De muzikanten verveelden zich stierlijk. Toen de zoon van de kunstenaar hen opzocht stonden ze elkaar in een kippenhok met eieren te bekogelen. Op uitnodiging bezochten ze het atelier van Frandsen. Op een ezel stond daar het vrouwenportret. Toen Clapton vertelde dat het leek op de vrouw op wie hij heimelijk verliefd was: de echtgenoot van zijn goede vriend Harrison, Pattie Boyd, kreeg hij het schilderij cadeau. Korte tijd later gebruikte Clapton het kunstwerk voor de hoes van Layla and Other Assorted Love Songs, zijn album met liefdesliedjes voor Boyd.
Boyd bleef bij Harrison en Clapton raakte verslaafd aan heroĂŻne. Vier jaar nadat het album uitkwam scheidde Boyd alsnog van Harrison, om in 1979 met Clapton te trouwen. Clapton, die goed bevriend bleef met Harrison, deed de Beatle daarop het portret van âLaylaâ cadeau, âter vervangingâ. Toen het huwelijk van Boyd en Clapton in 1989 eveneens stukliep gaf Harrison het schilderij aan Boyd. Na de veiling zei de 80-jarige Britse dat ze âvan de sokken was geblazenâ door het enthousiasme van de bieders.
What'll you do when you get lonely And nobody's waiting by your side? You've been running and hiding much too long You know it's just your foolish pride
you've got me on my knees (Layla) I'm begging, darling, please (Layla) darling, won't you ease my worried mind?
I tried to give you consolation When your old man had let you down Like a fool, I fell in love with you You turned my whole world upside down
you've got me on my knees (Layla) I'm begging, darling, please (Layla) darling, won't you ease my worried mind?
Let's make the best of the situation Before I finally go insane Please, don't say we'll never find a way And tell me all my love's in vain
you've got me on my knees (Layla) I'm begging, darling, please (Layla) darling, won't you ease my worried mind? Layla (Layla) you've got me on my knees (Layla) I'm begging, darling, please (Layla) darling, won't you ease my worried mind?
Het album Layla kwam uit in 1970, het geboortejaar van Ayn.
NB Het schilderijtje van Frandsen leverde 2,3 miljoen euro op, 33 keer de verwachte opbrengst.
Dankzij de goedheid en onvermoeibaarheid van mijn oude vriendin Emilie die me bij de arm nam, ben ik de laatste maanden driemaal naar een museum geweest. Voor mij een wereldrecord â waar natuurlijk ook het Wereldmuseum bij hoort. Maar het begon allemaal in het Allard Pierson museum, bij die fantastische tentoonstelling van de mummieportretten, die ons niet alleen heel indringend met onze sterfelijkheid confronteert, maar ook nog eens verbindtmet drie oeroude culturen die aan ons voorafgingen: de Egyptische, de Griekse en de Romeinse cultuur. Daarna liepen we in de Nieuwe kerk onze eigen koloniale tijd binnen â in een natuurlijke verbinding met de gothiek. Ik heb daarna maar gelijk een museumkaart aangeschaft, museums zijn duur! Driemaal is scheepsrecht â zo kon ik onvervaard mijn eigen verleden binnenwandelen, âmijnâ Tropenmuseum â waar helaas bijna elke vertrouwdheid was uitgewist â gelukkig maar dat er een attente fotograaf was, die het nog eens heeft vastgelegd:
Maar daar zal ik u hier verder niet mee vermoeien â het is gewoon niet meer de moeite waard⊠Zo ontdekten wij dat het enig noemenswaardige deel van de collectie … nu in de Nieuwe kerk staat:
In het opnieuw herdoopte ‘Wereldmuseum’ worden alleen nog wereldproblemen â de naam zegt het al â met veel multimediaal geweld op de kaart gezet, het ging daar voornamelijk over ‘plastic soep’. Ik kon het natuurlijk niet laten daar als ex-collega met een suppoost aan te pappen, en die vertelde ons dat, behalve dat deel wat er nu in de Nieuwe kerk stond, de rest van de collectie in de depots staat. Heerlijke nieuwe wereld-museum.
