âVóór de grote Verteller aan het Verhaal begon, was er een nacht die maar niet eindigde en waarin niets gebeurde. Toen was iemand, al wist niemand wie dat was en wanneer het gebeurde, een lied gaan zingen waarin alles dat er nu is werd opgeroepen om tevoorschijn te komen en zich niet meer in de nacht te verbergen. Maar je begrijpt dat als alles tevoorschijn is gekomen en is gaan leven, er wel eten moet zijn en zo is het gekomen dat de een de ander opeet, de grotere de kleinere, van heel groot naar heel klein.'
Maarten Houtman, De breuk | Werelden 1 â Karti
Jannetje Koelewijn, NRC 1 december 2024 (fragment)
Bioloog Herbert Prins maakte lange reizen door de ruigste gebieden. Hij bestudeerde brandganzen en ontsnapte aan ijsberen en straatrovers. “Mag de natuur werkelijk vrij zijn van morele oordelen?
“Dat verheerlijken van natuur en oude landschappen – ik denk dat het moreel gewoon fout is.“
Je laatste hoofdstuk gaat over de reis afgelopen winter naar de Transhimalaya, tussen India en Tibet.
âMet vrienden, uit Wanderlust, en ook omdat ik daar vijfentwintig jaar geleden met een Indiase promovendus een natuurreservaat heb helpen inrichten. Ik wilde weleens weten hoe de lokale bevolking nu met wolven omgaat. En ik had na al die jaren nog steeds geen sneeuwluipaarden gezien.â
Die zie je dan bij het dorpje Kibber, als jullie afdalen langs een diep ravijn.
âMijn droom wordt waarheid, op confronterende wijze. Een van de sneeuwluipaarden â de mooiste beesten op aarde â zien we twee dagen lang een jong steenbokje in zijn macht houden, aan de rand van het ravijn. Het bokje glijdt de hele tijd net niet weg, tot het na twee dagen zo vermoeid is dat het toch een poot verzet. En dan kan de sneeuwluipaard hem dat kleine duwtje geven waardoor hij naar beneden stort, tachtig meter hotsend en botsend over rotsuitsteeksels.â
En vraag jij je af of dit nu moord is, zoals lokale onderzoekers zeggen.
Afbeelding boven: âProWinko kan niet wachten de eerste paal de grond in te slaanâ (Artist impression UNstudio).
âProWinko wil bovenop de BCC, Douglas, in de buurt van de Hema en tegenover de Media Markt woontorens met appartementen bouwen. Alle woningen, van 60 tot 75 vierkante meter, moeten tot het middenhuur-segment behoren. De prijzen variĂ«ren van 700 tot 1.000 euro per maand. âUitgangspunt is allemaal appartementen met twee slaapkamersâ, stelt commercieel directeur Estien Bicker van ProWinko.â (Bron NRC, 10 januari 2022).
âDe geplande nieuwbouw op het Buikslotermeerplein wordt nog omvangrijker dan al eerder bekend was. Er komen geen 7900 woningen, maar 9900 woningen. En die worden voornamelijk gebouwd in woontorens waarvan de maximale hoogte geen 90, maar 140 meter zal worden. Afgelopen donderdag was er in de Stopera een commissievergadering, waar de omvang geen probleem was en het besluit alleen nog een formaliteit leek te zijn.â Radio Boven IJ op 1 december 2024.
Het is best mogelijk dat de bouwers van de Toren van Babel geen godslasterlijke plannen hadden. Die schrijft Genesis hun ook niet toe. Ze wilden iets waar altijd al naar was gezocht: een weg naar de hemel, een veilige, betrouwbare toegang. En die wilden ze kunnen zien. Dat was hun schuld. Of minstens hun gruwelijke vergissing. Maar ook vergissingen kunnen tot het gewenste resultaat leiden. Niets stond Jahweh zo tegen als het snoeven van de mensen dat ze zelf klaarspeelden wat ze aan het doen waren, alsof ze autonoom waren. En nooit zei Jahweh het zo duidelijk als toen werd begonnen met de bouw van de Toren van Babel. âDit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn.â Roberto Calasso, Het boek van alle boeken, 2019.
In het Groninger Museum opent 30 november de tentoonstelling Hoe Van Gogh naar Groningen kwam, âover eigenzinnige Groningers en ondernemende studenten die de moderne kunst in 1896 naar het Noorden brachten.â
In dat jaar 1896 waren schilderijen te zien die later beroemd zouden worden, maar nog geen titel hadden. Zo beschreef een krant een schilderij als âzeer hard geel, bijna schreeuwend geel; daarboven een hemel van een pijnlijk doodelijk blauw, en uit den storm van het koren vliegen eenige zwarte raven omhoogâ â wat haast wel moet verwijzen naar âKorenveld met kraaienâ (1890). NRC 26 november 2024: âHoe in 1896 zes studenten met succes het werk van Van Gogh voor zes dagen naar Groningen haalden.â
in mijn ouderlijk huis in Nijmegen, hing boven het boekenkastje rechts jarenlang een reproductie van Van Goghâs âKorenveld met kraaienâ. Het was een statement van mijn vader met zân kunstzinnige achtergrond, die mij indertijd wel beviel. Ik wierp er regelmatig een blik op, om me mee te laten voeren door het vlammende protest tegen wat wij onze âwerkelijkheidâ noemen â met zijn âbijna schreeuwend geel; daarboven een hemel van een pijnlijk dodelijk blauw.â
Misschien was het wel die âschreeuwâ â Ă la Munchâ die mij zo beviel.[1] Voor mijn vader was het eerder zijn pure enthousiasme voor de durf van Van Gogh en zijn uitbundige kleuren â net als vermoedelijk bij die zes Groningse studenten (onder wie de latere historicus Johan Huizinga). Inmiddels is Van Gogh ânationaal kunstbezitââŠ
____________________ [1] Volgens een bericht in âTrouwâ van 22 januari 2022, heeft Edvard Munch op âDe Schreeuwâ in het Noors geschreven âKan alleen zijn geschilderd door een gekâ.
