De gezusters MĂŒller, met mijn moeder bovenaan. |
I
âGod ziet alles,â zeiden ze vroeger bij mij thuis.
Dat sloeg dan meestal op dingen die je voor je ouders verborgen probeerde te houden. Dus vanzelf werd God die boeman die met hen samenspande en dan aan het eind van je leven ook nog eens wat voor je in petto had.
Eigenlijk een vreemde manier van zeggen, een vreemde voorstelling van zaken: iets of iemand die alles âzietâ⊠Want het sloeg natuurlijk ook op je gedachten, het aller intiemste, meest verborgene hoekje dat je hebt. Dus stel je voor dat die âzichtbaarâ zouden zijnâŠ
Nadat ik enige tijd bij Maarten Houtman âgezetenâ had en hem mijn volledige vertrouwen gegeven had, riep ik hem soms thuis in mijn wanhoop aan. Dan ging niet lang daarna de telefoon.
Als ik opnam was het heel even stil, dan klonk een zachte stem: â⊠met Maarten.â
Je maakt het mee, je ziet het gebeuren ⊠en merkt dat het klopt, dat weet je gewoon. Toch doet het je wereld kantelenâŠ
Maar je hebt CONTACT, er is iemand die je ziet, die je hoort, die voor je klaar staat.
Ondanks jezelf levert het een gevoel op dat het kan ⊠dat het bijna zo hoort, dat niets het in de weg staat. Toch vind je het natuurlijk een beetje engâŠ
Dat zoiets je overkomt, komt natuurlijk niet uit de lucht vallen, op een of andere manier was je ervoor geprepareerd (zeg ik nu). En je hebt er onopzettelijk misschien wel een beetje op toegewerkt.
Ik moet dan gelijk denken aan mijn toenmalige fascinatie voor de boeken van Carlos Castaneda, waar ik me op wierp toen ik alle vertrouwen in de academisch psychologie had verloren en mijn studie na jaren afbrak. Zoân meester te hebben als die Yaqui Don Juan⊠A path with a heart…
Ik had in die jaren weinig meer om voor te leven, ik had bijna alle contact met mân lichaam verloren en leefde als een spook. Alleen Klaaske hield me op de been.
Op een nacht voelde ik dat ik mân lichaam aan het verlaten was en zag lichtwezens die mij wenkten⊠Maar iets in mij wist dat ik terug moest, dat er iemand van me hield en op mij wachtteâŠ
Zo zag mijn wereld eruit aan de vooravond van onze ontmoeting met Maarten.
Gestaag begon ik weer van het leven te genietenâŠ
We werden bij Maarten en Hanna te eten gevraagd. We stonden wat vroeg op de stoep en toen Hanna opendeed klonk het: âDe eersten zullen de laatste zijnâŠâ We kregen draadjesvlees voorgeschoteld, wij, als strenge vegetariĂ«rs⊠Heerlijk was het!
Intussen bleef Maarten als een zorgzame vader over me waken. Als hij lesgaf in de Kosmos wist hij dat ik daar in onze woonboot door het raam naar het water zat te staren en parkeerde hij zijn auto zĂł op de brug bij de Montelbaanstoren – we woonden op de Binnenkant in Amsterdam, precies tegenover waar nu de Kanzeon Sangha is – dat ik hem kon zien.
Verbeelding? Ik was de verbeelding voorbij, er was alleen nog een absoluut vertrouwen. Ik had ook nog een heel leven te gaan, voor alles wat ik meegemaakt had en niet begrepen hadâŠ
Tot dan toe was mijn enige – naar ik steeds meer begon te begrijpen: dodelijke – wapen mijn voortdurende analyse van alles wat ik meemaakte. Dat was mijn ingekankerde manier om âproblemen op te lossenâ – als een MĂŒnchhausen die zichzelf aan zijn haren uit de baren wil reddenâŠ
En daar zit je dan op je bankje, bij Maarten op de Zen-zolder, en hoort: âGa terug naar je adem, voel je lichaamâŠâ
Wat een eindeloze weg⊠Dat vertrouwen in hem was ook wel broodnodigâŠ