- Muziek van de week: ‘Yama’
- Album: Joko From Village To Town, 2000
- Musici: Youssou N’Dour et Le Super Etoile de Dakar
Oktober 1987. Een in een berg uitgehouwen openlucht amfitheater, met uitzicht op de twinkelende lichtjes van nachtelijk Athene. Duizenden mensen die uit hun dak gaan voor een jonge Senegalese zanger, waar ze kort tevoren nog nooit van gehoord hadden. Hoofdact artiest Peter Gabriel komt het toneel op om hem te introduceren: “Youssou N’Dour!” – net 28, maar al een grote ster in West-Afrika.
Is dit nu ‘Afrikaanse muziek’?
Het is duidelijk dat de ruggengraat van Afrikaanse muziek wordt gevormd door de ritmiek. In de uitvoering draait het om slaginstrumenten – met de tam-tam speler van oudsher in zijn traditioneel ceremoniĂ«le functie.
In onze contreien kenden we de tamboer als publieke figuur, die werd ingeschakeld als omroeper en als begeleider van begrafenissen. Dichtte Bilderdijk niet:
âBefloerste trom noch rouwgebrom ga romm’lende om voor mijn gebeente.â
Omdat ik als weiger-officier tot tamboer bij het korps Limburgse Jagers werd gebombardeerd, heb ik met schuivende pas en omfloerste trom een aantal begrafenissen mogen doen – al was het dan geen oorlog, het zijn toch ruwe spelletjes die daar worden gespeeld.
Zo’n muzikaal ceremonieel maakt diepe indruk, zeker als de ‘last post’ van de klaroenspeler klinkt.
Toch lijkt de impact van de muzikale ceremonie in Afrika oneindig veel groter te zijn – ligt in haar ritmiek niet de trillende energie van het universum verscholen?
Tijdens mijn jaren als weekend-suppoost in Het Tropenmuseum – een studentenbaantje dat een living werd – had ik het voorrecht de Ghanese drummer Kofi Ayivor te leren kennen. Hij gaf daar achter het glas van de muziekstudio elke zondag een ‘class’ Afrikaans drummen – wat soms uitliep in een demonstratie buiten bij de ingang. Kofi vertegenwoordigde voor mij een wereld die me mateloos intrigeerde. Maar het eerste wat hij me vertelde was dat hij uit Stadskanaal kwam…
Natuurlijk praatte hij daar met humor over, maar ik hoorde ook warmte in zijn stem. Pas later heb ik begrepen dat hij, na jaren van omzwervingen over de hele wereld – met de legendarisch Afro-rockband Osibisa, als ‘muzikaal assistent’ van Ingmar Bergman, als begeleider van een Iraakse buikdanseres – met zijn gezin daar in de Hollandse polder neergestreken was en eindelijk rust gevonden had.
Maar de mooiste momenten die ik met Kofi beleefde waren als hij als straatmuzikant voor het Amsterdamse Centraal Station speelde. Hij zat daar avond aan avond, zijn trommel werd regelmatig door de politie in beslag genomen. Dan moest hij weer naar het bureau om hem op te halen. Natuurlijk kankerde hij daarover. Maar toch, wat voelde hij zich daar happy op dat plein…
Er waren dagen dat van verre de klanken van zijn drum onze woonboot aan de Binnenkant binnenwoeien. Dat had een magische uitwerking op me, ik toog dan naar het station en trof hem daar, temidden van een kring toehoorders of op z’n eentje trommelend.
Ik las Kofi’s memoires – heel interessant als je belangstelt in de traditionele Afrikaanse muziekcultuur – op de website ‘Zeeburg Nieuws’, of all places. Daarin zegt hij over die tijd het volgende:
“And it turned out to be the best experience of my whole life. Playing in the street. Which I never did before. I had played on all the big stages of the world – in Madison Square Garden with Osibisa, for example – but the Central Station was the best stage I’ve ever been on. The most critical stage I have ever been on, playing alone without a guitar player, bass player, or drummer, trying to convince people that rhythm is just as important as chords and progressions, that rhythms are feeling. Some people say, “Oh that’s a nice rhythm but that’s not music!” But good rhythm is feeling rhythm. That’s why I was on the street. Playing alone and researching the kinds of rhythms people react to, the kinds of beats they feel and the kinds of beats they hear. To me the street is a laboratory where I make all the songs and rhythms that come to me. Rhythms come from my watching people. Their reactions. How they walk. Most people are kind of one, two, one, two. But a guy who was passing walked kind of majestically, you know, so I said this is nice, maybe I should try to play something for it.”
Ben ik blij dat ik daar iets van heb mogen proeven…
Kofi heeft me Ă©Ă©n keer gevraagd waarom ik geen les bij hem zou nemen. Maar dat bleek een station te ver. Ik merkte de weerstand die het in me opriep, al was het alleen al vanwege de types die zijn ‘classes’ bevolkten… Hij van zijn kant zag mij ook als ‘custodian’, zeg maar van dezelfde type als de agentjes die hem pestten…
Zo bleef er een afstand bestaan.
Ik zag pas op zijn Facebook dat Kofi Ayivor (2746 vrienden) nu het Christendom van de Ghanese diaspora belijdt – zoals de Ă©Ă©n generatie jongere Youssou N’Dour in zijn album ‘Egypt’ (uit 2004) teruggaat naar zijn Islamitische wortels. De Afrikaanse identiteit is gecompliceerd, met al zijn uitheemse invloeden…
Tot slot dan een video van die heel andere Youssou N’Dour, in het nummer ‘Touba’.
Touba is een stad in centraal Senegal, qua bewonersaantal de tweede na Dakar. Het is de heilige stad van het Mouridisme, een soefi orde wier stichter, Sheik Aamadu BĂ mba MbĂ kke, er begraven ligt. Naast zijn tombe staat een grote moskee, die in 1963 voltooid werd. Jaarlijks vindt er een pelgrimage plaats, waaraan miljoenen deelnemen – zie de beelden in de video: