To dissolve the past is the far away beginning of meditation.
If you begin to dissolve the past there is no ending to the past.
The fire that burns away the past, the structure of time, is the act of seeing.
Seeing is complete attention.
Delhi January 27th, 1962
Uit: Krisnamurtiâs notebook, 2003
âDe wereld waarin een baby nu opgroeit â ik denk aan de kinderen die bij mij in het flatcomplex aan de rand van Amsterdam opgroeien â wat zien zij om zich heen? Ten eerste worden ze geboren in een kamer, en dat blijft de hele tijd een kamer. En als ze opgroeien, zien ze om zich heen dat bijna alles beheersbaar is, dat het in de fabriek gemaakt is of in de werkplaats, dat je het kopen kunt.â
En dan gaat hij verder:
âIk probeer jullie duidelijk te maken dat dat een wezenlijk verschil is, of je dĂĄĂĄr opgroeit, of ergens opgegroeid bent waar alles er gewoon Ăs, je mag ervan nemen. Dat geeft een heel ander gevoel. Het maakt de stap naar iets wat onzichtbaar is, maar wat alles eigenlijk laat voortkomen, hĂ©Ă©l klein, dat kost je geen moeite.
Voor ons is dat een enorme afstand. Eigenlijk moeten we dan â door de opvoeding die we gehad hebben en de maatschappij en het tijdsgewricht waarin we leven â een enorme stap maken, van alles wat normaal voor ons is, naar iets wat eigenlijk niet bestĂĄĂĄtâŠ
We moeten ons dus helemaal terugtrekken achter gesloten oogleden, weg van die hele gedeelde, verdeelde, fragmentarische wereld waarin we leven, waarin elk onderdeel gemaakt is. Daarin is de natuur eigenlijk een vreemd verschijnselâŠâHet tijdloos beginsel Zevendaagse juli 1994, woensdagmorgen
Maarten vond zelf die liefde voor de natuur hier terug bij Krishnamurti, die het met zijn âgo and make friends with the treesâ en zijn lofzang op de Hollandse luchten, enigszins vertaalde naar onze wereld. Ik kon, vanachter het raam van onze woonboot, urenlang kijken naar het spel van het licht op het water.
Maar de vraag blijft: is dat genoeg om te âontsnappenâ…
Dat âterugtrekken achter gesloten oogledenâ sprak me wel aan, dat is wat ik eigenlijk al jaren probeer met mijn âmeditatieâ: weg van die opdringerige, alomtegenwoordige, je geheel in beslag nemende ârealiteitâ â die je inmiddels zelf geworden bent. En terug naar je lichaam.
Het riep bij mij de vraag op, of ik al eerder in mijn leven pogingen had gedaan om me een beetje los te weken van die maakbare wereld â waar je met handen en voeten aan vastzit, en al helemaal met je denken en voelen.
En toen kreeg ik prompt een droom over mijn verhaal met muziek…
In mijn ouderlijk huis in Nijmegen had ik, hangend over de radio-met-platenspeler. genoten van de symfonieĂ«n van Beethoven â waar ik helemaal in op kon gaan, me door kon laten meevoeren…
Dat kreeg een vervolg toen ik me op de middelbare school opgaf voor het schoolkoor, waar ik met m’n elf jaar de jongenssopraan vertolkte. We studeerden daar, onder leiding van de dirigent van het Gelders Orkest, aan het ‘Ave Maria’ van Mozart. Ik zong daar vol overgave…
Toen ik dat verlangen in perspectief probeerde te plaatsen, kwam de term âdas ozeanische GefĂŒhlâ bij me boven â waarover ik in het online magazine Das Orchester het volgende tegenkwam:
âWe komen in muziek een dimensie tegen die onze gehechtheid aan de realiteit van tijd en ruimte overstijgt en die emotioneel wordt ervaren als een oneindige uitgestrektheid, als een oceanisch gevoel. Sigmund Freud onderkende dit gevoel, zoals we weten uit een briefwisseling met Romain Rolland (NB Frans Nobelprijswinnaar en Beethoven-biograaf), maar begreep het als een regressie naar een vroege ontwikkelingsfase, waarin zelf en omgeving nog niet gescheiden zijn. Rolland daarentegen beschouwde het als een fundamenteel religieus gevoel, als een mystieke ervaring van universele eenheid.â
Intussen ging daar op het gymnasium de ontwikkeling van het gewei van het intellect gewoon door…
Ik probeerde me er op allerlei manieren tussenuit te wringen en bleef verschillende malen zitten â maar daardoor ontstond er juist een tomeloze ambitie in de randgebieden: ik werd voorzitter van de oratorische vereniging, hoofdredacteur van de schoolkrant, ik wist niet van ophouden…
Maar mijn weerstand tegen de intellectuele indoctrinatie, die hersenspoeling met wekelijks drie uur Grieks en drie uur Latijn, bleef groot…
En weer gaf ik me toen over aan het dionysische â het âduistereâ, mythische, orgastische… Ik dacht dat te vinden in de âparallelwereldâ van de muziek. Ik kreeg een dringende behoefte een muziekinstrument te gaan bespelen: de klarinet. Niet in het minst omdat dat instrument een opening bood naar de wereld van de jazz, waar ik evenzeer van genoot â zoals van Sidney Bechet, die mijn hart stal met ‘Petite fleur’ en ‘Summertime’. Maar onbewust speelde misschien ook de lichamelijkheid van het instrument een rol, het voortdurende spel met de adem â je was daarin adem. En dat verbond je terug met je lichaam en bood zo enigszins tegenspel aan het allesoverheersende intellect.