Intussen hebben de roofridders van het VOC plaatsgemaakt voor de tropenartsen met injectiespuiten en de gewastovenaars van de organische chemie â zie Het trieste der tropen â en worden de bronbemalers en klimaatmanagers van Shell, Aramco en Gazprom inmiddels voor tribunalen gedaagd. Wat rest zijn cultuurantropologen, die ons in een gewijde omgeving onthullen hoe de wereld werkelijk in elkaar steekt â kijk maar hoe waardig en gelijkwaardig wij zijn. Waarbij iedere zweem van ons koloniale verleden â dat ons nu van allentwegen wordt aangesmeerd â in diepe deemoed weggepoetst wordt of met de mantel der liefde bedekt.
Wat een voorrecht is het dan, wanneer je iemand ontmoet, die zonder schuld of wroeging je die wereld kan laten zien zoals hij was â met alle schoonheid en avontuurlijkheid en wreedheid die het lot voor hen gesponnen had. Dat kon Maarten Houtman, omdat volgens de plaatselijke bevolking âvan het Verhaal wasâ[1], zeg maar dat hij een âJavaanse prinsâ was. Hij liet je die wereld van binnenuit zien:
â Stil is stil⊠Stil is niet onrust. Stil heeft geen bedoeling. Stil is niet opzettelijk. Stil is alomvattend en rust in zichzelf.
En hoe is ons leven. Ons leven heeft, bewust of onbewust, een bedoeling, opzet, belangstelling, enzovoorts. Dat is een natuurlijk gegeven. Maar wij missen de mogelijkheid om meer te zijn dan een natuurlijk gegeven. Zolang een van die dingen die ik opnoemde: richting, opzet, er is, kunnen we niet waarnemen.
Misschien kan ik het een beetje concreet voor jullie maken.
Ik zal een jongetje van zes jaar geweest zijn, toen ik van de tuinman leerde kijken. Dat was van levensbelang, want de plantage van mijn ouders was 500 meter van het oerwoud af, en als je wilde blijven leven, moest je de dieren die iets zouden kunnen doen, die moest je zien, die moest je weten. En een beweging kun je alleen maar waarnemen als je ogen stil zijn. Je moet maar eens opletten hoe wij hier met onze ogen omgaan. Die zijn nooit stil. Of we knipperen of we bewegen met die ogen. En het is gewoon een wetmatigheid dat als je dat doet, dan merk je veel minder op.
De tuinman deed dat heel pragmatisch. Hij had een stelletje staakjes opgezet. Daar had hij mijn hele blikveld mee en hij kon met touwtjes â hij zat achter mij â die staakjes een beetje bewegen. En hij vroeg aan me: zie je iets bewegen? En op een bepaald moment zag ik wel dat daar een staakje bewoog, dus ging ik dĂĄĂĄr kijken en dan zag ik niet dat dĂĄĂĄr wat bewoog. Zo heb ik dat geleerd van hem. Om mijn ogen stil te houden en daardoor alles te zien. En dat is echt van levensbelang, want de dieren in het oerwoud zijn ook niet van gisteren, die gaan niet opzichtig zitten bewegen, die bewegen natuurlijk heel organisch. Dus om dat te kunnen zien, moeten je ogen stil zijn.
2011 was het jaar dat mijn wereld kantelde. Ik maakte een rondreis door China, vanaf Beijing met een wijde boog langs de grenzen van Tibet en Vietnam, eindigend in Hong Kong. Ik was toen 67 en net gepensioneerd. En het was het jaar dat Maarten Houtman overleed, hij had nog tegen me gezegd: âMoet je doen, joh, die reis, straks kan het niet meerâŠâ Hij reisde met me mee.
4ALL THE TEA IN CHINADeel VIII. YANGSHUO [Klik rechtsboven op de afbeelding voor vergroting]
In een donkere nacht van de ziel streek ik neer op het Elpermeer, jouw rode pantoffels mijn houvast, opgloeiend in de omringende mist.
GedesoriĂ«nteerd in de wereld, waren ze spil van de aandacht: âdat rode daarâ als de ogentroost van een mens zonder illusies â
zijn wij, door de ogen verklonken, niet met huid en haar gebonden aan de ons omringende materie, de aankleding van onze beleving…
Mij resten slechts je rode pantoffels, bakens in de zee van het ongewisse, bezield door jouw aanwezigheid â mijn veilige haven in angstige tijden.
Kom, Klaaske, we gaan aan de zwier, jij voorop met rode pantoffels, ik volg, nee, we blijven niet hier, laten we gaan, SHAKING LIFE…
Afb. geheel boven: Hanna Mobach, De minnaars in hun koperen paleis, 1995Terracotta, koperlasdraad, katoenkoper en kopergaas, 38x32x38cm. Collectie Elpermeer 200.
