gepleegd…”
Ik zei: “O.”
Meer kon ik er niet van maken – normaal vind je ergens gelijk iets van, al helemaal van zo’n mededeling over zo’n man. Maar nu vond ik helemaal niks… Alsof het mededeling uit een parallelle wereld was, zoals in een roman van Haruki Murakami.
Het viel me wel in dat het apart was, dat het totaal langs me heen gleed. Maar ik wist van geen wijken, zo sterk was mijn wereld.
Toen vertelde ik Klaaske in een paar woorden wat er met me overkomen was was, om mijn gemoedstoestand aan te geven. En omdat we beiden reflectieve types zijn, hadden we het al gauw over mijn laconieke reactie op de mededeling over Trump. Dat ik zó ‘van mezelf vervuld’ was, dat al het andere daarbij verbleekte.
En toen kwam de vraag op of dat wel ‘mocht’ – je ‘hoorde’ je toch voor de wereld open te stellen en meelevend te zijn

Algauw kwamen de onderliggende geboden langs, tot en met het hoogste gebod: ‘hebt uw naaste lief’.

De volgende dag stond ik nog eens stil bij dat sterke gevoel wat ik na die droom gehad had – dat toen ‘vervuld van jezelf’ of ‘zelfgenoegzaam’ (in de zin van ‘genoeg aan jezelf hebben’) ging heten. Toen viel me nogmaals in, dat op de christelijke waardeschaal dat allemaal beladen woorden zijn, waarin je jezelf vooropstelt.
Ik moest denken aan wat Maarten dan zei: “Ja, ‘hebt uw naaste lief’, maar er wordt wel bij gezegd: ‘… als uzelf.’ En dat vergeten we.”
Terwijl mijn gevoel de vorige dag zo sterk was geweest, leek het plotseling alsof je alleen maar een kwezel mocht zijn
Zouden we in onze opvoeding soms geconditioneerd worden om onszelf uit de weg te gaan? Hoe kon dat gebeuren?

Als iemand denkt aan niets in het bijzonder, dan is het beeld van de hersenactiviteit ‘koel’ (blauw en groen). Na gebruik van psilocybine wordt de activiteit verhoogd (geel, oranje, rood), waarna die langzaam weer afneemt.

Maar toen werd ik van een totaal onverwachte kant geholpen.
Er stond die dag een artikel in de NRC, met kleuren-hersenscans van een experiment met het psychedelicum psilocibine. Die lieten zien, dat na toediening dagenlang een kleurverschil in de hersencellen optreedt: van ‘koel’: (blauw en groen) naar ‘warm’ (geel, oranje en rood). Daarmee werd aagetoond dat de activiteit van de hersenen toeneemt. Het grootste effect zagen de Amerikaanse onderzoekers in het zogeheten default mode network ( (DMN), een serie hersengebieden die vooral actief zijn als we niets doen dat specifiek onze aandacht heeft, en dat betrokken is bij het gevoel van ‘zelf’, ruimte en tijd.[1].

De conclusie is dat mensen zich verbonden voelen, zoals het commentaar van Dr. Schoevers, psychiater van het UMC, luidt. Onder invloed van psilocybine worden denkprocessen vaak associatiever, er worden ongebruikelijke verbanden gelegd, “De verbindingen in het brein worden tijdelijk minder rigide.”
Dat kan ervoor zorgen dat iemand, onder begeleiding van een therapeut, met een andere blik naar zijn problemen kijkt: “Het is bekend dat mensen dingen verdringen of ontkennen waarvan ze overstuur raken, of waarover ze zich schamen of schuldig voelen. Mensen vertellen dat ze onder invloed van psilocybine op een minder veroordelende manier kunnen kijken naar zaken waarmee ze worstelen. Hierdoor kunnen ze weggestopt verdriet of angst weer ervaren. Dat doorbreekt vaak vastgeroeste denkpatronen.”

Dat ‘verbonden zijn’ is in Tao-zen een heel vertrouwd begrip, ook al zijn de connotaties misschien anders. Het is eigenlijk de term waar ik n.a.v. mijn droomervaring naar zocht.
Dus dan maar een drug, om in die toestand te komen?
Maarten gaf ons ooit deze waarschuwing mee:

“Dus je zegt heel simpel tegen jezelf: ik weet het niet, ik kan niet anders doen dan proberen, het is niet meer dan proberen. Óf er iets zal gebeuren is onbekend, dat is – in een christelijke term – een genade. En een genade kun je niet afdwingen, die komt of die komt niet.
Echt, ik begrijp het zo goed, het is zo moeilijk om dat volledig in te zien. En je eigen gesputter daartegen serieus te nemen. Want dat gesputter ertegen is er, daar moet je helemaal doorheen. Je moet als het ware moe worden van dat gesputter, dan kan het plotseling gebeuren. Maar je kunt niets overslaan. Ja, je kunt een drug nemen, hù, dan ben je ineens bom! daar. Maar dan ben je afhankelijk van de drug – die bovendien ook nog schadelijke gevolgen heeft. Maar dit terzijde.”


Maarten Houtman, Je eigen ervaring heiligen, Mennorode mei 2006 | Vrijdagavond


____________________
[1] NRC, 17 juli 2024: ‘Trippend in de scanner: psilocybine heeft wekenlang effect op het brein’.

Lezen en schrijven…

Luchtfoto Krimpenerwaard © Siebe Swart

 ‘Indien uw rechteroog u ergert, trek het uit.’ 
In den beginne schiep God de einder en scheidde het land van het zwerk. Daarna ontwierp hij met passer en lineaal de Krimpenerwaard, waarbij hij de vrije natuur opdeelde met loodrechte lijnen en vierkante vakken, tot zover het oog reikt en aan de einder zijn rekenkundige regel de gedachteloze wolken raakt.

Toen had Hij, met behulp van de kaarsrechte sloten en wat prikkeldraad, de zwartbonte koeien van de boeren gescheiden – zoals hij dat eerder met de rechtvaardigen en de zondaars had gedaan – maar Hij bracht ze weer samen op het boerenerf, waar de boeren de koeien molken en verzorgden.

Weer wat later had God in zijn goedertierenheid mijn linkerhand in de Zijne genomen en had er een rechterhand van gemaakt – zoals verordineerd was door juffrouw Leppink, mijn juf van de eerste en tweede klas van de School met de Bijbel langs de IJsseldijk. Vervolgens had Hij mij met die kromme rechterhand rechte halen laten maken op de lijnen van het papier. En zag dat het goed was: een acht.