Toen ik mei 2008 op aanraden van Maarten Houtman met âshakenâ begon, vertelde hij dat deze oefening â de specialiteit van de Balinese âEnergy masterâ Ratu Bagus â stoelt op de âlatihanâ, een oude Javaanse esoterische traditie, die bij Maarten kennelijk een weerklank opriep. Ik zocht naar âlatihanâ op het internet en kwam het boekâConcerning Subudâ[1] tegen van de Engelsman John Bennet, waarvan de inleiding, De betekenis van âLatihanâ, hier opgenomen is:
1. De betekenis van âLatihanâ
Het Indonesische woord latihan kan niet adequaat worden vertaald. De wortel ervan, latih, brengt het idee over van vertrouwd raken met iets, het assimileren en in jezelf opnemen. Het dichtstbijzijnde equivalent is waarschijnlijk training. De algemene vertaling “oefening” is misleidend in zoverre het wordt geassocieerd met het idee van een bepaalde vorm van werk, zoals fysieke, mentale oefening of religieuze oefening. Dit alles heeft betrekking op het “werken van buitenaf”, wat het exacte tegenovergestelde is van de latihan. Na de eerste wilsdaad waarmee we ons onderwerpen aan het proces, komt de training die we in de latihan ontvangen niet voort uit een opzettelijke handeling van onszelf. In de latihan worden we geleidelijk doordrongen en doordrenkt van de levenskracht die vanuit onze eigen ontwaakte ziel in ons stroomt.
Hoewel latihan een training is van de hele mens, wordt het niet ondernomen omwille van het resultaat. Pak Subuh benadrukt dat de ware betekenis van de latihan aanbidding van God is. De training is het resultaat van aanbidding, maar het is aanbidding die essentieel is; het resultaat is bijkomstig. De uitdrukking “aanbidding van God” vereist uitleg, vooral in deze tijd waarin zoveel mensen in opstand zijn gekomen tegen religie omdat ze denken dat aanbidding onverenigbaar is met een acceptabel concept van Godheid. Ze beweren dat een God die aanbidding van Zijn schepselen eist een antropomorf concept is; een overblijfsel van tribale theologie, toen God werd afgebeeld als een Koning die heerst in de hemelen en, in Zijn eisen, weinig verschilde van een menselijke tiran. “Want Ik, de Heer, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, tot in het derde of vierde geslacht van hen die Mij haten.” Wanneer we zulke passages lezen, moeten we onthouden dat ze behoren tot het Hemitheandrische tijdperk, waarvan het Meesteridee dat was van de menselijke afhankelijkheid van HeroĂŻsche hulp. Met elke volgende les heeft de zich ontplooiende mensheid een dieper besef gekregen van de betekenis van Godheid. Als we zulke naĂŻeve antropomorfe concepten van de Schepper niet langer koesteren, volgt daaruit niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God geen aanbidding eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.
Wat niet zo goed begrepen wordt, zelfs niet door theologen, is dat de staat of conditie van aanbidding niet bereikt kan worden door de tijdelijke instrumenten van de mens – dat wil zeggen, door de lagere centra. We kunnen met onze geest en gevoelens, en zelfs met ons lichaam, God willen aanbidden, maar dit zijn slechts instrumenten; ze kunnen niet de aanbidder zelf zijn. Aanbidding is een kracht die exclusief is voor de ziel van de mens, want alleen in de ziel kan er een direct bewustzijn zijn van de Kracht en Liefde van God. Aanbidding kan niet ontstaan ââin de geest of het hart, hoezeer we ook met ons verstand weten dat aanbidding noodzakelijk is en met ons hart de wens voelen om te aanbidden. Ware aanbidding is de bewuste aanvaarding van de toestand waarin we zullen verkeren op het moment van de dood, wanneer onze persoonlijke wil van ons wordt afgenomen.
Een eenvoudige observatie kan iedereen overtuigen van de waarheid van deze ogenschijnlijk harde uitspraak. Soms overweldigt het gevoel van onze eigen nietigheid in vergelijking met de krachten van de natuur ons in de aanwezigheid van een groot natuurverschijnsel, zoals een machtige storm op zee of zelfs een groot aantal bergen wit van de sneeuw, en ervaren we een staat van ontzag die tegelijkertijd gevuld is met vrede en dankbaarheid dat zulke grote dingen aan ons worden onthuld. Het is gemakkelijk te verifiĂ«ren dat zo’n ervaring niet ontstaat in de geest of gevoelens, noch is het het resultaat van ons eigen verlangen om de natuur te bewonderen of te “aanbidden”. Als we beginnen te “denken over” de ervaring waarin we zijn getild, vallen we onmiddellijk terug in onze gewone staat; op dezelfde manier, als we beginnen te genieten van de staat, verandert het in iets persoonlijks en vals. Als de aardse natuur ons kan optillen naar een intensiteit van ervaring die de geest en de gevoelens te boven gaat, hoeveel te meer moeten we dan verwachten dat aanbidding van God een toestand zou moeten zijn die volledig buiten het bereik van onze gewone functies ligt.
Daaruit volgt niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God aanbidding niet eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.
Religieuze mensen hebben de neiging om aan te nemen dat, als hun geest en gevoelens actief zijn in aanbidding, hun ziel ook aanbidt. Ze verwijzen naar geest en gevoel als “krachten van de ziel” en dit leidt tot de fout om te veronderstellen dat de ziel wakker moet zijn wanneer de krachten worden uitgeoefend. De waarheid is dat wanneer aanbidding voortkomt uit en wordt geleid door onze eigen wil, het alleen aanbidding kan zijn door en van de instrumenten, niet aanbidding door en van de ziel. Dit is een harde uitspraak, maar tenzij het wordt begrepen, kunnen de gebreken van menselijke aanbidding nooit worden begrepen.
____________________ [1]âConcerning Subudâ. An introduction to the background, origins and practice of Subud, the religious practice introduced by Muhammad “Pak” Subuh in Indonesia in the 1940s, and established internationally from 1957 onwards.
GeĂŻmponeerd door het wijdse uitzicht over het NDSM terrein in Amsterdam-Noord, vanaf de 10e verdieping van The Cube (zie de uitbouw ervan rechtsonder), heb ik vrijdag mijn handtekening gezet onder de verkoopakte van mijn studio aan de Jisperveldstraat, waar ik sinds 1995 woonde . Nu de akte is gepasseerd, kan ik me weer verenigen met Klaaske aan de Elpermeer â waarmee een oud verbond hersteld is, een oude stam herenigd.
Voor mijn gevoel nog vrij recent â ook al is het inmiddels vijftien jaar geleden: op 18 april 2009 â had ik een gesprek met Maarten Houtman, naar aanleiding van het feit dat âLekepraatâ toen werd uitgegeven. Ik had dat laatste interview met Maarten op een Cd gebrand, die ik bij mijn recente verhuizing tegenkwam. Ik was hem glad vergeten…
Over âLekepraatâ In de nadagen van Meditatiecentrum âDe Kosmosâ in Amsterdam nodigde Maarten Houtman, zenleraar en nestor van de Nederlandse zen beweging, zijn collega Nico Tydeman uit om gesprekken te voeren over hun beider passie: de zenmeditatie. Ondanks de verschillen, werkten ze vanuit dezelfde inspiratie. En bovendien waren ze oude vrienden. Uiteindelijk werden in totaal twintig gesprekken gevoerd, die zich uitstrekten over de periode maart 1989 tot mei 1995. Na elk gesprek kwam Maarten bij Klaaske langs om het bandje te laten uittypen. Vervolgens ging de tekst naar Nico, die z'n commentaar gaf. Maarten is daarna lan bezig geweest om de gesprekken vorm te geven, hij heeft er veel energie in gestoken. Maar uiteindelijk bleef het concept op de plank liggen.
Toen ik tien jaar later de beschikking kreeg over Maarten's computer archief, werd ik ongeduldig. Ik besloot het daar opgeslagen âLekepraatâ nog eenmaal te redigeren en uitgave klaar te maken. November 2009 was het zover, Lekepraat werd onder de titel âGeen meester, geen leerlingâ bij Asoka uitgegeven.
In dat laatste interview met Maarten, vroeg ik hem op zeker moment waar zijn aandacht naar uitging, nu Lekepraat naar de achtergrond was verdwenen.
â Maarten: Wat voor mij op het ogenblik steeds opnieuw de vraag is, als je nou dat hele leven samenvat, met het jappenkamp en alles wat er bij is, wat is dan het gevolg eigenlijk in jouw leven â mijn leven dus â van die bezigheden die je allemaal gepleegd hebt. Ik kan alleen maar vaststellen dat ze mij gemaakt hebben eigenlijk, of veranderd hebben, tot wat ik nu ben. En al zodanig onuitwisbaar zijn. Ja, ik ga natuurlijk op een bepaald moment dood en dan is dit leven afgelopen. Maar tot op heden is er eigenlijk niets van wat ik beleefd heb, ook niets van mijn jeugd, onbelangrijk.
â Hein: Nee, want jij bent er ook nog steeds bezig met je jeugd.
â Maarten: Ja, en ik merk dat heel veel van mijn jeugd langzamerhand een beetje schimmig geworden is, door alles wat er daarna gebeurd is. Maar het is tenslotte het begin van een leven wat heel volledig was, heel bevredigend was, heel vanzelf was â vooral dat vanzelf wat ik toen beleefd heb tot mijn achtste jaar, toen ik voor het eerst in een kosthuis kwam, waar het niet goed afliep. Maar tot aan dat moment was het eigenlijk zĂł vanzelfsprekend, ik dacht er niet over na. Je had het gegeven, je leefde, elke dag waren er nieuwe dingen om te beleven en dat was heerlijk. En ik had ook een taak, dat was ook heel anders dan in de meeste jeugdervaringen, ik had een hele duidelijke taak, ik moest varkens eten geven, ik had met allerlei dieren een hele duidelijke taak. En dat heeft ook gemaakt dat ik eigenlijk altijd een groot verantwoordelijkheidsgevoel heb gehad voor de dieren, omdat ik die taak had. En daar ben ik ook heel blij om, want het was dus niet alleen maar het gadeslaan, het was niet alleen maar het bekend raken met het leven van de dieren, maar ik had daar een functie in. En dat is eigenlijk gebleven. En zo heb ik dus in mijn leven heel vaak het gevoel gehad, dat alles wat ik beleefde, dat ik daar deelnam aan iets. En dus, omdat ik deelnam, er ook een verantwoordelijkheid voor had. Ja en dat is natuurlijk bij Nico, die hier is opgegroeid, op een seminar groot geworden, is dat totaal anders geweest. Hij kon kiezen, ik kon niet kiezen, het kwĂĄm zo. En ik voelde me daarin zo opgenomen, dat het nooit bij me opgekomen is dat het ook wel eens anders had gekund â ja, dat kan ik theoretisch nu wel zeggen, maar dat is wat anders.
â Maarten: Ja, voor een groot deel is het mijn werk geweest. Maar de oorsprong, het eerste begin, dat is heel enthousiast van twee mensen geweest. Maar op een bepaald moment verloor Nico zijn belangstelling daarvoor, omdat hij weer nieuwe dingen zag. Dat is heel simpel wat er gebeurd is.
â Hein: En jij hebt ook de volgorde, de chronologische volgorde, heb je omgegooid. Dat was ook vanuit een gevoel van opbouw, zeg maar.
â Maarten: Ja, het was vanuit een gevoel dat, als ik het omgooide, het duidelijker werd, zal ik maar zeggen. Dat het project op zichzelf eraan zou verbeteren.
Foto boven: Mijn nieuwe onderkomen op de Elpermeer, met de âTwaalf kussentjesâ van Hanna Mobach â die daar na de verhuizing met de klopboor aan de wand bevestigd is. Onder de bezielende leiding van Emilie, die altijd klaarstaat voor oude mensen, de dingen die voorbijgaan.
Als ik zeg: âZoek het in de eenvoudige dingen,â dan lijkt dat een beetje dwaas. We zijn gewend dat het in de geweldige dingen moet zitten. Maar mensen, het zit niet in de geweldige dingen, dat zijn fantasieĂ«n van ons denken of van ons voelen. Het eenvoudige aantrekken van je schoenen kan meditatie zijn. Je kunt aan jezelf merken of je aandachtig bent: als je aandachtig bent heb je geen haast, hoef je nergens meer naartoe, je bent op de plek waar het gebeurt, hier, nu! Dat is een groot ding. Dan heb je ook geen tijd meer om plannetjes te maken, om werelden te ontwerpen. Want je bent hier, op de enige plek waar het gebeuren kan. âBelangrijkâ is altijd datgene wat niet bij het dagelijks leven hoort. Dat is heel opmerkelijk. En eigenlijk heel gek! Want wat heb je anders dan je dagelijkse leven, het is het enige wat je hebt! Je dagelijkse leven, je dagelijkse gedachten, je dagelijkse gevoelens, je dagelijkse problemen, daar zit het dus in! Je âzittenâ is toch ook in het dagelijkse leven⊠Maar voor een heleboel mensen is zitten iets wat afgescheiden is van het dagelijkse leven. Mensen, dat is niet waar! Zitten is net zo gewoon als kopjes afwassen. Als je er iets meer van maakt, houd je jezelf voor de gek. MAARTEN HOUTMAN, Het zit in de heel gewone dingen, Steyl 23 mei 1998
De stroom van het denken vormt de achtergrondruis van mijn levensverhaal â zoals de ringweg hier in Amsterdam-Noord suist als de eeuwig zingende bossen. Het is een fenomeen waarvan je weet dat het met je leven verweven is â het is haast ondenkbaar dat het ooit stil zal vallenâŠ
Toen het mij, door een speling van het lot, ooit een keer overkwam dat mijn denken stil viel, voelde ik me totaal verloren, een diepe angst greep me bij de keel⊠Ik had geen enkel houvast meer, zou hier ooit een keer een einde aankomen ⊠help, ik verzuip![1]âš Op dat moment â het was nog  in onze âhippietijdâ, op de woonboot aan de Binnenkant in Amsterdam Centrum â sloeg de klok van de Montelbaanstoren ⊠en ik was weer terug in de tijd, terug in de stroom van het bekende â van alles wat je in je normale leven ongemerkt verder draagt.
En nu, veertig later, is daar het suizen van die snelweg bij gekomen. Hoewel ik natuurlijk ook mijn hoortoestel uit kan zetten.
Youssou N’Dour, samen met Neneh Cherry, in ‘7 Seconds’ – over de “eerste zeven seconden in het leven van een pasgeborene, waarin het nog onbewust zou zijn van de problemen van de wereld.”