Jarig begint bij toen je nog ânietsâ was, althans, zo wordt dat dan gezegd: âtabula rasaâ, volgens de Klassieken.
Jarig zijn is niet mis, alsof je de jaren af kunt tellen, pellen, op de Schaal van Hein – klein is die en o zo broos, vergankelijk als een klaproos en andere fragiele zaken onder zon – (mijn regels grijpen nu verder dan het leven lang is, al helemaal uit de toon)
Leven is verzamelen – plaatjes, boeken, ditjes en datjes… totdat rekken vol staan, planken doorbuigen, belletjes rinkelen ‘laatste waarschuwing!’ en wat dan nog aan tijd over is, is gering, ‘stilte in de zaal nadat het laatste woord geklonken heeft’, (poĂ«zie is het enige wat rest).
Nu verschijnt er een mededeling op mijn scherm, samen met een doos met rood lintje:
Voor mijn vriend Gerard SwĂŒste, van wie ik graag een psalm citeer.
Ik ben langere tijd met deze post over de bijbelse koning David bezig geweest, ik heb me echt in hem verdiept. Ik moet al die tijd al het gevoel gehad hebben dat hij een sleutelfiguur was, historisch en wereldwijd. Ook in deze tijd, in het huidige IsraĂ«l â waarvan hij immers de âVader des vaderlandsâ is.
Dat beeld werd onlangs nog bevestigd door een bericht in de krant, dat er in Jeruzalem een zg. bijbels themapark komt, 'De tuin van koning' geheten, dat voor de toeristen met een kabelbaan met de Olijfberg en Gethsemane verbonden wordt.
De door David zo liefdevol bezongen God â was ten diepste een 'God der Wrake', die hem opdracht gaf de de lokale bevolking uit te moorden, zo lezen we.
Dat zou wel eens een opmerkelijke historische paralel kunnen zijn met de huidige strijd in en rond IsraĂ«l ... âGod wil het!â
Om de toon te zetten, begin ik met een psalm van David:
Psalm 103 Van David
Ziel in mij, zeg: de LEVENDE is een zegen.
Uit de grond van mijn hart: zijn naam is heilig!
Ziel in mij, zeg: de LEVENDE is een zegen,
vergeet nooit wat hij voor je deed:
die alles wat ziek in je is, heelt,
die je leven bevrijdt uit het graf,
die je omkranst met goedheid en mededogen,
die je volop laat groeien in geluk,
zodat je weer jong en sterk wordt als een adelaar!
De LEVENDE doet wat rechtvaardig is
doet recht aan alle onderdrukten;
Mozes leerde hij zijn weg,
de kinderen van Israël wat hij vermag:
de LEVENDE leeft met je mee, is zorgzaam,
geduldig en een en al goedheid;
hij blijft je niet achtervolgen met verwijten,
draagt je niet eeuwig van alles na.
Hij is met ons bezig en laat zich niet leiden
door onze zonden, niet door onze fouten.
Zo hoog als de hemel staat boven de aarde,
zo ver reikt zijn goedheid voor hen die ontzag hebben;
zo ver als het oosten van het westen verwijderd is,
zo ver neemt hij afstand van onze misstappen.
Zoals een vader begaan is met zijn kinderen,
zo is de LEVENDE begaan met wie ontzag heeft voor hem.
Want hij weet waarvan we gemaakt zijn,
is er zich van bewust dat we stof zijn.
Een mensje - zijn dagen zijn als gras,
als bloemen in het veld; nu staan ze in bloei,
waait de wind, weg zijn ze
en de plek waar ze stonden, is hen helemaal vergeten.
Maar de goedheid van de LEVENDE
is altijd geweest en zal altijd zijn voor wie ontzag hebben;
zijn gerechtigheid voor de kinderen van de kinderen;
voor hen, die het verbond bewaren,
die zijn aanwijzingen in gedachten houden
en ernaar handelen.
De LEVENDE heeft zijn zetel geplaatst in de hemel,
hij heerst als een koning over alles.
Zeg: de LEVENDE is een zegen,
jullie die over hem verhalen,
- sterke mensen, die doen wat hij zegt -
die luisteren naar de roep van zijn woord!
Zeg: de LEVENDE is een zegen, jullie allemaal,
die hem dienen, doen wat hij goed vindt!