Toen in 1946 onze verhuiswagen uit Utrecht de fabriek in Krimpen a/d IJssel opdraaide, was het eerste wat ik zag een reusachtige boom, rechts van de poort. Die maakte een onuitwisbare indruk op me … het moest haast wel de Boom der Kennis geweest zijn – in Krimpen leefden we nog in de oudtestamentische tijd. Het zou daarna nog aeonen duren, voor ik me van haar verslavende vruchten had bevrijd...

Zoals alle de kavels in de polder, was ook ons schoolplein omringd door sloten, die dichtbevolkt waren met kikkers – af en toe kwam daar nog een een leerling bij, als er weer eens eentje in de sloot was geduwd. Nou, dan was de school te klein… De razende bovenmeester schopte de dader als een bal door zijn klas, het geschreeuw was helemaal tot in ons klaslokaal te horen.
Later hoorden we dat zijn ouders hem van school hadden gehaald.

Een boer die tegenover de fabriek woonde, was op een dag de dijk overgestoken en stond even later bij ons voor de deur met een halve emmer biest, als geste tegenover zijn overburen.
Dat werd hem in dank afgenomen, zo iets lekkers had ik nog nooit gegeten! Het smaakte als ‘ambrozijn en nectar door elkaar heen’, om met de kykloop in de Odyssee te spreken.[1]

Er was in mijn leven een bepaald moment 
 dat ik er gewoon niet meer in paste. Alsof ik uit het raam van m’n eigen vertelling gevallen was, alles leek mis te gaan.

Misschien begon het al op het moment dat ik, achterop de fiets bij mijn moeder, langs de IJsseldijk voor het eerst naar de school werd gebracht, tranen met tuiten huilend…
Ik had er gewoon geen zin in, weg was mijn vrije leventje langs de Hollandse IJssel – die, net als het leven zelf, eindeloos door bleef stromen, het water klotsend tussen haar oevers.
Ook mijn avonturen op de fabriek waren eindeloos: met mezelf, op en in de betonbuizen die daar opgestapeld lagen, met de mensen die er werkten – zoals de oude Hendrik, die me Heintje noemde en mijn vriend werd. Hij was al bijna gepensioneerd en mocht in zijn laatste jaren het fabrieksterrein aanvegen, met zijn tabakspruim in de mond.

En als je dan bedenkt dat mijn vrijheidsberoving pas vijfentwintig jaren later zou eindigen, toen ik m'n studie psychologie afbrak en een baantje nam als suppoost in het Tropenmuseum. Al die tijd beheersten Lezen en Schrijven mijn leven, als de Goden der Kennis van de Olympus – eerst nog voorgekookt, later aan het grote banket van het intellect.
Maar ... wie was ik zelf?

Ik hoorde op zeker moment dat ze me in Krimpen op ‘het Enge’ – de lintbebouwing die met de IJsseldijk mee kronkelde – ‘Hein de kikker’ noemden, iedereen kreeg daar zijn eigen ‘scheldnaam’, dan hoorde je er pas bij. En dat was gekomen, nadat Rijkie en consorten me een keer mee hadden genomen naar de polder. Daar plukten ze toen kikkers uit de sloot, die ze vervolgens met een rietje begonnen op te blazen…
Ik vond het afschuwelijk, gemeen en nam het voor de kikkers op, ik riep: “Dat moet je niet doen, stop ermee!” En zij lachten me uit, van: wat maak je je dik, het zijn toch maar kikkers…
Sinds die tijd was ik dus ook Ă©Ă©n.

Maar dat was nog allemaal wat eraan voorafging, dat was pas de aanloop tot mijn vervreemding. Op welk moment mijn wereld faliekant kantelde, dat weet ik niet meer – of misschien wĂ­l het liever niet weten….

Daarvóór waren er al regelmatig botsingen met mijn ouders geweest.
Mijn moeder werd boos als ik m’n kleren weer eens vies had gemaakt – dan denk je: had me dan gewoon een overall aangetrokken… Maar veel wijst erop, dat ze vond dat we, met dat kantoor aan huis, onze stand moest ophouden, ze was immers dochter van een hoge ambtenaar. Ik kreeg dan een matrozenpakje aan, omdat we nu eenmaal door moesten gaan voor een chique familie . En ik moest dat spelletje meespelen – waar ik me totaal in gevangen voelde.
En mijn vader riep me regelmatig tot de orde met een fikse draai om m’n oren, want ik luisterde niet en was niet gehoorzaam – maar ik bleef, ondanks al die pogingen tot correctie, gewoon in mijn eigen wereldje leven.
En dan nog de dorpskinderen, die mij pestten, omdat ik ik anders was en uit de stad kwam, omdat ik niet van daar was.

Gelukkig was er juffrouw Leppink, de juf van klas 1 en 2 van de dorpsschool, die me regelmatig op schoot nam om me te troosten, met mijn hoofd tussen haar borsten.
Totdat het ook daar misging, toen ze vond dat ik rechts moest schrijven, terwijl ik links was. Terwijl ik op schrijfles de letters nog wel met zoveel plezier op het leitje tekende en op papier… Op een keer kwam ze bij ons langs om met mijn moeder te praten. Na afloop van hun gesprek werd ik binnengeroepen, om hun oordeel te vernemen: dat ik rechts moest gaan schrijven.
Ik zakte door de grond…

Maar er was al gauw Ă©Ă©n oase in die woestijn van vervreemding en dat was juffrouw Alie. Alie was in Krimpen mijn moeders hulp in de huishouding en hield ook een oogje op de kinderen. Ik voelde dat ze van me hield, ze was Ă©Ă©n en al hartelijkheid. En dat was geheel wederzijds. Alie ging echt bij de familie horen, ze ging ook een keer met ons mee op vakantie naar Zeeland.

Toch was de vreugde, die juffrouw Alie uitstraalde, in mijn jeugd niet alom aanwezig. Ergens in het latere traject moet ik het idee gekregen hebben dat ik niet deugde, dat ik misschien wel inferieur was, op z’n minst aan mijn vijf jaar oudere broer – of had het soms soms te maken met ‘zondebesef’?
Dat was rond de tijd dat we ons witte huis op de fabriek moesten verlaten, nadat mijn vader daar ontslag had genomen en we onze intrek namen in een rijtjeshuis in het dorp, aan de Rotterdamseweg.

Precies in dat ene jaar maakten we daar de watersnoodramp van 1953 mee. We hielden het weliswaar droog, maar het had maar een haartje gescheld gescheeld of de hele polder was ondergelopen – precies Ă©Ă©n binnendijk had het gehouden, nadat verderop de IJsseldijk was doorgebroken.
Later zou op die plek aan de Rotterdamseweg de stormvloedkering in de Hollandse IJssel worden gebouwd.