____________________ [1] Sinds juli 2023 mag in AustraliĂ« mdma, de werkzame stof in partydrug xtc, gebruikt worden bij de behandeling van mensen met een zware posttraumatische stressstoornis (PTSS). Ook in Nederland wordt volop geĂ«xperimenteerd met Psilocybine voor therapeutische doeleinden (zie âTrump’s dayâ).
Afb. bovenaan: Salvador Dali, La persistencia de la memoria , 1931, 24x33cm. Museum of Modern Art, New York.
Boven: Terug van haar driejaarlijkse hellingbeurt, vaart w.s. 'Hobbitstee' voorlangs de AâDAM Toren, op weg naar haar vaste ligplaats aan Binnenkant t/o 39.
Ooit ben ik uit de tijd gevallen. Sinds die tijd loopt mijn wereld niet langer synchroon. Als ik aan iemand denk, is die er niet. Daarom probeer ik dat nu te herstellen. Overkomt me dat weer, dan ga ik gelijk naar die persoon toe. Dat is in de praktijk natuurlijk niet altijd makkelijk â maar wel als het Klaaske is, die hier om de hoek in een stoel zit.
Een andere gedachte die bij me opkwam, is dat ik ooit gevlucht ben â dat ik eigenlijk voortdurend op de vlucht ben, voor de wereld om me heen, voor mezelf... Dat laatste vooral: dat ik niet wil zijn die ik ben. En wie ik ben? Ja, dat kom je op zo'n manier natuurlijk nooit te weten, dat is dweilen met de kraan open. Maar het is intussen wel een vraag die me m'n hele leven begeleid heeft, al vanaf het moment dat ik me in m'n vreemde, surrealistische dromen begon te interesseren â die ik noteerde, omdat ik ze, samen met de wereld die zich erin ontvouwde, graag bij me wilde houden. Logisch dat een beroepskeuze psycholoog dan tegen je zegt: wat dacht je van een studie psychologie... Maar â het spijt me het te moeten zeggen â hij wist eigenlijk niet waar hij het over had... Pas toen ik, gestrand en wel, daarna Maarten Houtman leerde kennen, vielen die werelden langzaam op hun plaats. Zoals toen hij die uitspraak van Einstein aanhaalde: âfilosofieĂ«n en psychologieĂ«n schrijven in honingâŠâ[1] â en me vervolgens achter de computer zette.
Voor de rest ben ik eigenlijk altijd een provinciaaltje gebleven, ook al vielen me me soms lange reizen en bizarre avonturen ten deel. Maar voor de rest is het boompje, huisje, beestje gebleven â ook al hoorde onze poes Sauron dan weer tot de extreme cats. En al werd dat âhuisjeâ een woonboot in het centrum van Amsterdam â waarop ik vervolgens dertig jaar met Klaaske gewoond heb. Daarna begon dan dat eenzame avontuur op de studio op de Jisperveldstraat â die ik dezer dagen inwissel voor een woning aan de Elpermeer ... en alweer met Klaaske!
Inmiddels ben ik nu aan 't peinzen over het Taylor Swift gehalte van deze samenleving â zeg maar dat het een gekkenhuis is geworden. Hoe houd je jezelf daarin staande: âhow to remain sane in an insane worldâ. Nou, voor mij is dat dus het schrijven, âje gedachten op papier zettenâ (al doe je dat inmiddels op een computerscherm) , zodat die als het ware buiten je staan en je ernaar kunt kijken. Wat je volgens de Zen-traditie kunt doen door stil op je bankje te zitten â wat natuurlijk ook de functie heeft dat je je in je lichaam af kunt laten dalen.
Land in zicht!
Bezichtiging
Opnieuw op weg
En dan is er â ik zou het bijna vergeten â tien verdiepingen onder mijn wereld nog de Hades. Je schijnt daar via de metro-buis te kunnen komen, maar ik heb het nog nooit geprobeerd. Daar waren de schimmen rond uit het verleden â de schone dromen die tot gejammer verworden zijn. Nu en dan bereikt mij een bericht uit die sferen, haastig geschreven e-mails, waar de inkt nog vanaf druipt â die hierboven verbleekt onder de zinderende zon. Moge hun ziel er in vrede rusten...
____________________ [1] âIst nicht die ganze Philosophie wie in Honig geschrieben? Wenn man hinsieht, sieht alles wunderbar aus, wenn man aber nochmals hinsieht, ist alles fort. Nur der Brei ist ĂŒbrig.â Einstein, in: Rosenthal-Schneider, RealitĂ€t und wissenschaftliche Wahrheit. Begegnungen mit Einstein, von Laue und Planck, 1988. Na de oorlog deed het Amerikaanse âBehaviourismâ een cynische poging â wellicht onder invloed van het âsuccesâ van de nucleaire technologie (Einstein: âWas ik maar horlogemaker geworden…â) â om de psychologie de status van âexacte wetenschapâ te geven.
Klaaske en ik werden in ons eerste studiejaar al direct overvallen door het leerboek âIntroduction to psychologyâ van Ernest Hilgard, dat ons leerde om mensen (en zelfs kinderen!) in experimenten als âproefdierâ te gebruiken en zo hun âgedrag te metenââ met als resultaat dat we er zelf ziek van werden…
Ik droomde vannacht dat ik met oorverdovende snelheid een stijle berg afdaalde. Op de fiets. Alle gedachten waren gewist. Ik suisde naar beneden. Ik was er, samen met mijn fiets, de berg en de vaart. Langzaam werd ik wakker.
Langzaam kwam de werkelijkheid terug. Langzaam werd ik me bewust van mijn lichaam. Mijn lichaam wĂĄs de werkelijkheid. Vervult daarvan stond ik op.
In de woonkamer zat Klaaske en zei: “er is een aanslag op Trump gebeurd”. Mijn enige reactie was “oh”. Nog vol van de beleving van mijn lijf was er geen plaats voor een reactie. Maar Klaaske hield vol en vertelde verder. Langzaam aan drong tot me door dat er iets vreemds aan de hand was en mijn denken kwam terug. Ik vertelde Klaaske mijn droom.
De volgende dag stond ik nog eens stil bij dat sterke gevoel wat ik na die droom gehad had â dat toen âvervuld van jezelfâ of âzelfgenoegzaamâ (in de zin van âgenoeg aan jezelf hebbenâ) ging heten. Toen viel me nogmaals in, dat op de christelijke waardeschaal dat allemaal beladen woorden zijn, waarin je jezelf vooropstelt. Ik moest denken aan wat Maarten dan zei: âJa, âhebt uw naaste liefâ, maar er wordt wel bij gezegd: â… als uzelf.â En dat vergeten we.â Terwijl mijn gevoel de vorige dag zo sterk was geweest, leek het plotseling alsof je alleen maar een kwezel mocht zijn… Zouden we in onze opvoeding soms geconditioneerd worden om onszelf uit de weg te gaan? Hoe kon dat gebeuren?
Maar toen werd ik van een totaal onverwachte kant geholpen. Er stond die dag een artikel in de NRC, met kleuren-hersenscans van een experiment met het psychedelicum psilocibine. Die lieten zien, dat na toediening dagenlang een kleurverschil in de hersencellen optreedt: van âkoelâ: (blauw en groen) naar âwarmâ (geel, oranje en rood). Daarmee werd aagetoond dat de activiteit van de hersenen toeneemt. Het grootste effect zagen de Amerikaanse onderzoekers in het zogeheten default mode network ( (DMN), een serie hersengebieden die vooral actief zijn als we niets doen dat specifiek onze aandacht heeft, en dat betrokken is bij het gevoel van ‘zelf’, ruimte en tijd.[2].
De conclusie is dat mensen zich verbonden voelen, zoals het commentaar van Dr. Schoevers, psychiater van het UMC, luidt. Onder invloed van psilocybine worden denkprocessen vaak associatiever, er worden ongebruikelijke verbanden gelegd, “De verbindingen in het brein worden tijdelijk minder rigide.” Dat kan ervoor zorgen dat iemand, onder begeleiding van een therapeut, met een andere blik naar zijn problemen kijkt: “Het is bekend dat mensen dingen verdringen of ontkennen waarvan ze overstuur raken, of waarover ze zich schamen of schuldig voelen. Mensen vertellen dat ze onder invloed van psilocybine op een minder veroordelende manier kunnen kijken naar zaken waarmee ze worstelen. Hierdoor kunnen ze weggestopt verdriet of angst weer ervaren. Dat doorbreekt vaak vastgeroeste denkpatronen.”
Dat ‘verbonden zijn’ is in Tao-zen een heel vertrouwd begrip, ook al zijn de connotaties misschien anders. Het is eigenlijk de term waar ik n.a.v. mijn droomervaring naar zocht. Dus dan maar een drug, om in die toestand te komen? Maarten gaf ons ooit deze waarschuwing mee:
âDus je zegt heel simpel tegen jezelf: ik weet het niet, ik kan niet anders doen dan proberen, het is niet meer dan proberen. Ăf er iets zal gebeuren is onbekend, dat is â in een christelijke term â een genade. En een genade kun je niet afdwingen, die komt of die komt niet. Echt, ik begrijp het zo goed, het is zo moeilijk om dat volledig in te zien. En je eigen gesputter daartegen serieus te nemen. Want dat gesputter ertegen is er, daar moet je helemaal doorheen. Je moet als het ware moe worden van dat gesputter, dan kan het plotseling gebeuren. Maar je kunt niets overslaan. Ja, je kunt een drug nemen, hĂš, dan ben je ineens bom! daar. Maar dan ben je afhankelijk van de drug â die bovendien ook nog schadelijke gevolgen heeft. Maar dit terzijde.â
____________________ [1] âWie het zwaard opneemt, zal door het zwaard vergaan.â Liz Cheney, vooraanstaand Republikein en tegenstander van Donald Trump, vertelt in haar zojuist uitgekomen autobiografie, dat partijgenoten zich niet tegen Trump durven te verzetten uit angst hun eigen carriĂšre, maar ook een bedreiging van hun familie door gewapende aanhangers â lang leve de National Rifle Association…
[2]Â Â NRC, 17 juli 2024: âTrippend in de scanner: psilocybine heeft wekenlang effect op het breinâ.
âIndien uw rechteroog u ergert, trek het uit.â
In den beginne schiep God de einder en scheidde het land van het zwerk. Daarna ontwierp hij met passer en lineaal de Krimpenerwaard, waarbij hij de vrije natuur opdeelde met loodrechte lijnen en vierkante vakken, tot zover het oog reikt en aan de einder zijn rekenkundige regel de gedachteloze wolken raakt.
Toen had Hij, met behulp van de kaarsrechte sloten en wat prikkeldraad, de zwartbonte koeien van de boeren gescheiden â zoals hij dat eerder met de rechtvaardigen en de zondaars had gedaan â maar Hij bracht ze weer samen op het boerenerf, waar de boeren de koeien molken en verzorgden.
Weer wat later had God in zijn goedertierenheid mijn linkerhand in de Zijne genomen en had er een rechterhand van gemaakt â zoals verordineerd was door juffrouw Leppink, mijn juf van de eerste en tweede klas van de School met de Bijbel langs de IJsseldijk. Vervolgens had Hij mij met die kromme rechterhand rechte halen laten maken op de lijnen van het papier. En zag dat het goed was: een acht.
Toen in 1946 onze verhuiswagen uit Utrecht de fabriek in Krimpen a/d IJssel opdraaide, was het eerste wat ik zag een reusachtige boom, rechts van de poort. Die maakte een onuitwisbare indruk op me … het moest haast wel de Boom der Kennis geweest zijn â in Krimpen leefden we nog in de oudtestamentische tijd. Het zou daarna nog aeonen duren, voor ik me van haar verslavende vruchten had bevrijd...
Zoals alle de kavels in de polder, was ook ons schoolplein omringd door sloten, die dichtbevolkt waren met kikkers â af en toe kwam daar nog een een leerling bij, als er weer eens eentje in de sloot was geduwd. Nou, dan was de school te klein… De razende bovenmeester schoptede dader als een bal door zijn klas, het geschreeuw was helemaal tot in ons klaslokaal te horen. Later hoorden we dat zijn ouders hem van school hadden gehaald.
Een boer die tegenover de fabriek woonde, was op een dag de dijk overgestoken en stond even later bij ons voor de deur met een halve emmer biest, als geste tegenover zijn overburen. Dat werd hem in dank afgenomen, zo iets lekkers had ik nog nooit gegeten! Het smaakte als âambrozijn en nectar door elkaar heenâ, om met de kykloop in de Odyssee te spreken.[1]
Er was in mijn leven een bepaald moment ⊠dat ik er gewoon niet meer in paste. Alsof ik uit het raam van m’n eigen vertelling gevallen was, alles leek mis te gaan.
Misschien begon het al op het moment dat ik, achterop de fiets bij mijn moeder, langs de IJsseldijk voor het eerst naar de school werd gebracht, tranen met tuiten huilend… Ik had er gewoon geen zin in, weg was mijn vrije leventje langs de Hollandse IJssel â die, net als het leven zelf, eindeloos door bleef stromen, het water klotsend tussen haar oevers. Ook mijn avonturen op de fabriek waren eindeloos: met mezelf, op en in de betonbuizen die daar opgestapeld lagen, met de mensen die er werkten â zoals de oude Hendrik, die me Heintje noemde en mijn vriend werd. Hij was al bijna gepensioneerd en mocht in zijn laatste jaren het fabrieksterrein aanvegen, met zijn tabakspruim in de mond.
En als je dan bedenkt dat mijn vrijheidsberoving pas vijfentwintig jaren later zou eindigen, toen ik m'n studie psychologie afbrak en een baantje nam als suppoost in het Tropenmuseum. Al die tijd beheersten Lezen en Schrijven mijn leven, als de Goden der Kennis van de Olympus â eerst nog voorgekookt, later aan het grote banket van het intellect. Maar ... wie was ik zelf?
Maar dat was nog allemaal wat eraan voorafging, dat was pas de aanloop tot mijn vervreemding. Op welk moment mijn wereld faliekant kantelde, dat weet ik niet meer â of misschien wĂl het liever niet weten….
Daarvóór waren er al regelmatig botsingen met mijn ouders geweest. Mijn moeder werd boos als ik m’n kleren weer eens vies had gemaakt â dan denk je: had me dan gewoon een overall aangetrokken… Maar veel wijst erop, dat ze vond dat we, met dat kantoor aan huis, onze stand moest ophouden, ze was immers dochter van een hoge ambtenaar. Ik kreeg dan een matrozenpakje aan, omdat we nu eenmaal door moesten gaan voor een chique familie . En ik moest dat spelletje meespelen â waar ik me totaal in gevangen voelde. En mijn vader riep me regelmatig tot de orde met een fikse draai om m’n oren, want ik luisterde niet en was niet gehoorzaam â maar ik bleef, ondanks al die pogingen tot correctie, gewoon in mijn eigen wereldje leven. En dan nog de dorpskinderen, die mij pestten, omdat ik ik anders was en uit de stad kwam, omdat ik niet van daar was.
Gelukkig was er juffrouw Leppink, de juf van klas 1 en 2 van de dorpsschool, die me regelmatig op schoot nam om me te troosten, met mijn hoofd tussen haar borsten. Totdat het ook daar misging, toen ze vond dat ik rechts moest schrijven, terwijl ik links was. Terwijl ik op schrijfles de letters nog wel met zoveel plezier op het leitje tekende en op papier… Op een keer kwam ze bij ons langs om met mijn moeder te praten. Na afloop van hun gesprek werd ik binnengeroepen, om hun oordeel te vernemen: dat ik rechts moest gaan schrijven. Ik zakte door de grond…
Toch was de vreugde, die juffrouw Alie uitstraalde, in mijn jeugd niet alom aanwezig. Ergens in het latere traject moet ik het idee gekregen hebben dat ik niet deugde, dat ik misschien wel inferieur was, op zân minst aan mijn vijf jaar oudere broer â of had het soms soms te maken met âzondebesefâ? Dat was rond de tijd dat we ons witte huis op de fabriek moesten verlaten, nadat mijn vader daar ontslag had genomen en we onze intrek namen in een rijtjeshuis in het dorp, aan de Rotterdamseweg.
En laat dat jaar 1953 nu ook mijn eigen ârampjaarâ zijn… Ik was toen tien jaar oud en mijn vader was van huis. Hij had een nieuwe baan in Nijmegen en was alleen de weekenden thuis. De zomer van dat jaar zouden we naar Nijmegen verhuizen.
Het begon met een hond â ik had het absoluut niet zien aankomen, zoals dat meestal gaat. Na onze tijd op de betonfabriek, voelde ik me daar in het dorp in een vertrouwde omgeving. Alsof ik weer aan de Goethelaan in Utrecht woonde, met rijen huizen met voor- en achtertuin â waar je met een achterommetje kon komen. Ik voelde me daar thuis. Misschien wel daarom liep ik, als was ik het onschuldige kind van toen, daar gedachteloos bij kennissen achterom. Tot ik in de achtertuin een wieg zag staan met een kindje, met ernaast een hond. Ik weet nog dat ik nieuwsgierig was, maar toch niet helemaal op m’n gemak. Misschien kwam dat ook, omdat mijn moeder had gezegd dat ze daar alweer een kindje kregen… Ik sloop voorzichtig naderbij om in de wieg te kijken. En op dat moment hoorde ik de hond grommen… Ik wierp hem een schichtige blik toe, maar het signaal drong niet echt door. Op mijn tenen liep ik verder tot aan de rand van de wieg… En op dat moment sloeg de hond toe … in een flits vloog hij door de lucht, zette z’n tanden in m’n rechter bovenarm en nam er een hap uit… Er moet daar, door het gegrom en geschreeuw, gelijk groot alarm geweest zijn, maar dat weet niet meer. Wat ik nog weet is dat ik bij de dokter zat, die het gat in m’n arm dichtnaaide, en me ook een injectie gegeven zal hebben. De volgende dag kwam de schoolmeester â want dat was wat die kennis was â bij ons langs met een boek over bijtende honden … om me te troosten. We hoorden later dat ze de hond hadden laten afmaken, de kinderen van het gezin waren ontroostbaar geweest over de dood van hun geliefde kameraadje…
Toen ik vele jaren later in mijn huis op de Jisperveldstraat eens behoorlijk in de rats zat, riep ik in mijn wanhoop Moeder Meera aan, en hoorde een stem: ‘Neem een hond…’ Ik was vol ongeloof geweest: Ăk hĂer, op deze kamer… Toch dacht ik later wel eens: je bent altijd bang gebleven voor honden â terwijl er eentje z’n leven voor je gegeven heeft…
Vergeleken met de fabriek en het dorp langs de IJsseldijk, had de polder aan de andere kant van de dijk iets heel geheimzinnigs, je kon daar de kracht van de natuur voelen. Toen ik rond 1953 een jaar in het centrum van Krimpen woonde, stond ik een keer aan de rand van de bebouwing over de polder uit te kijken, over het prikkeldraad heen. Het had een magische uitwerking op me, de ruimte, de leegte â een andere wereld, los van het bekende⊠Automania #1 â Ontwaakt in de Krimpenerwaard
____________________ [1]Die avond ging ik na het gruwelijke avondmaal naar de Kykloop toe met wijn die ik had meegebracht van ons schip. Het was een zoete, sterke wijn en ik schonk hem onverdund in een nap.
De reus dacht dat ik hem wilde omkopen en hij dronk de wijn tot de laatste druppel op. “Dat lijkt op ambrozijn en nectar door elkaar heen,” zei hij smakkend. “Geef me nog wat, vreemdeling, en zeg gelijk je naam, dan krijg jij van mij een fijn gastgeschenk.” Ik schonk de wijn tot de laatste druppel uit en terwijl hij grijnzend en knikkebollend zat te wiegen bij zijn vuur, zei ik: “0 ja, Kykloop, je wou mijn naam toch weten voor het gastgeschenk? Ik heet Niemand. Zo noemen mijn vader en moeder me en zo heet ik voor al mijn vrienden. Niemand.â
Hij liet zich achterover zakken op zijn bed van buigzame twijgen
en schapenvachten en boerde luid, een golf wijn en brokken
mensenvlees kwamen naar buiten.
“Ha, die Niemand,” lalde hij. “Jij komt om je gastgeschenk…” Imre Dros, Odyssee.