Zeg: de LEVENDE is een zegen, al wat hij deed,
op alle plaatsen van zijn rijk.
Ziel in mij, zeg: de LEVENDE is een zegen.
Gerard SwĂŒste, Altijd hetzelfde lied
âKoning David was niet zoân vreselijk lieve jongen geweest. Dus de duivel meende dat hij aanspraak kon maken op koning David als hij stierf.â Met deze woorden begint Maarten Houtman zijn sessie-toespraak De legende van koning David, in april 1984 in Eefde.
Die âstrijd om de zielâ van koning David plaatst ons terug in een tijd, waarin de wereld nog in dit soort, althans voor ons, archaĂŻsche beelden beleefd werd. Maar het zijn wel beelden die diep in ons collectieve bewustzijn verankerd zijn â ook al heeft de Westerse filosofie de ziel dan inmiddels gediskwalificeerd als âthe ghost in the machineâ.
koning David
En ik vroeg me af: welk beeld heb ik zelf ooit van Koning David meegekregen? Nou, als een icoon,een cultfiguur. Was hij niet de held van het bijbelse slagveld, die talloze Filistijnen de dood in joeg? De stichter van Jeruzalem, de man die IsraĂ«l op de kaart zette, de wegbereider van de tempel, en dan ook nog de âGrote psalmistâ…
In onze westerse cultuur werd hij talloze malen vereeuwigd, van Michelangelo tot Rembrandt. Een ijzersterk âmerkâ, dat als een Oscar ten voeten uit op z’n sokkel staat.
Oppassen geblazen met die David dus!
Ik kreeg grote behoefte aan een kleine geheugensteun: wat stond er ook weer over koning David in de bijbel, hoe is het allemaal begonnen. Om dat te weten te komen, zocht ik mijn toevlucht tot Het boek van alle boeken, de hervertelling van de bijbel van Roberto Calasso â die als geen ander in staat is de mythologische verhalen van de mensheid opnieuw tot leven te brengen. Zoals hij dat ook deed met de mythen van het oude India in zijn magistrale boek Ka â dat een lievelingsboek van Maarten Houtman was. Hoewel het Oude Testament mij als kind van gereformeerde huize wel enigszins vertrouwd is, leest âHet boek van alle boekenâ alsof je een onbekende wereld betreedt. En wat voor wereld… Calasso noemt het bijbelboek 1 Koningen âeen van de indrukwekkendste boeken die ooit zijn geschreven zijn.â
âIn Jeruzalem had David een huis van cederhout, zoals Jahweh hem had beloofd: âIk zal voor u een huis bouwen.âDavid begreep er niets van: de koning had een huis maar zijn god niet, want de Ark stond nog steeds in een tent. Maar daar moest hij zich geen zorgen over maken. Dat verklaarde Jahweh meteen toen hij 's nachts aan de profeet Nathan verscheen: âIk heb immers niet in een huis gewoond van de dag af dat ik de IsraĂ«lieten uit Egypte deed optrekken tot deze dag toe; maar ik ben in een tent, een tabernakel rondgetrokken.â
En daar had Jahweh zich nooit over beklaagd. In een tent of een cederhouten huis maakte niet uit. De echte kwestie was het moment.
Tijdens Davids koningschap was het moment voor een Huis van Jahweh nog niet aangebroken, maar het kwam al dichterbij. Dat zou de taak van een van Davids zoons zijn. Jahweh noemde geen naam, maar het was de eerste keer dat hij naar Salomo verwees.â
âDavid was degene die de Tempel van Jahweh moest voorbereiden, maar niet bouwen, zoals Mozes het Beloofde Land moest wijzen maar het niet mocht binnengaan. Jarenlang verzamelde David materiaal in grote stenen, âspijkers voor de poortdeuren en verbindingsstukkenâ, cederhout en metaal, vooral brons, âin een onnoembare hoeveelheidâ. David zei tegen iedereen: âMijn zoon Salomo is nog jong en onervaren en het Huis dat voor Jahweh gebouwd moet worden moet men buitengewoon groot maken... Ik zal daarom voor hem een voorraad gereedmaken.âMaar David wist heel goed dat dat niet de reden was waarom hij zich niet aan de bouw waagde. En op zekere dag bekende hij dat aan Salomo: âMijn zoon, ikzelf had het voornemen om voor de Naam van Jahweh mijn God een huis te bouwen. Maar het woord van Jahweh kwam tot mij: âu hebt een grote hoeveelheid bloed vergoten en grote oorlogen gevoerd: u mag voor Mijn Naam geen huis bouwen, omdat u een grote hoeveelheid bloed op de aarde voor Mijn aangezicht vergoten hebt.âDavid benadrukte niet dat hij al dat bloed uit naam en op bevel van Jahweh had vergoten. Hij zei alleen nog dat Jahweh hem de geboorte had aangekondigd van degene tot wie hij sprak en ook had gezegd dat hij âeen man van rustâ zou zijn.â
âIn zijn laatste jaren hield David meer van studeren dan van oorlog voeren. Jahweh had gezegd dat hij op een sabbat zou sterven. Elke sabbat was David volledig verdiept in de Thora, omdat hij wist dat de doodsengel iemand die de Thora bestudeert niet kan treffen. Zijn aandacht was geboeid, vloeiend, constant.