En laat dat jaar 1953 nu ook mijn eigen ‘rampjaar’ zijn…
Ik was toen tien jaar oud en mijn vader was van huis. Hij had een nieuwe baan in Nijmegen en was alleen de weekenden thuis. De zomer van dat jaar zouden we naar Nijmegen verhuizen.

Het begon met een hond – ik had het absoluut niet zien aankomen, zoals dat meestal gaat.
Na onze tijd op de betonfabriek, voelde ik me daar in het dorp in een vertrouwde omgeving. Alsof ik weer aan de Goethelaan in Utrecht woonde, met rijen huizen met voor- en achtertuin – waar je met een achterommetje kon komen. Ik voelde me daar thuis. Misschien wel daarom liep ik, als was ik het onschuldige kind van toen, daar gedachteloos bij kennissen achterom. Tot ik in de achtertuin een wieg zag staan met een kindje, met ernaast een hond. Ik weet nog dat ik nieuwsgierig was, maar toch niet helemaal op m’n gemak. Misschien kwam dat ook, omdat mijn moeder had gezegd dat ze daar alweer een kindje kregen…
Ik sloop voorzichtig naderbij om in de wieg te kijken. En op dat moment hoorde ik de hond grommen… Ik wierp hem een schichtige blik toe, maar het signaal drong niet echt door. Op mijn tenen liep ik verder tot aan de rand van de wieg…
En op dat moment sloeg de hond toe … in een flits vloog hij door de lucht, zette z’n tanden in m’n rechter bovenarm en nam er een hap uit…
Er moet daar, door het gegrom en geschreeuw, gelijk groot alarm geweest zijn, maar dat weet niet meer. Wat ik nog weet is dat ik bij de dokter zat, die het gat in m’n arm dichtnaaide, en me ook een injectie gegeven zal hebben.
De volgende dag kwam de schoolmeester – want dat was wat die kennis was – bij ons langs met een boek over bijtende honden … om me te troosten.
We hoorden later dat ze de hond hadden laten afmaken, de kinderen van het gezin waren ontroostbaar geweest over de dood van hun geliefde kameraadje…

Toen ik vele jaren later in mijn huis op de Jisperveldstraat eens behoorlijk in de rats zat, riep ik in mijn wanhoop Moeder Meera aan, en hoorde een stem: ‘Neem een hond…’
Ik was vol ongeloof geweest: Ă­k hĂ­er, op deze kamer…
Toch dacht ik later wel eens: je bent altijd bang gebleven voor honden – terwijl er eentje z’n leven voor je gegeven heeft…

Vergeleken met de fabriek en het dorp langs de IJsseldijk, had de polder aan de andere kant van de dijk iets heel geheimzinnigs, je kon daar de kracht van de natuur voelen.
Toen ik rond 1953 een jaar in het centrum van Krimpen woonde, stond ik een keer aan de rand van de bebouwing over de polder uit te kijken, over het prikkeldraad heen. Het had een magische uitwerking op me, de ruimte, de leegte – een andere wereld, los van het bekende

Automania #1 – Ontwaakt in de Krimpenerwaard

____________________
[1] Die avond ging ik na het gruwelijke avondmaal naar de Kykloop toe met wijn die ik had meegebracht van ons schip. Het was een zoete, sterke wijn en ik schonk hem onverdund in een nap. De reus dacht dat ik hem wilde omkopen en hij dronk de wijn tot de laatste druppel op.
“Dat lijkt op ambrozijn en nectar door elkaar heen,” zei hij smakkend. “Geef me nog wat, vreemdeling, en zeg gelijk je naam, dan krijg jij van mij een fijn gastgeschenk.”
Ik schonk de wijn tot de laatste druppel uit en terwijl hij grijnzend en knikkebollend zat te wiegen bij zijn vuur, zei ik: “0 ja, Kykloop, je wou mijn naam toch weten voor het gastgeschenk? Ik heet Niemand. Zo noemen mijn vader en moeder me en zo heet ik voor al mijn vrienden. Niemand.”
Hij liet zich achterover zakken op zijn bed van buigzame twijgen en schapenvachten en boerde luid, een golf wijn en brokken mensenvlees kwamen naar buiten. “Ha, die Niemand,” lalde hij. “Jij komt om je gastgeschenk…”

Imre Dros, Odyssee.

De cake is op…

Boven: Oma Co van Rooijen (80) met de drie Cobi's en ‘juffie’, 1976

Als je tachtig wordt, ben je nog niet jarig (verjaardagstaart van Co), stond er op 25-03-2023 bij deze foto.
Dit jaar werd Klaaske (linksboven) 80, en wĂ©Ă©r bakte Co (midden boven) een cake – nu ze zelf inmiddels ook ‘oma Co’ is, is dat hĂĄĂĄr keek op de week.
En reken maar dat ie op is


Het goedgeleefde leven

In de recensie van de NRC kwam het boek van Gladys McGarey er goed af. Toen Klaaske het voor mij op haar Kobo account geladen had, vond ik het eerste hoofdstuk zo betoverend, dat ik het bijna integraal hiernaartoe gekopieerd heb.

Gladys McGarey werd arts in een tijd dat zoiets bijzonder was voor een vrouw. Nu is ze 103 jaar oud en heeft ze een boek geschreven waarin ze vertelt hoe je gelukkig en gezond oud kunt worden.
Ze groeide op als dochter van rondreizende missionarissen die medische hulp boden in Mussoorie in India, halverwege het Himalaya-gebergte.

