Bovenaan: Uitzicht op Molenwijk vanuit Hanna’s voormalige woonatelier – waar Maarten in 1976 in eerste instantie bij haar introk – maar dat inmiddels getransformeerd is in buurtcentrum ‘Molenwijkkamer’.
Ik herinner het me nog als de dag van gisteren…
Ik liep met Maarten Houtman – die toen al jaren mijn Zen-leraar en vertrouwensman was – op de gaanderij van hun flat op vijf hoog in de Amsterdamse Molenwijk, toen hij plotseling tegen me zei, zomaar uit het niets: jij bent een racist.
Ik geloof niet dat er aan Maartens uitlating iets specifieks voorafgegaan was, er was geen directe aanleiding. Ze kwam gewoon als een donderslag bij heldere hemel – die linea recta bij me binnenkwam. Ik kreeg geen gelegenheid om het te overwegen, het was meer een gevoel van: ‘ga er maar aan staan’.
Het kwam zelfs niet in me op om die toch wel heel onaangename boodschap te ontkennen – ze werd me ook als een matter of fact gepresenteerd. En, ondanks mezelf, had ik ook niet het idee dat Maarten op de man speelde, hij klonk meer van: zo liggen de zaken, zo ben je gedetermineerd. Punt, uit.
Ik liet het er dus maar bij – bijna als een: ‘dankjewel, Maarten, goed dat je me eraan herinnerd hebt…’
Maar natuurlijk was het een schok, een dreun van jewelste, die nog lang zou nagalmen – en vervolgens een hele gedachtentrein in gang zette. Allengs liet ik m’n leven de revue passeren, met gedachten aan alle mensen van kleur die op mijn pad waren gekomen.
Zoals een vage herinnering aan de eerste ‘zwarte man’, die in ons dorp Krimpen a/d IJssel verscheen – waar ik notabene zelf in een hokje geplaatst werd, omdat we een familie van ‘stadse mensen’ waren.
En ik dacht aan mijn vriend mijnheer Millenaar. Hij werkte op het kantoor in Krimpen, bij wie ik kind aan huis was, bij zijn vrouw en twee kinderen, een houten huis dat bij ons op de betonfabriek stond. Ik had daar zijn vriendelijke Indische moeder en strenge Hollandse vader ontmoet.
En misschien dacht ik ook wel aan Maarten zelf – Hanna noemde hem soms ‘een echt indisch mannetje’… En was hij ook niet iemand die, ondanks de koloniale wortels van de familie Houtman, de plaatselijke bevolking op Java als zijn echte verwanten had beschouwd? En ik had ook gemerkt dat hij meer geïnteresseerd leek in iemand die hier vreemd was, dan in de standaardmens van het ‘domineesland’.
Dat laatste overkwam mij onlangs ook, toen ik in NRC dit verhaal las:

Terug naar mezelf – ging het Maarten al die jaren ook niet om belangstelling te hebben voor jezelf, om jezelf te leren kennen?
Hij had me al eerder op m’n ‘gedetermineerdheid’ gewezen, toen hij tijdens een sessie verzuchtte : “Jij zit nog zó vast aan je afkomst…”
Nou, dat paste op dat moment al helemaal niet in m’n zelfbeeld, ik vond mezelf juist geëmancipeerd…
Wat ik eigenlijk wil zeggen is, dat wij in de loop der jaren een ‘privé ruimte’ gecreëerd hebben, die onze halve wereld omvat. Als iemand daarin probeert in te breken, zijn we kwaad, we voelen het als een verraad. Ook al gebeurt het met de beste bedoelingen, we voelen we ons in ons hemd gezet…
Dus laten we zeggen dat Maarten me op dat bewuste moment met de neus op een ‘gevoelige kwestie’ drukte – die je wel je leven lang begeleidt: van familiebanden tot stamverwantschap, van nationalisme tot klassenbewustzijn. Allemaal diep verankerd, zowel in ons blikveld als in onze genen – waar je niets in de melk te brokkelen hebt, meegevoerd als je wordt door de instincten.
Je vraagt je af: wat voor ruimte blijft er dan nog over voor bezinning, voor bewustwording…
Zover waren we dus gekomen, daar op die gaanderij in de Molenwijk. Het was toen aan mij om die koan[1] op te lossen – waar ik ook nu nog mee bezig ben…
[1] Verstandelijk onoplosbaar raadsel, waarin de leerling zich van opstaan tot slapengaan moet verdiepen.