Uit de tuin klonk een geluid. David keek op en zijn ogen werden overstelpt door een bonte schittering. De tuin stond in volle bloei. Wat was dat geluid? Een lokroep? David stond van tafel op, nog steeds in gedachten, bewoog zich langzaam naar het venster. Hij keek recht voor zich terwijl hij de paar treden afdaalde die hem van de tuin scheidden. Hij stapte mis en viel, sloeg met zijn nek op de stenen. Zijn levenloze lichaam bleef in de zon liggen, omdat het sabbat was en niemand het zou mogen aanraken. Maar al snel cirkelden vier adelaars om hem heen en zorgden met hun vleugels voor schaduw, als onder een zwarte tent.â
Op dit punt gekomen, vertelde Klaaske me over het boek van Yuval Noah Harari, âSapiens; een kleine geschiedenis van de mensheidâ. Daarin stelt Harari dat de mensheid met behulp van symbolen en mythen in staat was in steeds grotere verbanden te leven â allemaal dankzij het voor ons specifieke vermogen tot verbeelding.
En ik vroeg me toen af hoe het dan zat met de wereld die mij als kind overgeleverd is en die ik nu als beeld bij me draag: de verhalen van het Christendom en de Messias, en alles wat de Concilies daar nog bij bedacht hebben: de Drieëenheid, de Onbevlekte Ontvangenis, enzovoorts.
Je kunt dit eenvoudigweg âcultuurrelativismeâ noemen, maar bij mij was het een bijna lijfelijke schok om te ontdekken dat ik, ondanks al die levende verhalen van Maarten die ik door me heen had laten gaan â met hun diepgang en wijdse horizonten â nog zĂł vast blijk te zitten aan het referentiekader dat ik als kind meegekregen heb. Terwijl Maarten me er bij diverse gelegenheden op gewezen had: âJoh, jij zit nog steeds zo vastgeketend aan je afkomstâŠâ En dan dacht ik: heeft hij het over mij? Maar ik ben toch geĂ«mancipeerd…
Zelf ken ik dat gevoel van onbeschermd zijn, als ik âs ochtends wakker wordt en me verloren voel in de wereld. Dan is er iets in mij wat probeert âin contact te te tredenâ. Ik ben altijd zielsdankbaar als dat tot stand komt en ik me weer veilig voel. Soms kan een ander je daarbij helpen.
PS
In de NRC van 25 januari j.l. stond een artikel Palestijnen maken plaats voor âde tuin van de koningâ. Daarin wordt verteld dat er in Oost-Jerusalem een bijbels themapark wordt gebouwd met de naam âDe tuin van de koningâ. Om met voor toeristen gemakkelijker te maken daar te komen, wordt er een kabelbaan gebouwd naar de Olijfberg en Gethsemane. Opgravingen moeten er de Joodse claim op het land ondersteunen.
Een kabelbaan naar Gethsemane… Over ontmythologisering gesproken.
God schiep de mens … en de mens schiep de virtuele wereld.
THE COMPUTER IS artificial intelligence; it can learn, correct itself, write, compose music, and so on. So the computer, the machine invented by man, is changing society. It is changing the structure of outward human existence. Whether you know about it or not is perhaps of very little importance, but it is taking place; it is happening. If the machine can do everything thought can do â invent gurus, rituals, gods, write poems, beat a grand master in chess â what then is man? This is an important question you have to ask. I donât think many of us realize what a dangerous state we are in.Krishnamurti on Artificial Intelligence
Deze profetische woorden sprak Krishnamurti veertig jaar geleden in Bombay. Hij zei er ook bij dat meditatie â Zen â daarvoor geen oplossing biedt, omdat je een patroon herhaalt dat je ingeprent is. En dus blijf je binnen die mechanische wereld.
âJa,â zei Maarten dan, âmaar hij doet intussen zelf wel aan yoga...â
Maar wie moet je dan nog geloven... Maarten bleef gewoon tegen ons doorpraten, veertig jaar lang:
Maartens laatste toespraken omvatten eigenlijk alles wat wij al die jaren bij hem konden beluisteren. Zijn woorden hebben de zachtheid van een mens die geen enkele eis stelt aan het leven, ook niet aan jou â waardoor ze heel gemakkelijk bij je binnenkomen, als de fluistering van een geliefde. Hij spreekt vanuit zijn persoonlijke ervaring, vanuit zijn bewogenheid met ons en vanuit een leven lang mediteren â âeen zeepbel,â zei hij, ons shockerend. Maar de volgende dag legt hij het gelukkig uit. Zie: Onvoorwaardelijke liefde, Mennorode augustus 2006, zaterdagmorgen.
Ik hoor de tijd stromen⊠en vraag me af: wat doe ik met die tijd die ons voor dit leven toegemeten is? Blijven we leven volgens plan â zijn we ons bewust dat we leven volgens plan? Volgens plan leven⊠dan vergaat de tijd. Letterlijk. De dieren hebben geen plan, die leven volgens een vast patroon. De mens heeft de vrijheid om zijn patroon te verlaten.
Ik weet niet of we dat beseffen: ten eerste, dat je het patroon kunt verlaten, en ten tweede, dat is het allerbelangrijkste, dat je in een patroon leeft. En dat je jezelf dat aandoet â de maatschappij helpt je daar een beetje bij, maar je doet het zelf. Ik zat gisteren aan tafel tegenover iemand die tijdens het eten wegdroomde⊠Op een bepaald moment keerde hij terug en verontschuldigde zich daar eigenlijk voor, en zei toen ook nog: âJa, in Zen is het toch zo dat als je eet, moet je eten.â Ik zeg: âJa, dat kun je pas als je lang genoeg weggedroomd hebtâŠâ
Ik wou dat jullie eens begrepen hoe ongelooflijk belangrijk het is om toe te geven. Jullie zijn allemaal, zonder uitzondering, nog de overtuiging toegedaan dat jij ât op kunt nemen tegen het onbewuste. Dat kun je niet, je bent een pluisje in de orkaan van het onbewuste â je bent niet eens een pluisje⊠Het onbewuste is je vriend, het is je oudste metgezel, het is nog ouder dan je lichaam. Je lichaam vernieuwt zich elke keer, maar het onbewuste â wat wij dan âhet onbewusteâ noemen, het is een heel ongelukkige term â is veel en veel ouder, het is zo oud als jij bent.
Kun je jezelf bewust zijn dat jouw plannetjes uit een heel andere wereld komen⊠dat jouw overtuigingen, jouw oordelen, uit een heel andere wereld komen. Die komen uit de wereld die jij opbouwt, vanaf dat je geboren wordt tot op dit moment, maar niet van daarvóór⊠Waar het nou juist om gaat is dat je je bewust wordt dat dat zo is, dat jij de voorlopigheid leeft. En dat je je in die voorlopigheid, doordat je oplet wat aan de voorlopigheid voorafgaat, bewust kunt worden.
Dat betekent dat je die voorlopigheid â dus alles wat je weet en alles wat je kent en alles wat je denkt en alles wat je vindt â vrijwillig tussen haakjes zet. Dat je zegt: ja, dat is hetgene wat ik ken, maar ik weet ook â zo dom zijn jullie niet â dat ik een heleboel dingen doe die helemaal niet kloppen met die voorlopigheid, helemaal niet. Dus daar is iets anders⊠En wat je nu doen moet is heel eenvoudig, namelijk plaats inruimen voor dat andere. En dat wil je niet, want dat is akelig, dat is griezelig, dat andere ken je niet⊠Het is er wel, maar je kent het niet. Je bent in het beste geval geneigd om te zeggen: nou, als het er dan is, dan moet ik het toch wel onder kunnen brengen bij wat ik al weet. En dat gaat niet⊠Zoals wanneer je erg veel van iemand houdt en tegen jezelf zegt: oh, zo zit het dus, dus voortaan is het zo! Nou, dan is het weg, dan heb je het wel ingelijfd, maar dan is het weg⊠Dan kun je beter tegelijk uit elkaar gaan, dan heb je het, als je er niet afblijft met je vingers, heel voortreffelijk, vakkundig doodgemaakt.