Rosan Hollak, NRC, 27 juni 2024

“Mensen konden niet alleen voor een behandeling terecht, maar ook voor liefde, vriendelijkheid en een gevoel van saamhorigheid. We werkten van ’s ochtends vroeg tot het heetste deel van de dag, hielden siĂ«sta en werkten vervolgens door tot de nacht inviel. Dan gingen we met z’n allen onder de sterrenhemel om het kampvuur zitten om elkaar verhalen te vertellen.
Het leek wel alsof iedereen in de streek wist dat we er waren, en ook dat mijn ouders iedere patiĂ«nt aannamen die hulp nodig had. Op een dag ging mijn vader met mijn broers jagen, wat betekende dat Margaret, onze jongere broer Gordon en ik onze moeder moesten helpen in de dokterstent. Ik vond het heerlijk om haar te assisteren bij mensen met ontstoken wonden, chronische ziekten en botbreuken. Ik was trots dat mijn moeder dokter was. Ik had ook het gevoel dat ik in mijn eerste acht levensjaren zo’n beetje alles al had gezien. Maar op die dag kregen we een wel heel onverwachte patiĂ«nt. Rond het middaguur ontstond er commotie. Er kwam een jonge man het kamp binnenlopen met aan een teugel een gewonde olifant! Mijn moeder begroette hem en probeerde uit te leggen dat ze geen dierenarts was. De man zei echter dat het een heel bijzondere olifant was, hij was het favoriete rijdier waarmee de radja op jacht ging. Een tijdje geleden was de olifant in een bamboestronk getrapt en had zijn poot bezeerd. De wond wilde simpelweg niet genezen. Hoewel de radja normaal gesproken zijn dieren door hun verzorgers liet behandelen, wist hij dat mijn ouders in de buurt waren en hij had de man, de trainer van de olifant, opdracht gegeven om niet eerder terug te komen dan voordat zij zich persoonlijk met de olifant hadden bemoeid.
Mijn moeder had nog nooit een olifant behandeld, maar ze was voor geen kleintje vervaard. Ze begon op vriendelijke, maar zelfverzekerde toon tegen de olifant te praten, iets wat ze bij iedere zenuwachtige patiĂ«nt deed. ‘Laten we eens even kijken,’ zei ze met troostende stem. ‘Ik doe heel voorzichtig. Zo te zien doet het behoorlijk pijn.’ Ze bekeek zorgvuldig de linkervoorpoot van de olifant en raakte behoedzaam de gevoelige plek aan. Die was behoorlijk ontstoken en ze zag dat er nog steeds een bamboesplinter in moest zitten. Het was opwindend maar ook een beetje ontzagwekkend om zo dicht bij zo’n machtig dier te zijn. Terwijl ik zijn gerimpelde huid en gladde slagtanden aaide, verbaasde het me dat hij zo’n vriendelijke energie uitstraalde. Mijn moeder had door dat ik wilde helpen en zei me dat ik tangen, kaliumpermanganaat en een grote koperen injectiespuit moest gaan halen. Eerst haalde ik de tangen en de grootste spuit uit onze voorraad. Mijn moeder sprak nog altijd troostend tegen de olifant – ‘goed zo, je doet het hartstikke goed’ – terwijl de olifant daar geduldig en knipperend met zijn ogen bleef staan. Ik ging de dokterstent weer in om het ontsmettingsmiddel klaar te maken. Ik pakte een grote fles kaliumpermanganaat van een plank – onze medische tent was altijd strak georganiseerd – en zette die naast de kan water die we daar bewaarden. Daarna mat ik de zorgvuldig de juiste hoeveelheid oplossing af, vulde een hele kom met de paarse vloeistof, terwijl ik oppaste niet in aanraking te komen met het krachtige chemische spul, want ik wist dat die onverdund mijn huid zou verschroeien. Ik tilde de zware, brede kom met mijn handen op en liep langzaam weer naar buiten, terwijl ik er goed op lette niets op de grond te morsen. Eenmaal terug zag ik dat de olifant rustig bleef staan terwijl hij mijn moeder gadesloeg, die naar de bamboesplinter spitte die zich diep in het gladde, grijze kussen van zijn voorvoet had ingegraven. Hij liet geduldig toe dat ze de lange splinter verwijderde en de ontsteking uitspoelde. Ik begreep wel waarom de radja zo dol was op die olifant. Hij was zo welgemanierd dat hij zelfs geen spier vertrok. Nadat ze de wond had schoongemaakt, smeerde mijn moeder ten slotte zalf op de wond.
Olifanten zijn expressieve dieren en deze leek blij, zelfs zo blij dat toen de tijd was aangebroken dat de man hem naar de Ganges zou brengen om hem te laten afkoelen, de olifant met zijn slurf omlaag reikte en Margaret in de lucht tilde, die opgetogen en angstig een gilletje slaakte. We hielden onze adem in. Maar hij zette haar op zijn rug en we haalden opgelucht adem. Toen stak hij zijn slurf naar mij uit. Na wat hij met Margaret had gedaan, was ik niet bang meer. Ik genoot van de leerachtige slang die zich om me heen kronkelde, voelde de sterke spier die zijn neus zo heel anders maakte dan die van mij. Ik had al vaak gezien dat olifanten van de bomen aten en hun jongen optilden, maar ik had nooit zelf hun indrukwekkende slurf aangeraakt of me voorgesteld hoe het zou zijn als er een zich om me heen slingerde. Maar daar hoefde ik niet lang bij stil te staan, want even later zat ik naast mijn zus op de brede olifantenrug. Toen tilde hij onze broer Gordon op, die zijn kleine handen om mijn middel sloeg zodra hij achter me werd neergeplant.
En daar gingen we! We reden naar de rivier met de andere kinderen uit het kamp achter ons aan. Eenmaal daar aangekomen sproeide de olifant ons allemaal vrolijk nat. Hoewel het water meestal verboden terrein was vanwege slangen en krokodillen, wisten de volwassenen dat die met de olifant in de buurt wel weg zouden blijven, dus mochten we de hele middag met hem spelen.
De volgende dag bracht de man de olifant weer naar het kamp zodat mijn moeder kon controleren of de wond niet weer was gaan ontsteken. De olifant liep regelrecht naar haar toe, wikkelde zijn slurf om haar middel en tilde haar in de lucht, zoals hij met mij, mijn broer en mijn zus had gedaan. De rest van de week kwam de olifant elke dag, en alsof hij mijn moeder zijn dankbaarheid wilde tonen, begroette hij haar met een grote slurvenknuffel, waarop ze als altijd met humor reageerde en vrolijk lachend uitriep: ‘Nou, wees een brave jongen en zet me neer!’ Daarna gingen we allemaal naar de rivier om te spelen, soms reden we op de olifant door het ondiepe water, andere keren sproeide hij ons met zijn slurf nat en gilden we het uit.
Het was een cruciale periode in mijn leven. Toen ik het jaar daarop weer naar school ging, was ik blij dat ik daar ten slotte toch niet zo’n hekel aan bleek te hebben. Doordat ik mijn moeder had geholpen bij de behandeling van de olifant had ik ontdekt dat ik een geboren dokter was.”    

Dr. Gladys McGarey

ClopidogrelTM

Afbeelding boven:De Griekse held Odysseus, koning van Ithaka, maakt samen met zijn dapperste vrienden de kykloop Polyphemus, zoon van Poseidon, blind met de gloeiende punt van een paal (tekening naar oude vaasafbeelding).

Poseidon en zoon

Ze zijn niet te vertrouwen op de Olympos, van  je familie moetje het hebben, van je eigen broer moet je het hebben. Zeus heeft Odysseus stiekem geholpen toen ik even naar de Aithiopiers was. Ik heb de sluwe ellendeling van zijn vlot geslagen, maar het heeft me niet opgelucht, ik ben razend. Een zoon van mij zit met een uitgebrand oog en Zeus steunt de schuldige gersteter. Plotseling voel ik vaderlijke gevoelens opkomen voor de onbekende Kykloop. Ik wend de paarden en rijd in razende galop naar de woonplaats van Polyfernos, die arme, arme, arme Polyfernos.
Hij huist in een grot op de uiterste punt van een bergachtige kust en als ik aan kom rijden over zee zie ik hem zitten in de schaduw van een laurierbosje, een reusachtig schepsel, dat meer op een ruige berg lijkt dan op een menselijk of Goddelijk wezen.
Ik zet mijn wagen op het strand en loop naar hem toe. Zodra de reus mij hoort of voelt aankomen, grijpt hij een knots en brult met een stem die de bomen tot in hun wortels doet beven: 'Wie is daar,
wie is daar? Ik sla je plat. Zeg wie je bent.'
'Poseidon, de God van de zee.'
De reus laat de knots vallen en strekt zijn handen uit.
'Vader! Je bent gekomen. Vader Poseidon!'
'Zo, Polyfernos. Hoe gaat het nu?'
'Je ziet het.' Hij heft zijn mismaakte gezicht met het uitgebrande oog naar het licht. 'Ik ben blind en ik heb pijn. En het is geen doen, een kudde hoeden als je er geen oog op kunt houden, ik raak steeds meer dieren kwijt.’

Imre Dros, Odyssee.
Heremetijd, nu is het te laat...
m'n oogappel is me afgenomen
of heb ik het soms zelf gedaan
heb ik h'm soms afgestaan –
nu er duisternis heerst
zie ik het niet meer helder.

vanuit mijn ooghoeken
waren de fantomen rond
die mijn verdoofde geest
tot leven proberen te wekken:
‘kijk, ooit kende je meegevoel,’
en nu zit ik met de brokken


Nu er weer licht is in het oog
kan het afstrepen beginnen:
huisarts, neuroloog, oogarts
(psycholoog slaan we over,
kyklopoloog kennen we niet)
en de diagnose: het Syndroom
van (opgelet!) Charles Bonnet
TMClopidogrel behoort tot de trombocytenaggregatieremmers (‘bloedverdunners’)

Midnattsol Nord-Norge

Impressie Noorwegen cruise ‘Maarten 80’

Lieve mensen,
Ja, zo dromerig, maar ook grimmig, eenzaam, stil, dan weer donderend, fel, allesoverheersend, – wreed en toch onschuldig. Rotsen, gletsjers, heel pril groen, de zee die in de fjorden diep het land indringt, soms grommend bij de monding. Dan weer stil afwachtend, maar nooit zonder majesteit en ingehouden kracht. De dieren die paden uitsleten en hun plek afbakenden, op hun hoede, maar ook argeloos, overgegeven, zonder angst.
We vertellen nog wel met foto’s en tekeningen en dia’s van die afscheidstocht.

Maarten en Hann
a
Hanna Mobach, Langs de Noorse kust (4), 1998

12 sec. alledaags leven

Woensdag 19 juni 2024 15:24, een normale dag vanaf het balkon,..
(stratenmakers doen er nog een decibelletje bovenop).
De precieze locatie van de opname.
Als ik zeg: ‘Zoek het in de eenvoudige dingen,’ dan lijkt dat een beetje dwaas. We zijn gewend dat het in de geweldige dingen moet zitten. Maar mensen, het zit niet in de geweldige dingen, dat zijn fantasieĂ«n van ons denken of van ons voelen. Het eenvoudige aantrekken van je schoenen kan meditatie zijn.
Je kunt aan jezelf merken of je aandachtig bent: als je aandachtig bent heb je geen haast, hoef je nergens meer naartoe, je bent op de plek waar het gebeurt, hier, nu! Dat is een groot ding. Dan heb je ook geen tijd meer om plannetjes te maken, om werelden te ontwerpen. Want je bent hier, op de enige plek waar het gebeuren kan.
‘Belangrijk’ is altijd datgene wat niet bij het dagelijks leven hoort. Dat is heel opmerkelijk. En eigenlijk heel gek! Want wat heb je anders dan je dagelijkse leven, het is het enige wat je hebt! Je dagelijkse leven, je dagelijkse gedachten, je dagelijkse gevoelens, je dagelijkse problemen, daar zit het dus in!
Je ‘zitten’ is toch ook in het dagelijkse leven
 Maar voor een heleboel mensen is zitten iets wat afgescheiden is van het dagelijkse leven. Mensen, dat is niet waar! Zitten is net zo gewoon als kopjes afwassen. Als je er iets meer van maakt, houd je jezelf voor de gek.
Maarten Houtman, Het zit in de heel gewone dingen, Steyl 23 mei 1998

Youssou N’Dour, samen met Neneh Cherry, in ‘7 Seconds’ – over de “eerste zeven seconden in het leven van een pasgeborene, waarin het nog onbewust zou zijn van de problemen van de wereld.”

Ontwaakt gij die slaapt…

…en sta op uit de dood, Christus zal over u lichten!

Terwijl wij een land zijn
overvloeiende van melk en honing –
vanochtend stroomde de melk
in de melkschuimer nog over,
hij was boven het streepje gevuld –
en Albert Heijn onlangs een tekort
aan havermelk en krentenbrood had,
de vaste ingrediënten van ons ontbijt,
worden intussen overal in de wereld
hele bevolkingen gebombardeerd,
omdat ze de verkeerde personen,
op de verkeerde tijd en plek zijn.

Klaaske vertelde me vanochtend dat ze een hardnekkige nachtmerrie had gehad, waarin ze bij een pont aan de verkeerde kant van de weg stond en aangesproken werd door personen waar ze niets mee te maken wilde hebben.
In een nachtmerrie is er tenminste nog wel ruimte om te overleven


Ik had zelf net gedroomd over een online ‘bombardementsspel’, waarbij ik al snel fantaseerde dat je kon kiezen tussen drie bevolkingsgroepen – in het spel drie kleuren – waar je het bord mee kon vullen…

Een kleine samenvatting hoe onze wereld eruit ziet – die van alle kanten op je aandringt, en pas in vergeten momenten echt tot je doordringt. Je ontkomt er niet aan…

Want jij bent het spel,
jij bent de wereld,
jij bent de schepping.
En je houdt op met jezelf af te scheiden
en te zeggen: ‘Ik moet er nog bijhoren
’
Je bent er al!
Dan heb je mij niet meer nodig,
niemand meer nodig,
dan ga je je weg.


Maarten Houtman, Jij bent het spel
Foto bovenaan:
Circa 210 miljoen jaar geleden, toen op aarde uit het oercontinent Pangaea de huidige continenten zich begonnen te vormen, vond in een naburige sterrenstelsel een frontale botsing plaats (Nature, 19 oktober). Een vrij forse begeleider van het Andromedastelsel bewoog toen door (bijna) het midden van zijn grote broer heen en de effecten daarvan zijn nog steeds te zien. Dat blijkt uit opnamen die de Amerikaanse Spitzer Space Telescope – de grootste infraroodtelescoop in de ruimte – van het Andromedastelsel heeft gemaakt. De ringvormige structuur in het centrum van dit stelsel wijst overduidelijk op een kosmische botsing.

De Tao van Mac

 Foto boven: Panoramafoto Studio ‘Pied Ă  terre’ mĂ©t Mac, maart 2018
Nu mijn benen minderen
is het heerlijk online te zijn
vuur uit sloffen te rennen
en met bijna lichtsnelheid
boodschappen verzenden
je verhalen op te dissen
plaatjes op laten flitsen

Zie hem aandachtig zitten
stil achter de computer
een wereld zonder geluid
licht voorover gebogen
starend naar het scherm
en zinnend op verhalen
die zijn wereld verbinden

Om me heen geluiden
die een ander niet hoort
ben ik helderhorend?
of ben ik helderziend?
nu de zintuigen doven
in eigen wereld levend
aandacht haast tastbaar
“The computer is artificial intelligence; it can learn, correct itself, write, compose music, and so on. So the computer, the machine invented by man, is changing society. It is changing the structure of outward human existence. Whether you know about it or not is perhaps of very little importance, but it is taking place; it is happening. If the machine can do everything thought can do – invent gurus, rituals, gods, write poems, beat a grand master in chess – what then is man? This is an important question you have to ask. I don’t think many of us realise what a dangerous state we are in.”
Krishnamurti in Bombay 1981, gesprek 6

“Waarom koop je geen computer,” zei Maarten Houtman op een keer tegen me, “Krishnamurti heeft gezegd dat de computer de wereld zal veranderen…”
Maarten moest bovenstaand citaat in die tijd dus al gelezen hebben.
Nou, ik heb zijn advies opgevolgd, hoewel ik mezelf net als timmerman was gaan zien. En de naam van Krishnamurti deed wonderen, ook al had ik geen idee wat zijn boodschap was geweest.
Omdat een MS-Dos machine toen de standaard was, kocht ik er ook maar zo een – een ‘Mac’, waar Maarten toen al jaren mee werkte, kwam toen nog niet in me op, inmiddels is bij mij ook alles MAC wat de klok slaat.

Ik had van Klaaske gehoord, wat het effect van de nieuwe vinding op haar werk aan de VU was geweest. Zelf vond ze de computer eerst ingewikkeld, maar al gauw bleek het een welkome vervanger van de elektrische typemachine te zijn. En haar chef was inmiddels begonnen zijn eigen stukjes uit te tikken. Maar de boekhouder was opgestapt, hij kon er zich niet mee verenigen dat hij niet langer zijn eigen berekeningen mocht uitvoeren
 Weer een andere collega was woest geworden, toen ze hem emails begonnen te sturen: ‘Je komt maar gewoon bij me langs, dit is slecht voor het onderlinge contact,’ had hij gezegd.
Dus dĂĄĂĄr was de wereld inderdaad veranderd…

Nu ik zijn uitspraak lees, ziet Krishnamurti de computer – een machine die kan ‘denken’ als wij, dus een humanoïde machine – als een bedreiging voor de mensheid, maar ook als een uitdaging.
Ik heb in mijn omgeving diverse mensen meegemaakt, die hun ongenoegen uitten over het apparaat – terwijl ik intussen zijn talloze mogelijkheden benutte en creatief met mijn kameraadje bezig was. En daarin ook medestanders vond.
Was het jalousie? Of toch een zekere afkeer, een gevoel dat de ‘rekenaar’ in de grond van de zaak niet deugde – een mening die in new age kringen regelmatig te horen was. Ze moeten er duistere kwaliteiten aan toegekend hebben, zwarte magie misschien… In elk geval iets schadelijks voor de ziel.
Wat zo’n houding voor mij als enthousiaste gebruiker nog onbegrijpelijker maakt, is dat de machine ‘die alles kan wat het denken kan’, voor mij juist een toevlucht is geworden als ik door mijn eigen denken overmand word… Die me niet allĂ©Ă©n laat, als woorden stenen dreigen te worden die naar believen door mijn hoofd beginnen te rollen
 Maar me afleidt en er juist mee laat spelen.

Maarten Houtman schreef daar een verrassende en humoristische reflectie over: Stil achter de computer, waarbij Nico Tideman hem nog bijstond. Hij neemt daarin afstand van de aanspraak van Zen als ‘efficiĂ«nte’ methode om tot stilte te geraken – een pleidooi temeer voor zijn concept van ‘Zen als leefwijze’:

Dat Krishnamurti een ontwikkeling zag die hij als zeer verontrustend ervoer, kun je ook zien tegen de achtergrond van een wereld, die inmiddels totaal verslaafd is aan de smartphone – zeg maar de draagbare, geminimaliseerde variant van de computer. Waarbij we met z’n allen gebiologeerd op ons eigen schermpje zitten/lopen/fietsen/rijden te kijken. Alsof de rest van de wereld niet bestaat

Riekt dat niet naar magie?

Epiloog

“Zaterdag 23 september 2023 was een speciale dag. Die dag besloten we om de computer van Hein te verhuizen naar de Elpermeer. We liepen naar de Studio, gewapend met een tas van de Landmarkt. Het regende heel zacht en alles rook naar herfst. De MAC paste precies in de tas, met snoeren en muis. De Studio lag er opeens verloren bij en alle losse eindjes werden zichtbaar. Losse snoeren, stapels papieren en verborgen stofvlokken kwamen tevoorschijn. We deden een eerste poging om een nieuwe orde te vestigen en gingen daarna weer richting Elpermeer. Daar kreeg de MAC zijn nieuwe plaats. Het voelde aan alsof hij daar altijd al stond.”
Klaaske Fokkens, Eindje lopen met de MAC

Torens van ivoor en staal

Interview met de Israëlische onderzoeker Maya Wind.
NRC woensdag 8 mei 2024

Maya Wind is Postdoctoral Fellow bij de afdeling Antropologie van de Universiteit van British Columbia. Haar beurs onderzoekt in grote lijnen hoe kolonisten-samenlevingen en mondiale systemen van militarisme en politie in stand worden gehouden, met bijzondere aandacht voor de reproductie en export van Israëlische veiligheidsexpertise. Ze heeft voor haar onderzoek steun gekregen van de National Science Foundation, de Social Science Research Council en de Killam Laureates Trust.
U was al jong geëngageerd en actief. U weigerde dienst te doen in het Israëlische leger.

„Dat klopt. Ik ben opgegroeid in Jeruzalem en tijdens mijn middelbareschooltijd politiek bewust geworden. Dat was tijdens de Tweede Intifada, [de Palestijnse opstand van 2000-2005]. De bezetting en het verzet ertegen waren toen al sterk aanwezig in mijn leven. Ik kon er niet omheen, ik ben toen betrokken geraakt bij een kleine groep gewetensbezwaarden en heb me verzet tegen de dienstplicht. We wilden het leger onze arbeid onthouden.”

Hoe liep dat af?

„Je kunt in IsraĂ«l vrijstelling van dienstplicht krijgen op orthodox-religieuze gronden, maar dat ging voor ons niet op. Ik heb vier maanden vastgezeten, eerst in militaire hechtenis en toen in een gevangenis. De anderen ook. We wilden een statement maken. Toen ik vrijkwam ben ik me gaan inzetten voor de Palestijnse bevrijdingsbeweging. Die gebruikte toen al begrippen die nu wijder verbreid zijn geraakt: dat IsraĂ«l een project is van vestigingskolonialisme dat is uitgemond in een apartheidsstaat. Mensen schrikken van die termen, maar je ziet dat Amnesty International, de VN en toonaangevende onderzoekers ze nu gebruiken. Palestijnen deden dat altijd al.”

Welke reacties ziet u in Israël?

„Veel IsraĂ«lische academici en intellectuelen uiten zorgen over het momentum dat de boycotbeweging nu aan het krijgen is. Maar geen van hen heeft de totale vernietiging van de onderwijsinfrastructuur in Gaza veroordeeld. Ze gaan niet in op de kern van de zaak, namelijk – dat is de boodschap van mijn boek – dat de IsraĂ«lische academische wereld medeplichtig is aan de vernietiging van Palestijnse kennis en identiteit, en inmiddels aan genocide. In het Westen leeft nog steeds het idee dat IsraĂ«lische universiteiten bolwerken zijn van liberalisme en democratie. Wat ik laat zien is de kloof tussen die mythe en de werkelijkheid. Academische instellingen zijn diep verwikkeld in de repressie. Niet alleen door samenwerking met de IsraĂ«lische veiligheids- en defensie-industrie, maar ook door in archeologisch onderzoek en in geschiedschrijving het Palestijnse perspectief uit te wissen.”
In mijn eigen post De tuin van koning David, was ik al tegengekomen dat bij de aanleg van een kabelbaan vanuit de Palestijnse wijk Silwan in Oost-Jeruzalem naar de Olijfberg en Getsemane, ‘opgravingen er de Joodse claim op het land moeten ondersteunen.’
Tegenstanders van het kabelbaanproject, waaronder Palestijnse inwoners van Silwan en de Israëlische ngo Emek Shaveh, die zich verzet tegen de politisering van archeologie, dienden verschillende petities in bij het Israëlische Hooggerechtshof. In mei 2022 bepaalde dat hof dat het niet tegen het project zou ingrijpen.

We zijn inmiddels een dag verder, het is donderdag Hemelvaartsdag, de christelijke agenda loopt door.

Ik was gisteren behoorlijk geschokt door het verhaal van Maya Wind, ook over haar persoonlijke lotgevallen: dat je in zo’n land zomaar voor maanden in de gevangenis verdwijnt als je dienstweigert – iets wat ik zelf ook heb gedaan. Het is een belangrijk signaal hoe het met de persoonlijke vrijheid in een land is gesteld, of je er met huid en haar aan het systeem overgeleverd bent…

En plotseling zag ik mezelf weer langs de St. Annastraat in Nijmegen staan – het moet rond 1960 geweest zijn – waar op de laatste dag van de Vierdaagse een peloton vrouwelijke IsraĂ«lische soldaten voorbijtrok. Ze hadden gelijk mijn hart gestolen… Nu denk ik: dat was gewoon propaganda

‘IsraĂ«l’ is voor ons altijd van een andere orde geweest, het vormt een vitaal onderdeel van ons Westers waardesysteem: het geboorteland van Jezus, waar hij zijn ‘blijde boodschap’ verkondigde en zijn wonderen verrichtte. Kortom, het ‘Heilige land’– lees de websites van de Evangelicals er dezer dagen maar op na.
En dat staat nu plotseling allemaal op z’n kop
 En het wordt nog eens op scherp gezet door de wereldwijde protesten.

Zelf voldeed ik aanvankelijk aan m’n oproep en ging in militaire dienst. Pas toen ik opgeroepen werd voor herhaling, werd ik dienstweigeraar – een lang en moeizaam traject.

Militaire dienst is in feite de absolute onderwerping aan het systeem – na mijn middelbare school werd ik direct opgeroepen. ik was toen inmiddels twintig – meer vrijheid dan Ă©Ă©n keer blijven zitten werd je niet gegund. Ik was de eerste ‘rekruut’ uit het gezin, mijn oudere broer kreeg vrijstelling vanwege zijn studie theologie, net zoals dat in IsraĂ«l het geval is.

Bij de ‘selectie’ vooraf hadden ze wel iets in me gezien, ik kwam op in de officiersopleiding. Maar na vier maanden werd het me daar te zwaar en ik gaf er de brui aan. En zei dat ik ‘gewetensbezwaren’ had – ik had de klok horen luiden.
Maar het bood helaas weinig soelaas… Per direct werd ik overgeplaatst naar een onderdeel van de ‘Limburgse Jagers’, dat al de volgende dag naar Seedorf vertrok, vlakbij de Oost Duitse grens…
Zo werd ik ‘voor straf’ – zo voelde het – gebombardeerd tot poortwachter bij het Ijzeren Gordijn


Ook al was ik dan inmiddels een ‘kneusje’, ze wisten heel goed gebruik van je te maken: mij werd gevraagd daar een bar te beheren, die speciaal bedacht was voor onze compagnie van de Limburgse Jagers – die konden daar ’s avonds hun heimwee weg drinken
 Het kwam dus goed uit dat ik zelf niet dronk.
Ik heb daar in de barre winter van ’63-’64 ook nog een grote oefening meegemaakt op de LĂŒneburger Heide, waarbij ik in een tentje sliep.
Intussen had het maar een haartje gescheeld, of ik was daar aan dat Ijzeren Gordijn Ă©cht in actie moeten komen… De Cuba Crisis brak uit, we verkeerden een week lang in de hoogste staat van paraatheid.

Een halfjaar later gingen we terug naar Nederland en kwamen in Oirschot terecht.
We waren daar nog maar nauwelijks bekomen, of er kwam een opgeblazen tambour-maütre langs, die kandidaten zocht voor het klaroenkorps van het garnizoen. Nu speelden meerdere van mijn Limburgse maten in een fanfare, dus dat kwam wel goed. Al helemaal, toen ik zei dat ik klarinet speelde – en toen aangesteld werd als 
 tamboer!
Zo heb ik daar de rest van mijn dienst als een soort vrijgestelde gesleten – als we les kregen in bajonet vechten, zei ik gewoon ‘nee’. En dat werd gepikt…
Uiteindelijk mocht ik met ‘studieverlof’, ik zwaaide drie maanden eerder af dan de anderen. Zo kon ik in september 1964 in Amsterdam mijn studie psychologie beginnen.

Maar in Amsterdam speelde toen ook andere zaken die mijn aandacht vroegen: het was de tijd van de provo-rellen, de Vietnam demonstraties en de Maagdenhuis-bezetting. En langzaam raakte ik ‘gepolitiseerd’.
Toen ik een oproep kreeg voor ‘herhaling’, weigerde ik dienst – ‘niet nĂłg eens!’, dat wist ik zeker…
Ongeveer in diezelfde tijd begon ik, samen met wat vrienden, aan een eigen studieproject in de polemologie – de ‘wetenschap van oorlog en vrede’ was in Nederland geĂ«ntameerd door de Groningse volkenrechtskundige prof. Röling.
Röling was jurist betrokken geweest bij het het Internationaal Militair Tribunaal van Tokio. Hij zag het daarna als zijn plicht onafgebroken te waarschuwen voor een nucleaire catastrofe-op-termijn – een gedachte die ook toen al sterk aansprak. Vol idealisme richtten wij de Polemologische Studiegroep Amsterdam op, waar we in interdisciplinair verband ‘Peace Research’ beoefenden. In de bloeitijd telde de groep wel zeventig deelnemers – een getal wat helaas omgekeerd evenredig was aan resultaat en onderling vertrouwen. Al helemaal, toen een aantal leden ‘scholingsbijeenkomsten’ ging te organiseren o.l.v. een CPN-kaderlid…
Een van onze deelnemers was zoon van PSP senator Mr. Hein van Wijk – die ik al spoedig te hulp zou vragen bij mijn dienstweigering. Want toen ik voorkwam bij de Commissie voor Dienstweigering, werden mijn ‘gewetensbezwaren’ in eerste instantie niet erkend… Ik moet te weinig ‘principieel’ geklonken hebben en trapte pardoes in hun politieke valstrikken…
Er volgde tweede ronde. Toen had ik inmiddels geleerd te zeggen wat er van mij verwacht werd…
Het gesprek vond plaats in het gebouw van de Tweede Kamer, mijn commissie bestond uit kamerleden, onder wie KVP senator prof. Beel – het was een procedure die in ere gehouden werd. Ik deed er vanachter een lessenaar mijn prevelementje en beantwoordde vragen – en werd deze keer ‘erkend’! Ik had de heren overtuigd.

Het project van Maya Wind, die onderzoekt ‘hoe kolonisten-samenlevingen en mondiale systemen van militarisme en politie in stand worden gehouden’, deed mij even denken aan mijn verhaal met de polemologie – ook al zijn de omstandigheden beduidend anders.


Dat het bij een weigerachtige houding in militaire dienst, ook heel anders kan aflopen dan bij mij, hoorden we op diezelfde dag van 8 mei nog van Hans, medebewoner van ons stadsdeel Amsterdam Noord. Hij kwam op het Buikslotermeerplein onverwachts aan ons tafeltje zitten bij Roezemoes – ik was nog helemaal in de ban van het krantenbericht, en stak gelijk van wal

Maar Hans – die een paar jaar ouder is dan ik – vertelde vervolgens een heel ander verhaal

Hij weigerde meteen bij opkomst dienst en werd toen in een speciaal bataljon ‘voor moeilijke gevallen’ geplaatst. Toen ze op oefening waren in La Courtine, kreeg hij er genoeg van en had uit protest de bajonet in de grond gestoken, onder de uitroep: ‘Ik ga naar huis!’
Hij was stante pede voor de krijgsraad gedaagd
 Daar vroegen ze hem toen ‘hoe hij aan zulke idiote ideeĂ«n kwam…’
Later hoorde hij, dat ze in zijn woonplaats Ermelo navraag bij hun buren hadden gedaan – bij de buren, nota bene… Alsof hij een staatsgevaarlijk sujet was…
En dat had hem voor het leven getekend… Sindsdien staat er een kruisje in zijn paspoort … een kruisje??
Maar is het eigenlijk niet hetzelfde verhaal dat je nu hoort over mensen, die om onnaspeurlijke redenen als ‘terrorisme verdacht’ te boek staan? En kom daar dan maar eens af!
We zeiden tegen Hans: ‘Gelijk je dossier opvragen en dat kruisje weg laten halen
’
Maar het voelde wel heel ongemakkelijk aan


Terug naar Israël.
Zal Maya Wind daar nu als ‘staatsgevaarlijk’ te boek staan?
Maar zie hoe ze de ban gebroken heeft, dat ‘anti-IsraĂ«l’ in deze kwestie hetzelfde zou zijn als ‘antisemitisch’…
Voor mij heeft ze dat gedaan!

Zo oefenen we met onze labels de meest vreselijke terreur uit. Hoe komen we daarvan los?
Hoe komen we los van een wereld vol geweld: ‘Wat heb ik met oorlog te maken, is de cruciale vraag die Maarten Houtman stelt.
En bovenal: JE MOET DAT ZÉLF ONTDEKKEN, daar helpen geen leraren, cursussen of lieve moedertjes aan…

Foto geheel boven: Maya Wind (foto NRC).