Toen ik les nam, kwam ik terecht op de Nijmeegse muziekschool, waar ik bij Hans Kropp terecht kwam, eerste klarinettist van het Gelders Orkest. Maar ik ontdekte al gauw dat ik al die lesboeken met loopjes en arabesken, ĂŒberhaupt dat hele oefenen, eigenlijk maar niks vond… Ik wilde vrij zijn in mijn spel. Ik sloot me thuis op in de kelder, waar ik uren improviseerde…
Toch had ik ook het verlangen ooit het beroemde Klarinetconcert van Mozart te kunnen spelen, waar ik wĂ©g van was, vooral van het Adagio â notabene dezelfde Mozart bij het zingen van wiens Ave Maria in het schoolkoor, ik de baard in m’n keel gekregen had. Daar was ik woedend over geweest…
Zou dat Klarinetconcert voor mij een soort herkansing zijn geweest, met de stem van mijn klarinet, in plaats van mijn jongenssopraan…
Helaas bleek mijn muziekleraar niet de inspiratiebron te zijn waarnaar ik zocht, hij was me veel te gewoontjes, een echte beroeps â niet de âpoort naar een andere wereldâ waar ik naar zocht.
Toen ik daarna in Amsterdam ging studeren, nam ik weer les. Deze keer trof ik een leraar waar ik wĂ©l voeling mee had, hij heette … Jan de Pijper. Ook hij participeerde in de traditionele muziekwereld en was klarinettist in het Orkest van het Oosten (maar woonde op de Zaanse Schans).
Bij Jan speelde ik zelfs in een kwartet â een samenspel waarin menselijke relaties in een net iets ander daglicht komen te staan: je was met elkaar onderweg, had plezier en er kwam iets moois uit, hoe aarzelend het soms ook ging. Terwijl het in het gewone leven, op school en op de universiteit, allemaal draaide om wie de beste was. En het was nog oersaai ook…
Na enige tijd drong het tot me door dat Jan de Pijper astmatisch was … heel bijzonder dat hij in zijn spel zich daaruit leek te kunnen bevrijden. Hij speelde prachtig…
Hem was geen lang leven beschoren, hoorde ik later â hij was nog zo jong, zo begaafd…
Als ik er nu op terugkijk, waren die beide gidsen in de âalternatieve wereldâ van de muziek, twee uitersten geweest. Was de Ă©Ă©n een echte overlever, die daardoor de opening naar de innerlijke dimensie miste. De ander leek in zijn kwetsbaarheid die opening wel te hebben, maar overleefde het niet…
Daarmee bleef voor mij, bij mijn verkenning van muziek als opening naar een leven buiten de verstikkende orde van de normaliteit, de fundamentele vraag onbeantwoord: hoe kun je overleven, zonder jezelf te verraden â hoe kun je de wereld op je nemen, zonder er aan ten gronde te gaan…
PS In Das Narrenschiff heb ik beschreven hoe het met mijn klarinet afgelopen is.
Aan de kwaliteit van het onderwijs dat ik kreeg, kan het niet gelegen hebben…