Ons hele leven brengen we bijna door om dat armzalige kleine stukje wat we in kaart gebracht hebben en wat we ons âikâ, ons âlevenâ noemen, te verdedigen tegen de overmacht van de werkelijkheid. Dat is het meest duidelijk zichtbaar bij de dood. Daar kunnen we nog altijd niet omheen, we kunnen niet aldoor blijven leven â afschuwelijk is dat, hĂš, dat we niet kunnen blijven leven⊠Waarom is dat zo afschuwelijk? Je vindt het toch ook niet erg als een bloem langzamerhand verdort en doodgaat. Dat vind je toch niet erg, dat hoort toch in de schepping? Je wilt vasthouden â en waarom toch? Echt, dat meen ik, waarom toch? Waarom kun je dat niet meemaken? Waarom kun je een bloem niet echt zien verdorren en zien dat dat ook heel mooi is, zien dat de uiterlijke pracht naar binnen gaat, zich weer vereenzelvigt met waar hij ooit geboren werd.
Ik heb twee keer in mijn leven mensen zien sterven, dat was indrukwekkend, dat was zo mooi⊠We hebben er allemaal denkbeelden over. En in die denkbeelden leven we, leven we, leven we, vechten we, bereiken we, verliezen we en sterven we. En we snappen niet dat het meest wezenlijke er altijd is, dat je dat niet hoeft te zoeken, het is er nu en het volgende ogenblik. Het gaat erom erbij te blijven bij wat er aldoor gebeurt. En niet van te voren te zeggen: âja, als dĂĄt nu gaat gebeuren dan is het goed, en als dĂĄt nu gaat gebeuren dan is het slechtâŠâ Dat is onze moeilijkheid⊠om erbij te blijven. Dat is het enige, het enige waar het op aan komt is het erbij blijven. Dat is die aandacht. Ja, ik weet, dat is heel moeilijk⊠die aandacht waar niets aan ontgaat, waar je geen enkel moment in je gedachten bent, in je denken, je oordeel of je reactie bent, waarbij je alleen maar dat wat gebeurt â dat wat aldoor gebeurt â ervaart.
Wat betekent dat nou in de praktijk, zo concreet, elke dag? Dat betekent dat je aandachtig moet zijn. Dat je alles wat je geleerd hebt, ook alles wat je medegedeeld is, door anderen, door mij, door wie dan ook, desnoods door Onze-Lieve-Heer zelf, vergeet. Dat je beseft dat je erbij moet zijn, dat je er alleen maar bij moet zijn⊠En dat je dan vanzelf zult weten wat je doen moet. Je moet de dingen die gebeuren elkaar laten ontmoeten in jou. Dat doen wij niet, we houden ze angstvallig uit elkaar, zeggen: eerst dit, en dan dat, en dan dat⊠We scheppen ruimte daartussen, we houden ze uit elkaar â terwijl ze bij elkaar horen, ze waren bij elkaar en ze zijn nu in ons uit elkaar gedreven. Laat het allemaal bij elkaar komen⊠Maar wees erbij, merk het op. Zodat de dingen in jezelf in dialoog kunnen zijn, dat je ze niet allemaal in hokjes hebt â en dan mag dĂĄt hokje praten en dan mag dĂĄt hokje praten⊠Dat is ook een hele organisatie, dat kost je een heel veel tijd. Dat hoeft niet. Laat je meest extatische momenten praten met je meest sombere momenten. Laat je grootste vertrouwen praten met je wantrouwen. En je zult zien, je hoeft zo weinig te doen⊠Je hoeft het alleen maar te laten gebeuren.
Want jij bent het spel, jij bent de wereld, jij bent de schepping. En je houdt op met jezelf af te scheiden en te zeggen: âIk moet er nog bijhorenâŠâ Je bent er al! Dan heb je mij niet meer nodig, niemand meer nodig, dan ga je je weg.
– Vraag: Ik heb een vraag naar aanleiding van wat je gisteren zei over het stellen van de juiste vraag. Een paar weken geleden zei mijn zoontje van twee voor het eerst: ‘waarĂłm dan?’ En toen ik hem een antwoord gaf, was zijn wedervraag: ‘waarĂłm dan…’ Na vier keer wist ik het niet meer. âWaarĂłm dan?â – Gesprek maandagmiddag
â Maarten: Ik hoop dat we nog tijd hebben want het is drie minuten voor een, maar ik zal een begin maken. De toestand van de vragensteller, die is belangrijk. Een kind leeft, als hij niet heel snel verpest wordt, nog vanuit dat onbewuste totaal. En probeert thuis te raken in de wereld. Hij ziet een heleboel om zich heen. Hij ziet jou, als moeder, dingen doen. En hij moet nog thuisraken in jou, in jouw manier van doen. Daarom vraagt hij heel vaak âwaarom danâ. En jij antwoordt vanuit jouw toestand, van zogenaamd wetende. Daarom heeft hij heel weinig aan jouw antwoord. Dat is de toestand.
Het fantastische van het leven is dat er een heleboel dingen gebeuren waar je verder niets aan hoeft te doen â het gebeurt gewoon, of je wilt of niet. En het is duidelijk, dan kun je beter mee zijn dan tegen, beter meegaan met de stroom van het leven, dan dat je je er tegen verzet â verzetten heeft geen zin, je kunt je beter overgeven.
Je zult zeggen: is dat nu iets wat altijd geldt? Neem nu OekraĂŻne, waar ze in verzet gekomen zijn. Of de âverzetsstrijdersâ in de Tweede Wereldoorlog. Hadden die zich dan bij die brute onderdrukking neer moeten leggen? En dan heb je natuurlijk nog het lijdzaam verzet Ă la Gandhi. Of is het soms zo, dat meegaan â of meelopen, zoals dat in de oorlog minachtend werd genoemd â op bepaalde gebieden van het leven gewenst is, en op andere juist niet. En wat is daarbij dan het richtsnoer?
âAls je de verslagen nagaat van de mensen die âhet grote gemisâ zijn tegengekomen in hun leven, dan komt het erop neer dat een mens op een bepaald ogenblik niets meer wil â niet uit apathie, niet omdat hij verslagen is, niet omdat hij een groot verdriet heeft, niet omdat hij in een crisis is, niet omdat hij bedreigd is, maar heel simpel: hij wil niets meer. En hij verkiest die toestand boven alle andere. Terwijl hij tevens heel gewoon in het leven staat, de dingen doet die nodig zijn, met de mensen is zoals van hem veronderstelt wordt. Hij voelt ook heel duidelijk dat de mensen iets van hem verwachten. En naar gelang van zijn aard en zijn temperament is hij best bereid om daaraan toe te komen en in te willigen, want het heeft eigenlijk niets te maken met wie hij is. En wie hij is ervaart hij in die momenten dat hij van zichzelf niets meer hoeft. Dat hij ook geen behoefte heeft om ergens over na te denken, zich iets af te vragen, maar dat hij volstaat met te leven. Dat alles wat er gebeurt, in hemzelf en buiten hem, van belang is. Van belang om zichzelfs wil, niet van belang in verband met hemzelf. En dat verlangen niets te doen neemt in de loop van de tijd toe.â Maarten Houtman, Het verlangen niets te zijn, Vijfdaagse april 1993 in Huissen.
Gelukkig heb ik zo een afspraak met Rien bij onze âvlaaienboerâ, dus het komt allemaal goed. Ik ben een half uur te vroeg en sla aan het bloggen. Met de telefoon in de hand is dat wel lastig, het moet in the blind, het scherm is te klein om te zien wat je doet. Het is niet anders. Ha, daar is ie!
De grote uitstalkast met vlaaien staat zachtjes te brommen. Straks mag ik er een uitzoeken, als Rien klaar is â ons âvlaaienberaadâ noemen we dat, een soort meditatie die door de maag gaat.
We hadden het daar over koetjes en kalfjes â het bekende binnenlandse repertoire â en over het slangenaquarium dat Rien bij zijn GPD-houder zag, toen hij een nieuw zitkussen voor zijn rolstoel kwam afhalen. Ik vertelde over het krantenbericht dat papyrus die verkoolde door een vulkaanuitbarsting weer te lezen is dankzij röntgen en AI. En het ging natuurlijk over onze oude vriendin Hanna, die onlangs negentig werd. Rien vertelde dat hij augustus 2005 een rake foto van haar had gemaakt, aan de Schellingwouderdijk in Amsterdam. Na afloop van ons vlaaienberaad krijg ik de foto toegestuurd: