Misschien herinneren jullie je nog dat Maarten een tijdje in 'De Die' gelegen heeft, nadat hij zijn knie gebroken had. Daar heb ik hem toen, op verzoek van Hanna, een paar dagen gewassen, nadat zij van schrik haar beide enkels verstuikt had â totdat de broeders riepen: "Maar meneer, dat hoeft u helemaal niet te doen, dat doen wij!" De Innerlijke Glimlach van de meester, 2 februari 2019.
Donderdag 11 september 2025 â precies 24 jaar na nine eleven â begon, na een eerste kennismaking, onze nieuwe huishoudelijke hulp Neziya met haar queeste. Maar Klaaske was haar al voor geweest, had het grote openslaande raam op haar kamer aan beide kanten gelapt, een sluimerende schoonmaakwoede â nog een erfenis van haar moeder â had haar bevangen. Toen ze daarna uit haar middagslaapje ontwaakte, wist ze niet niet wat ze zag ⊠alsof de hele wereld plotsklaps doorlaatbaar was geworden⊠Van puur enthousiasme stapte ze met een grote zwaai uit bed, intussen reikend naar wasgoed dat achter haar bed lag ⊠en ze gleed uit en viel onzacht op het tapijt â dat nauwelijks bescherming biedt tegen het eronder liggende beton. Nu ligt ze met een barstje in haar bekken in verpleeghuis âDe Dieâ, hier in Noord, voor zes weken revalidatie â totdat het bot in haar machteloze been weer voldoende aan elkaar is gegroeid.
klik op afbeeldingen voor vergroting
Zondag 21 september: geland in De Die
Het bloemetje van Neziya staat er florissant bij (foto Klaaske)
Klaaske heeft de wonderbaarlijke gave, dat ze overal waar ze nu komt op handen gedragen. Ze straalt gewoon een grote levensvreugde uit â die niet geknakt is door haar fatale val. Pas werd ze in haar nieuwe onderkomen nog opgebeld door de AiO die na mijn noodmelding op die fatale dag, binnen een kwartier bij ons voor de deur stond.
Inmiddels heb ik de helft van haar attributen en speeltjes daarnaartoe gebracht â in afwachting van het beraad over het vervolg van het revalidatietraject van a.s. dinsdag. Zou er een verdere behandeling thuis in het verschiet liggen?
Donderdag 18 september, kamer 3713
Selfie van Klaaske op kamer 3713Fuut, donderdag 18 september 2025 om 17:34
Hier thuis draai ik nu regelmatig een was â voorheen het âalleenrechtâ van Klaaske â die ik met veel reiken, rekken, en strekken aan de hooggespannen lijnen van onze douche hang â die gelukkig hypergeventileerd is, dankzij een buurman met technisch vernuft.
Dinsdag 30 september: ontslag over 14 dagen !
Tot grote hilariteit van de staf van De Die, bleken Klaaske en ik op de vergadering eenzelfde T-shirt aan te hebben – “Jullie lijken wel zo’n ANWB-koppel,” zei de dokter. Maar fijn dat ze Klaaske daar over twee weken laten gaan!
Donderdag 2 oktober, achter de werktafel.
Klaaske manoeuvreert heen en weer tussen rolstoel en rollator – die ze bij voorkeur moet gebruiken als oefening voor thuis. Het wachten is nu op de ergotherapeut voor aanpassingen in ons huis.
Nooit was de Nederlandse samenleving zo soepel tegenover immigranten als nu, ziet Steije Hofhuis, terwijl culturele aanpassing volgens hem wel degelijk nodig is.
Gepubliceerd in NRC opâš 19 september 2025 âš
Bedreigt immigratie de Nederlandse cultuur? Al decennialang klinkt vanuit universiteiten en beleidskringen een geruststellende boodschap: migratie is van alle tijden. Ze leidt weliswaar tot culturele verandering, maar dat is nu eenmaal wat cultuur doet â ze verandert. We maken dus niets bijzonders mee. Verzet tegen die verandering ontstaat dan ook niet door immigratie of culturele diversiteit zelf, maar doordat de bevolking door intolerante krachten wordt opgestookt. De oplossing? Stemmingmakerij bestrijden en mensen op basis van âde feitenâ uitleggen hoe het zit.
Steije Hofhuis is postdoctoraal onderzoeker aan het Wissenschaftszentrum Berlin, afdeling Migration und DiversitÀt.
Maar na tientallen jaren is duidelijk dat deze strategie onvoldoende werkt. In vrijwel alle westerse landen blijft het rechts-populisme groeien en raakt het politiek debat rond migratie en culturele identiteit steeds verder ontspoord â de massale demonstratie in Londen afgelopen weekend biedt een tekenend voorbeeld. Dat is ook niet verrassend: de onderliggende analyse dat we niets bijzonders meemaken, klopt historisch gezien niet. Om de normaliteit van migratie te onderstrepen, wordt vaak verwezen naar onze eigen âGouden Eeuwâ. Immigranten kwamen uit alle windstreken, en aantallen lagen procentueel hoger dan nu. Historicus Geert Janssen stelt dat bestuurders een âaccommoderende politiekâ richting immigranten voerden, en dat werkte: integratie verliep soepel, grote conflicten bleven uit.
Nadelen âop de koop toeâ
Ook toen was er ressentiment tegen nieuwkomers, maar volgens migratiehistoricus Leo Lucassen negeerden autoriteiten dit gewoon, aldus een artikel in de Volkskrant. In de Hollandse steden interesseerde het de overheden âeigenlijk heel weinig of mensen zich snel of minder snel aanpastenâ, zei hij in 2015 in een college voor de Universiteit van Nederland. Nadelen van immigratie nam men âop de koop toeâ, schrijft Lucassen in het boek Winnaars en verliezers twee jaar daarna.
Maar dat beeld klopt niet. Neem de komst van Joodse immigranten in Amsterdam. Onder de lokale bevolking ontstond onrust. Zouden ze niet aan de vrouwen zitten? Het stadsbestuur stelde de bevolking via maatregelen gerust: Joden mochten geen seks hebben met christelijke vrouwen, en ook niet te vrijmoedig met hen omgaan. Bestuursposten en de meeste gilden bleven voor hen gesloten en publieke kritiek op het christendom was verboden. Pas als beloning voor goed gedrag mocht een synagoge worden gebouwd. Hugo de Groot vond zulke maatregelen ook noodzakelijk: een te assertieve minderheid kon de religieuze en daarmee staatkundige eenheid ondermijnen.
Een ander geliefd historisch voorbeeld zijn de VS. In zijn boek Hoe migratie echt werkt (2023) schrijft migratiewetenschapper Hein de Haas dat de VS âvan meet af aan een zeer diverse en multiculturele samenlevingâ waren, waar immigratie â in elk geval tot 1970 â prima samenging met sociale cohesie. Dat kwam door âpolitieke leiders en instituties die een pluralistische nationale identiteit wisten te smeden die is gebaseerd op het idee van e pluribus unum (een uit velen).â Een officieel integratiebeleid ontbrak, er heerste een ontspannen laissez-faire-houding.
De niet-ingevoerde lezer zal denken: waar maken mensen zich tegenwoordig eigenlijk zo druk om?
Maar ook dit beeld van de VS is te rooskleurig. Vooral in de vroege twintigste eeuw leefden brede zorgen dat recordaantallen migranten uit met name Zuid- en Oost-Europa de dominante Anglo-Amerikaanse identiteit zouden eroderen. De vrees was dat de VS als een soort Oostenrijk-Hongarije aan tribalisme ten onder zou gaan.
Boeken verbranden
Er volgden effectieve grensrestricties en een ingrijpende politiek van zogenoemde Americanization. Overheidsinstanties, onderwijs, welzijnswerk en het bedrijfsleven werkten eraan immigranten van hun herkomstidentiteit los te weken. Men leerde nieuwkomers hoe je als echte Anglo-Amerikaan sprak, at, werkte en patriottisch was. Rondom politieke loyaliteit werd dit grimmig: veel Duitse Amerikanen moesten in de Eerste Wereldoorlog onder dreiging van geweld dingen doen als Duitse boeken verbranden en de Amerikaanse vlag kussen.
Andere historische immigratiesamenlevingen tonen een vergelijkbaar beeld. In 1882 ging in Marseille het gerucht dat er vanuit een Italiaanse club naar marcherende Franse soldaten was gefloten. Het leidde tot dagenlange âItalianenjachtenâ, met vele gewonden. Franse daders kwamen er met lichte straffen vanaf. Inwoners van het Engelse Stockport sloegen in 1852 een processie van Ierse katholieken uiteen en plunderden hun huizen. Ook hier werden Engelse daders nauwelijks bestraft. En in het Duitse Roergebied waren rond 1900 uitingen van Pools nationalisme onder migranten verboden; een PolenĂŒberwachungsstelle hield toezicht.
Lucassen wijst ook op dit soort voorbeelden, maar geeft daar een eigenaardige draai aan: migratie leidt tot conflict, maar geen zorg, uiteindelijk komt het goed. Met onze huidige spanningen zou er dan ook âweinig nieuws onder de zonâ zijn.
Maar zijn eigen voorbeelden tonen samenlevingen die migranten spijkerhard hun plek toonden. In het Nederland van de afgelopen decennia zijn zulke bewakingscentra of onbestrafte migrantenjachten op straat ondenkbaar.
Dat is uiteraard positief, maar het betekent dat er aan de huidige situatie wel iets fundamenteel verschilt. Sinds de jaren zestig kennen we een continue, omvangrijke immigratiestroom, vaak uit regioâs met sterk afwijkende culturele achtergronden. Tegelijkertijd is de bereidheid van institutionele elites om de dominante cultuur en identiteiten te beschermen aanzienlijk afgenomen. Integendeel: migrantengemeenschappen worden vaak aangemoedigd en gesubsidieerd om culturele identiteiten te behouden, eerst onder de vlag van multiculturalisme, nu onder die van diversiteit en inclusie. Gevestigde Nederlandse cultuur wordt geregeld in een negatief daglicht gesteld of weggedrukt.
Een treffend voorbeeld: bij het 750-jarig bestaan van Amsterdam verspreidde de gemeente onder basisschoolleerlingen een boekje over feesten in de stad. Keti Koti, Holi Phagwa en Eid al-Fitr werden uitgelicht, traditionele Nederlandse feesten als Koningsdag, Kerst en Sinterklaas ontbraken.
Turkse cultuur verdient ook bescherming, maar daarvoor is Turkije de aangewezen plek
Deze nieuwe omgang met immigranten is in veel opzichten een vooruitgang. Het is goed dat brute aanpassingsmethodes zijn losgelaten. Maar is het experiment niet doorgeschoten? De aanhoudende
politieke spanningen rond migratie zijn niet louter te verklaren uit desinformatie of populistische ophitsing, hoe reëel die factoren ook zijn. Ze komen er ook uit voort dat de gevestigde belangen en culturele identiteiten onvoldoende worden beschermd, heel anders dan vroeger.
De Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington waarschuwde in 2004 dat een democratische rechtsstaat een basis van culturele gemeenschappelijkheid nodig heeft. In de VS was dat volgens hem de Anglo-Amerikaanse cultuur. Doorlopende, omvangrijke immigratie en een gebrek aan bescherming van die cultuur zouden dat fundament eroderen en daarmee het politieke systeem ontwrichten. Huntington werd destijds weggezet als bekrompen oude man. Maar niet veel later raakte de Amerikaanse politiek wel degelijk ernstig uit balans, met spanningen rond migratie en identiteit als cruciale aandrijver.
Ook bij ons zijn de tekenen niet gunstig. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid constateerde in 2020 dat toenemende migrantenverscheidenheid correleert met afnemende sociale samenhang en thuisgevoel. Spanningen rond migratie en identiteit brengen ook onze politiek in steeds grotere moeilijkheden.
Concreet kan dat langs meerdere lijnen. Het Nederlands moet actief worden gehandhaafd als publieke taal, bijvoorbeeld door het te bevorderen als studie en door het meer centraal te stellen op universiteiten en in overheidsinformatie. Beheersing van de taal kan nadrukkelijker gekoppeld worden aan toegang tot sociale rechten. In onderwijs- en subsidiebeleid moet een deel van de aandacht verschuiven van diversiteit en inclusie, naar herwaardering van Nederlandse en westerse geschiedenis en cultuur. De eenzijdige focus op de schaduwzijden die ik waarneem in het publieke debat en de academische geschiedschrijving, biedt een slecht model om een samenleving overeind te houden. Het doet het verleden ook geen recht.
Een zeer gevoelig thema is de omgang met onderdrukkende interpretaties van de islam. Het is zorgwekkend dat censuur uit landen van herkomst via geweldsdreiging ook hier is opgelegd: wie durft nog een Mohammed-cartoon te tekenen? In mijn migratie-onderzoek zie ik dat immigrantengroepen door de geschiedenis heen vaak kijken hoever ze kunnen gaan. Bovengenoemde inperkingen zullen waarschijnlijk dus toenemen, tenzij ze actief worden tegengegaan â vroegere immigratiesamenlevingen zouden al in een veel vroeger stadium hard hebben ingegrepen. Een assertiever beleid is nodig: bijvoorbeeld door buitenlandse invloeden verder te beperken, opdringerige uitingen in het publieke domein te begrenzen, en seksuele vrijheden beter te beschermen. Denk aan het ontnemen van het asielrecht aan asielzoekers die met dreiging of geweld inbreuk maken op openlijke uitingen van homoseksualiteit of vrouwelijke seksuele vrijheden.
De nadruk op culturele aanpassing kan worden opgevat als superioriteitsdenken. Maar dat hoeft het niet te zijn. Nederlandse cultuur verdient bescherming, niet omdat ze superieur is, maar omdat dit Nederland is; de enige plek waar de Nederlandse cultuur kan bestaan. Turkse cultuur verdient ook bescherming, maar daarvoor is Turkije de aangewezen plek. Dat ons land een bijzonder populaire migrantenbestemming is, suggereert overigens wel dat Nederlandse cultuur positieve eigenschappen bezit, die ook intrinsiek het behouden waard zijn.
Bescherming bieden
Natuurlijk is cultuur geen statisch gegeven. Nederlandse cultuur Ăs al gevormd door immigratie; Joodse, Duitse, Indische, en Franse immigranten lieten vele sporen na, van oliebollen, kerstbomen, rijsttafels en kunst tot talloze woorden. Ook nu verrijken immigranten Nederlandse cultuur.
Maar juist als we van immigratie een positieve ervaring willen maken, is het nodig omstandigheden te scheppen die ontwrichting voorkomen. Daarvoor moeten we niet alleen recht doen aan migrantengemeenschappen â daarin is veel vooruitgang geboekt â maar óók bescherming bieden aan de belangen en identiteiten van de gevestigde bevolking. Het huidige migratie-experiment kan alleen slagen als het ook voor deze groep aantrekkelijk genoeg wordt gemaakt.
âToen de grote wijdvertakte boom achter het huis gekapt werd, op die donkere dag terwijl de zon heet aan de hemel stond, had het jongetje van z'n vaste plek vlak onder het ruime afdak achter het huis, waar de mierenleeuwen de mieren in hun trechters vingen en opaten, telkens weer weggekeken als de bijl met regelmatig geweld in de stam doordrong en hij zelfs op die afstand het samentrekkende verwijt van de boom voelde.â Maarten Houtman, Mythisch verhaal over het leven en lijden van de mens
Donderdag 11 april 2019 reden Ingrid en ik langs de weelderig-gele dreven van de A2, om een bezoekje te brengen aan Hanna Mobach in verzorgingshuis âWalstedeâ in Tiel â haar onderkomen sinds ze de flat die ze met Maarten deelde en haar atelier in Molenwijk achter zich moest laten. Toen we daar aankwamen, bleek het grote rooien begonnen te zijn ⊠de honderdvijftig jaar oude monumentale beuk, onder wier beschermende kroon het leven zich daar sinds mensenheugenis afspeelde, werd juist die dag gekapt⊠Het naderen van dat gebeuren had niet alleen Hanna en haar medebewoners in zijn greep gehouden, maar ook in de wijdere omgeving tot een machteloos afwachten geleid.
De levensruimte die de natuur nog rest, roept bij de mens als haar ârentmeesterâ tegenstrijdige gevoelens op. De diep ingesleten behoefte haar te bedwingen, vindt ook in onze dagen nog zijn protagonisten. Zie het stuk natuur in de duinen van Wassenaar dat Museum Voorlinden â het museum voor âbelevingskunstwerkenâ â liet asfalteren tot parkeerterrein. De tegengestelde, zogenaamde âsofteâ houding, openbaart zich in Tiel, waar kunstenaar Jos Bregman een actie startte om de herinnering aan de droomboom van Walstede levend te houden. Je kunt hem hieronder op een van de indrukwekkende takken zien liggen om zijn pleit kracht bij te zetten.
De boom die aan zoveel generaties schaduw geboden had, was bij onze aankomst al bijna tot het bot afgekloven â Hanna had het er al maanden over gehad dat het rooien helaas moest gebeuren, de boom was door zwam aangetast en vormde een bedreiging voor het gebouw.
Toen Ingrid en ik er als toevallige passanten mee geconfronteerd werden, kon het haast niet anders dan dat bij ons de herinnering bovenkwam aan het epos dat Maarten bezong in âMythisch verhaal over het leven en lijden van de mensâ â het verhaal over het kappen van de grote, wijdvertakte Djeroekboom bij het huis op de plantage, een gebeuren dat bij hem als kind zo'n brandende vraag opgeroepen had:
âHet jongetje wist dat het gebeuren moest, zoals z'n vader en de oude tuinman hem hadden uitgelegd, al vele dagen daarvoor. Hij was nog meer samen geweest met de boom dan anders, een samenzijn dat nauwelijks verduisterd werd door het weten van het komende, dat maar niet duidelijk wilde worden. Maar nu tegen het einde, de machtige stam had al gebloed, kon iedere bijlslag de laatste zijn.â
Toen het jongetje de oude vertelster Imah ernaar vroeg, âhad zij een tijdlang gezwegen en verdrietig de nacht ingekeken, waarbij ze haar hand opnieuw vast op het voorhoofd van het jongetje drukte, het olielampje had uit eerbied opgehouden ongedurig te sputteren.â
Ze antwoordde hem toen:
âOmdat maar heel weinig mensen hun leven zo inrichten dat ze zichzelf herinneren, blijven ze steeds dezelfde dingen herhalen. Waarom zouden ze het ook anders doen? Maar als je jezelf wel herinnerde kwam het moment dat je besefte dat alle ontmoetingen en verbintenissen, nieuwe, oude en heel oude, niet meer waren dan een hulp om de grote verteller te vinden en zĂł dichtbij Hem te komen dat je het komende verhaal in jezelf voelde opkomen tegelijk met Hem. Dan veranderde je leven zĂł dat je de verbintenissen, ook die van heel vroeger, liet voor wat ze waren. Je luisterde naar het âervoorâ, waardoor je afstandelijk leek voor de anderen om je heen door je liefde voor het alleen-zijn.â
Hanna zelf had die dag het hele gebeuren vanaf de vroege ochtend gevolgd en was zomaar naar buiten de kou ingelopen. Dat deden we nu gedrieĂ«n ookâ waarbij ik haar toch maar mijn sjaal aanbood, om te voorkomen dat er nog een boom geveld zou worden⊠Ingrid maakte er dit prachtige plaatje van:
Hanna in de voorjaarszon in de tuin van Walstede
Dat de relatie met de natuur er in wezen een is met ons eigen lichaam, werd door Hanna prachtig geformuleerd in deze passage, als missie voor haar eigen werk:
Dit restte er toen nog van de machtige BeukenboomâŠ
Het werk gaat over de paden en de wegen, de holtes en de aanhechtingen, de verbindingen en de scheuren, de rondingen en hun afdrukken, de slijtage door de tijd, in het lijf en in het gesteente, de rimpelingen van het water, en het lijf dat zich uitbreidt als een landschap en de staketsels en de tegenslagen die het al gaande tegenkomt. De voeten gaan en maken paden en wegen, ook die van asfalt, maar de aarde welft zich als een lichaam. Hanna Mobach, openingsscherm 'Beelden & tekeningen'
En de onbeantwoorde vraag is dan: ben ik een verloren reiziger in een naar buiten gekeerd, kil universum, of deel ik in een ademend, bezield geheelâŠ
Bovenaan:Sagittarius A*, ook wel bekend als Sgr A*, is een superzwaar zwart gat en een radiobron in het centrum van de Melkweg. Het object bevindt zich in de samengestelde radiobron Sagittarius A op 26.673 lichtjaar van de Zon. Het bevat 4,15 miljoen zonsmassa's in een gebied met een radius van minder dan 6,25 lichtuur. Ontdekt: 13 februari 1974. (Wikipedia)
Fragment uit âDe breukâ, de autobiografische romen van Maarten Houtman, hoofdstuk âHet onmetelijkeâ. Daarin komt het troepentransportschip, waarmee hij terug naar Holland vaart, vlak na de schemer in een zandstorm terecht. Gewapend met een oliepak en een stofbril, neemt hij op het dek het schouwspel in ’t oog:
âIk vergeet alles en kijk er zĂł intens naar, dat ik meegevoerd word door het geweld van de zandrivieren die zich in de einder verliezen. Alle ballast is van me afgenomen. Schoongeschuurd heb ik het kleine schip met zijn mierenbedrijvigheid verlaten en ben ik onderweg naar wat nog komen moet, maar dat ik al vermoed. Ongeremd door overwegingen en menselijke berekeningen zuigt de verte me op, steeds sneller, totdat ik door een open plek de sterren op me af zie komen, eerst wit en ver, dan steeds dichterbij in allerlei kleuren van zacht tot verblindend fel. Ik moet nu terug zijn in de oorsprong en kan opnieuw gevormd worden, zonder al de aangroeisels die me tot nu toe verstikt hebben en waar de mensen zo trots op zijn. Daaraan te sterven lijkt weldadig.â Maarten Houtman, De breuk | Het onmetelijk.
âHeer, laat mij ontdekken wie ik ben, vóór ik een zwart gat in word gezogen, miljoenen malen sterker dan ik ben â dan wij zijn, er is geen hulp dan bij U.â
Sinds ik aan Tao-zen ben gaan doen, liggen de zaken wat anders â hoewel: âJij zit nog zĂł vast aan je afkomst,â zei Maarten tegen mij, waarop ik zei: âIk? Maar ik ben toch geĂ«mancipeerd...â
Als je dan weer op je bankje zit, met al die malende gedachtenstromen is het heerlijk dat er iemand voorzit, die weet hoe je daar uit kunt komen â ...Maarten is er niet meer, wat nu?
Wat heb ik nu van hem meegekregen â oefenend op de âweg van niet-dwangâ ben ik aan mezelf overgeleverd, daar zijn regels noch voorschriften.
Terugkerende vraag: Wat is âTao-zenâ en die âenergieâ, wat moet ik ermee? â terwijl het AL zijn bevindingen bevat om âZenâ weer tot leven te wekken.
Tot in der eeuwigheid op Godot wachten, maar de wereld om ons heen verglijdt â kun je de waakvlam van aandacht zijn, om te voorkomen dat ze zal ontploffen.
In ons eigen straatje zijn wij het centrum van de wereld â als je als kind je adres opgaf, fantaseerde je daar de hele wereld bij, zo van: Petje – Turfpoortstraat 10 – Naarden – Nederland – Europa – Aarde – Heelal. Dit primitieve âkosmisch bewustzijnâ verraadt misschien al een oerbesef van de onmetelijkheidâŠ
Op de kennismakingsbijeenkomst van Mantak Chia in Krasnapolsky in Amsterdam in 1985, liet hij ons een Qigong oefening doen, zittend op je stoel, waarbij hij je vroeg je aandacht eerst diep in de aarde te richten, om dan de ruimte boven je hoofd te verkennen, om zo contact te maken met de kosmische energie.
In de samenvatting achterin zijn âAanwijzingen bij de Tao-zen meditatieâ, schreef Maarten:
âUit het voorgaande is duidelijk dat je je bewust moet worden van de kosmische werkingen, die onophoudelijk op je inwerken, ook al merk je ze niet omdat je bezig bent met de in de materie geopenbaarde zaken, die wij de wereld en de ander noemen. Die kosmische werkingen word je je bewust in de oefeningen van houding, adem en energiecirculatie. Bij het bewust worden en daardoor steeds gemakkelijker ervaren hiervan verlegt je aandacht zich vanzelf naar andere zaken, die meestal niet zichtbaar zijn. Daardoor krijgt de wereld een totaal andere betekenis voor je. Wees alleen maar bij jezelf, stil en aandachtig, opgenomen in het Ene. Van daaruit tussen de mensen, het werk en het veelsoortige, dat voorbij en door je heen gaat, blijf je er luisterend mee verbonden.â Maarten Houtman, Aanwijzingen bij de Tao-zen meditatie, 5e druk 2001.
Afbeelding bovenaan: Twee jaar geleden haalde hij voorpaginaâs van kranten wereldwijd: het gigantische zwarte gat in het centrum van de Melkweg, Sagittarius A* (Sgr A*), vastgelegd door een netwerk van radiotelescopen. Nu hebben diezelfde telescopen indirect een opname gemaakt van de magnetische velden rondom Sgr A*, een object waarvan de zwaartekracht zo sterk is, dat alles wat te dichtbij komt, er voor altijd in verdwijnt, zelfs licht. Astronomen zagen daarop sterke, spiraalvormige magnetische velden, wat eerder ook al werd waargenomen bij een ander veelbestudeerd zwart gat M87*. Mogelijk is dit dus âtypischâ voor zwarte gaten. En misschien straalt Sgr A*, net als M87*, dan ook stromen materie uit via dat magnetische veld. Sgr A* staat 27.000 lichtjaar van de aarde en zijn massa is vier miljoen keer die van de zon. Laura Bergshoek, NRC 28 maart 2024
De Duitse kunstenaar Anselm Kiefer (1945) haalde de hele mythologie en geschiedenis van Duitsland overhoop om het zwijgen van zijn landgenoten te doorbreken. Rogier Ormeling, 22 juni 2007
In het schilderij Icarus â MĂ€rkisches Sand (1981) heeft Icarus de gedaante aangenomen van een gevleugeld schilderspalet dat boven Brandenburg vliegt. Het palet stort echter niet, zoals Icarus, neer vanwege de zon, maar vanwege de hitte van het landschap dat door de oorlog in brand staat. Op briljante wijze laat Kiefer zien dat op Duitse bodem zĂłân uitslaande brand heeft gewoed dat een Duitse kunstenaar destijds geen andere keuze had dan zich met de geschiedenis bezig te houden. Hoe graag de kunst ook autonoom en transcendent wil zijn, aan de zwaartekracht van de geschiedenis kan ook zij niet ontkomen.
Samen met collegaâs als Baselitz, Immendorf, Penck, Polke en Richter verwierp Kiefer daarom in de jaren zestig de heersende abstracte, puur formalistische moderne kunst. Zulke autonome kunst verwijst immers vooral naar zichzelf en hield zodoende in Duitsland slechts het grote zwijgen in stand, het taboe op het ter sprake brengen van het nazi-verleden. Dat werd pas 25 jaar na de oorlog doorbroken, toen de eerste generatie Nachgeborenen volwassen werd en historici, schrijvers, kunstenaars en cineasten vragen gingen stellen: âWat deed je tijdens de oorlog, vader?â
Als geen ander haalde Kiefer de hele Duitse mythologie en geschiedenis ondersteboven, vanaf de eerste Germaanse overwinning op de Romeinen in 9 AD tot aan de Tweede Wereldoorlog. Hij moest en zou uitvinden hoe het, ondanks alle grote Duitse denkers, schrijvers, dichters en componisten, tot de catastrofe was gekomen. Zijn zwartgeblakerde landschappen en schilderijen van lege geruĂŻneerde nazi-ruimten gaan uiteindelijk over hemelbestormende hoogmoed die tot rokende puinhopen leidt. Tegelijk lijkt Kiefer door middel van materialen als klei, zand en stro de door de naziâs geperverteerde romantiek nieuw leven te willen inblazen. Ook de moderniteit ontkomt namelijk niet aan kritiek. De holocaust was immers een bureaucratisch-industrieel en dus modern project.
In het eerste huis hangt Nebelland (1997) een schilderij van 5,7 bij 8 meter. Vanuit dichte nevelen verschijnt een piramide, als een droombeeld, in verregaande staat van ontbinding. Onder aan de treden, die de suggestie wekken evengoed uit lichamen te kunnen bestaan, ligt een man op zijn rug, slechts gekleed in een broek. Boven hem steekt een draad met een terracotta hart uit het schilderij. Het werk roept zowel associaties met Azteekse mensenofferrituelen op als met de dodentrap van Mauthausen. Hoe meer een cultuur aanspraak op de hemel maakt en hoe hoger haar gebouwen, hoe meer offers. Boven in de mist staat: âNebelland hab ich gesehen. Nebelherz hab ich gegessenâ. Een citaat uit het gedicht Nebelland van de Oostenrijkse Ingeborg Bachmann (1926-1973), een van de twee dichters aan wie Kiefer zijn expositie heeft opgedragen. De andere is Paul Celan (1920-1970), die met zijn schrijnende concentratiekamppoĂ«zie het onzegbare wist te raken.
NB Klik rechtsboven op afbeeldingen om te vergroten.
Het is maar beter alleen te kijken naar de hemel, in plaats van die te willen bereiken. We moeten het met de aarde doen. Vroeg of laat exploderen ook de sterren.
Mutter Meera ist eine Meister aus Deutschland Ich traf Sie in das Dorf Talheim im Westerwald. Schon beim ersten Treffen habe ich mich verliebt â laut Protokoll durfte man Sie tief in die Augen sehen â fĂŒr eine Begegnung, eine Heilung, fĂŒrs Licht der Pranja Paramita â Ihre Augen die mich anlĂ€cheltenâŠ
Ik heb haar daarna nog vele malen opgezocht, maar ervoer haar toen als een gewone Indiase ascete, die lach van de eerste keer heb ik niet meer gezien⊠En toen ik een keer aan haar woning aanklopte om een vraag te stellen, werd niet opengedaan. Veel later riep ik haar thuis in wanhoop aan â en hoorde een stem die zei: âNeem een hondâŠâ Mijn eigen stem? Ongelovig hoorde ik het aan â en ik wist, ze had gezegd: als je mij aanroept, moet je het advies dat geef wel opvolgenâŠ
Maar een hond, in mijn flatje van vier bij vijf⊠of bij Klaaske â die had op een keer gezegd: een hond is voor mij een gepasseerd station, en bovendien, met dat parket wat hier ligtâŠ
Ik bleef in ongelovigheid achter, me bewust dat dat advies âvan bovenâ me toch heilig was⊠In de jaren daarna sloeg soms de twijfel toe: had ik haar advies nu toch maar opgevolgdâŠ
Als me iets overkomt â zoals met mân ogen â probeer ik mezelf aan de onverbiddelijkheid van het noodlot te ontwurmen: hĂĄd ik maar⊠âŠals ik haar advies nou maar opgevolgd had, dan was die hond nu âgeleidehondâ geweestâŠ
En natuurlijk waren er gedachten over plezier dat ik met mijn hond vast gehad zou hebben, zoals achter een bal aanrennen op het strand, of genoeglijk samen bij de kachel zitten â zoân hond zoals Snoopy uit de Peanuts, een beetje maf, maar ontzettend trouwâŠ
Ik zag er ook iets van karma in, een terugkeer â een hond uit mân jeugd had een spuitje gehad, nadat hij een hap uit mân arm had genomen toen ik op mân tenen naar het wiegje sloop om het kindje te bekijken waarover hij waakte â âalweer een kindje,â had mijn moeder gezegd. De baas van de hond â een meester â was er met vrouw en kinderen kapot van geweest. Maar hij had ook medelijden gehad met mij, ik kreeg een boek over honden die bijtenâŠ
Mutter Meera ist eine Heilige aus Deutschland Ich traf Sie dort in Talheim, im Westerwaldkreis Schon beim ersten Treffen habe ich mich verliebt: Ihre dunklen Augen lĂ€chelten mich an, sie waren ein Bad im milchweiĂe Licht von Pranja Paramita.
Ik weet nu: het is oppassen met Oosterse meesters â zoals me eerder met Thich Nhat Han overkwam [1]
Dat wederzijdse misverstand blijkt diep te liggen, zij denken dat wij blindelings op ze af zullen gaan, jij probeert het, maar kĂșnt ze niet zomaar geloven â maar je kunt je óók niet onttrekken aan hun banâŠ
Vandaag bij de HiziHair-kapper, riep iemand me Mother Meera in gedachtenâŠ
In die ban van Mother Meera heb ik jaren geleefd, van: had ik maarâŠ, en: hoe zou het geweest zijn⊠Tot ik onlangs bij de kapper zat en daar plezier had, mân gehoorapparaat uit en nog met mondkapje op, spraken we gebarentaal, schoten telkens in de lachâŠ
En precies het moment dat mijn kapmantel af ging had ik de koan van M. Meeraâs hond opgelost⊠Alweer: je kĂșnt een Oosterse Wijze niet âvolgenâ, om dat te kunnen, heb je begrip nodig, inzicht⊠Toen bij die kapper was ik domweg even gelukkig. _____________ [1] zie: Hoe Thich Nhat Han op mijn pad kwam.
Bovenaan: âJosje in haar tuinâ (detail),foto Meino Zeillemaker , 13 augustus op Facebook.
Klik op de afbeeldingen voor vergroting.
Voor de 85e verjaardag van Josje Pollmann
Meino-met-blikje-en-horloge. Achteraan zie je me binnenkomen, Josje begroetend met petje, jasje en al.
Het was voor mij een vrij complexe operatie om in de Saxenburgerstraat te komen, er ging voortdurend iets mis. Om achteraf het tijdstraject te kunnen reconstrueren, hadden Klaaske en ik bovenstaande foto van mijn aankomst op zân kop gezet â zo kwamen we erachter dat het op Meinoâs horloge vijf voor vijf is. Voor de zekerheid heb ik toen ook nog de hulp van Google Lens ingeroepen, samen met de vraag âhoe laat is het op dat horlogeâ. Maar dat A.I. van hen las Meinoâs horloge verkeerd en âdachtâ dat het daarop vijf over tien was â wat je als Europeaan wel een riem onder ât hart steekt: dat Google kan niet eens klok kijkenâŠ
Mijn wereldreis was als volgt verlopen: Emilie ging erheen met de fiets, ik met de taxi â ze zou me om half vijf beneden bij de deur opwachten. Maar mijn taxichauffeur, de heer Kilani â die gewoonlijk door roeien en ruiten en over trambanen gaat â was een half uur te laat, door een file op de A10. Dat had ik Emilie om 16 :19 geappt. Maar toen ik haar een half uur later vanuit de taxi belde om mijn aankomst te melden, kreeg ik te horen dat ze al door Meino binnengelaten was⊠Mijn taxi intussen, was per abuis een parallel-straat ingereden. Kilani â die als ik alleen ben, altijd beleefd vraagt hoe het met Klaaske gaat â moest dus een heel stuk achteruitrijden in die smalle straat. Hij klampte toen een voorbijganger aan â die mij vervolgens heel behulpzaam wees, hoe ik via het Vondelpark in de Saxenburgerstraat kon komen. Gelukkig herkende ik daar gelijk het trapje van nummer 11, zodat alles toch nog op zân pootjes terechtkwamâŠ
We gaan van het woonhuis â waar de voorkamer het domein van Meino is â met de trap omlaag naar het souterrain van Josje. Op de overloop staat dit kostelijke naaimandje, erfstuk van moeder Zeillemaker.
Meino en Hein met Swan Hoo Kwee in de suite van Josje, gezien door Emilie.
âHet is oneindig veel moeilijker om kalm en in vrede gade te slaan hoe je denkt, hoe je handelt, wat je verwacht en vanwaaruit je verwacht, dan een van de heel vele dingen in de wereld te volbrengen die ook nodig zijn.â
Swan Hoo Kwee in gesprek met Hein, over hun gemeenschappelijke vriend Maarten Houtman. Foto Emilie.
PS
Ik had voor Josje het boekje âHet bos en de rivier, over Anselm Kiefer en zijn kunstâ meegenomen, geschreven door Karl Ove KnausgĂ€rd. âIn dat werk van Kiefer zit niet veel kleur,â zei Josje. Nou, dat was ik helemaal niet met haar eensâŠ
Anselm Kiefer, Garlands (detail), 2016. Voorste schutblad van âHet bos en de rivierâ. Waterverf en houtskool op gips en karton, 86 x 63 cm
Bovenaan: Beeld van de afgelopen dubbeltentoonstelling van Anselm Kiefer Sag Mir so die Blumen Sind, in het Van Gogh en het Stedelijk Museum in Amsterdam (eigen foto)
Toen ik donderdag 15 mei j.l. in de Paulus Potterstraat uit de taxi stapte en het straatje naar het Van Gogh Museum insloeg, stond bij de ingang al een lange rij te wachten voor het tijdslot van 11 uur â nu moest ik nog in die mensenzee Emilie zien te vinden, met wie ik afgesproken had⊠Toen we na de toegangscontrole eenmaal binnen stonden, was het op zaal van het zelfde laken een pak: bij elk zaalbreed werk van Kiefer stond het volgepakt (zie afbeelding boven). Na dat museumavontuur, was ik desondanks verrast toen ik onderstaand artikel in NRC las: dat het Van Gogh Museum âuitgewoondâ dreigt te raken als gevolg van het massatoerisme.
(Hieronder het NRC bericht)
Hoe slecht is het gebouw er werkelijk aan toe?
Van Gogh Museum Luchtbevochtigers, drogers, temperatuurregelaars, gasketels, klimaatbeheersing, kabels, liften en toiletten â ze laten het Van Gogh Museum in de steek. âAls de situatie aanhoudt zullen we het gebouw moeten sluiten.â Auteurs Nina Eshuis en Sarah Ouwerkerk, NRC Gepubliceerd op 28 augustus 2025
De gebreken zitten onder de vloer, achter panelen en verstopt achter het systeemplafond. âMaar het begint naar buiten te piepen.â En water soms naar binnen, bijvoorbeeld via de lichtkoepels. [klik voor vergroting]
In de zalen van het Van Gogh Museum is niet te merken dat grote mankementen het museum achter de schermen teisteren. De muren waar de wereldberoemde werken aan hangen zijn geschilderd in Vincents kleuren. Cadmiumgeel, pruisisch blauw, vermiljoen. Bezoekers wijzen, luisteren aandachtig naar een audio-tour en buigen zich naar de werken toe. âZo hoort hetâ, zegt Tamara ât Hart, adviseur vastgoed van het museum, op fluistertoon. âDe problemen achter de schermen mogen geen onderdeel zijn van de bezoekersbeleving.â
Nu het museum die schermen opzij moet schuiven doet dat pijn. âIk heb er helemaal kippenvel van.â
Maar het ging niet langer. âToekomst Van Gogh Museum in gevaarâ, staat woensdag boven een persbericht op de website. Er is grootschalige en dure modernisatie nodig aan de klimaatsystemen, technische installaties en het gebouw zelf.
Daarvoor zegt het Van Gogh Museum 11 miljoen euro per jaar nodig te hebben, terwijl het museum nu 8,5 miljoen euro krijgt van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dat bedrag is volgens het ministerie âhoog genoeg om het noodzakelijke onderhoud te bekostigenâ. Het museum is het daarmee oneens. Sinds 2023 ruziĂ«n de twee partijen daarover.
Nu staan ze voor een impasse â met gevaar voor âde kunst en onze bezoekersâ, stelde algemeen directeur Emilie Gordenker van het museum die deze week de publiciteit zocht via The New York Times. âHet is het laatste wat we willen â maar als de situatie aanhoudt zullen we het gebouw moeten sluiten.â
Erfenis en afspraak
Op 27 juli 1890 schoot de kunstenaar, 37 jaar oud, zichzelf in de borst. Twee dagen later overleed hij. Vincent kampte met grote psychische problemen â waarvan het afsnijden van zijn oor het gevolg was. Theo, zijn broer en erfgenaam stierf zes maanden later op 33-jarige leeftijd. Over de erfenis, die via de weduwe van Theo bij de neef van Van Gogh terechtkwam sloot zijn neef âde Ingenieurâ in 1962 een overeenkomst met de Nederlandse overheid.
Tijdens het leven van Van Gogh verkocht hij nauwelijks iets. Dus de hele collectie â tweehonderd schilderijen, vijfhonderd tekeningen en negenhonderd brieven â werden opgenomen in de Van Gogh Stichting om publiek te blijven. De staat verplichtte zich in deze overeenkomst een âblijvende huisvesting voor de verzamelingen in te richtenâ en de zorg voor de verzameling op zich te nemen âals waren die eigen goedâ. Ook is in de overeenkomst opgenomen dat de staat de exploitatie van het museum voor eigen rekening neemt.
Zie je al die lichtkoepels? Die lekken. Dat houden we nu met plakband bij elkaar. Jorden Hagenbeek, projectmanager renovatie
Sinds de opening in 1973 ontving het Van Gogh Museum bijna 57 miljoen bezoekers, afgelopen jaar waren dat er 1,8 miljoen. Het gebouw, eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf, is volgens het museum âniet berekend op zulke aantallenâ. Na ruim vijftig jaar âvoldoet het niet langer aan de eisen van de moderne tijdâ.
De luchtbevochtigers, drogers, temperatuurregelaars, gasketels, klimaatbeheersing, kabels, liften en toiletten â allemaal laten ze het Van Gogh Museum in de steek.
Jorden Hagenbeek, projectmanager renovatie, somt in de ketelkamer op zolder het lijstje op. âZie je deze gasketels, dat is allemaal echt old school technologie, niet meer van deze tijd.â Onder de ketels is de vloer verkruimeld en gebarsten. Hij wijst naar het dak. âEn zie je al die lichtkoepels? Die lekken. Dat houden we nu met plakband bij elkaar.â
In de kelder van het museum, zeven meter onder zeeniveau, ratelen, brommen en sissen de machines die het klimaat van het Van Gogh Museum moeten reguleren. Deze systemen in gigantische machinekamers beschermen de Zonnebloemen, de Amandelbloesem en al die bekende zelfportretten. Maar deze technische installaties zijn oud en aan een grootschalige modernisering toe. âHier, voel maarâ, zegt Hagenbeek naast een briesende stalen constructie. âVoel je hoe het blaast? Dat is een lek in de behuizing. Dat is niet zo makkelijk op te lossen als het lijkt.â
âGeen schendingâ
Het museum heeft een plan opgesteld voor een verbouwing van drie jaar, genaamd âMasterplan 2028â. De totale renovatiekosten bedragen 104 miljoen euro. Daarvan neemt het museum een deel voor eigen rekening: zo worden de gemiste inkomsten vanwege gedeeltelijke sluitingen gedekt vanuit het eigen vermogen. Daarvoor wordt sinds 2024 jaarlijks ruim 6 miljoen apart gezet, blijkt uit de jaarrekening van het museum.
Het dak van binnenuit gezien.
Het ministerie heeft âuitgebreid onderzoek door deskundigenâ laten uitvoeren waaruit blijkt dat de 8,5 miljoen die het museum jaarlijks krijgt voldoende is om âhet noodzakelijke onderhoud te kunnen uitvoerenâ, laat een woordvoerder weten. Tegen het subsidiebesluit is het museum in 2023 in bezwaar gegaan, daar ging OCW niet in mee. Nu heeft het museum een beroepsprocedure aangespannen bij de rechter, die de zaak in februari 2026 behandelt. Volgens het ministerie is het âniet ongebruikelijk dat partijen een subsidiebesluit door de rechter laten toetsen.â
Ook heeft het museum de huurovereenkomst in 2024 niet getekend, blijkt uit een toelichting op de jaarrekening van dat jaar. Het museum betaalt nog wel huur. Het Rijk heeft aan het museum aangegeven âniet tot ontruiming over te gaanâ.
Voor ons is het gebouw een levend wezen, een communicerend vat met de kunst van Van Gogh. Jorden Hagenbeek projectmanager renovatie
Een onafhankelijke visitatiecommissie, die eens in de vier jaar langsgaat bij gesubsidieerde rijksmusea, schrijft in het visitatierapport âdoordrongenâ te zijn van de noodzaak van renovatie en vernieuwing. De commissie âroept het ministerie van OCW op hier nauwgezet naar te kijken en actie te ondernemen, zeker gezien de afspraken die hierover met de Stichting Vincent Van Gogh zijn gemaaktâ. Het ministerie laat weten dat âvan een schendingâ van de overeenkomst uit 1962 âgeen sprake isâ.
Het museum denkt daar anders over. Het gaat ze om het principiĂ«le punt dat de staat zorg voor de collectie moet dragen. âHet interpretatieverschil, daar zit de kernâ, zegt Hagenbeek. In het persbericht stelt het museum dat de overheid zich in 1962 âcontractueel verplichtâ heeft tot âhet bouwen en onderhouden van een museum voor de unieke Van Gogh-collectie.â Het werd gezien als ânoodzaakâ, waarbij âde financiĂ«le zaak als van minder belang werd gezienâ. De oplossing is volgens het museum simpel, de overheid moet over de brug komen. âWant afspraak is afspraak, ook voor een overheid.â
Het plan is om het museum tijdens de renovatie gedeeltelijk operationeel te laten. âIn 2012, tijdens de vorige verbouwing, waren we tijdelijk gehuisvest in de Hermitageâ, zegt Hagenbeek. Daar hebben ze van geleerd. âHet museum is zoân internationale machine. Het maakt niet uit hoe en waar we het ook communiceerden, nog steeds stonden er elke dag bussen met toeristen voor de deur.â
Het doet de medewerkers van het museum pijn de mankementen te zien. âVoor ons is het gebouw een levend wezen, een communicerend vat met de kunst van Van Goghâ, zegt Jorden Hagenbeek. âHet is een werktuig, een instrument dat ons kan helpenâ, zegt Hagenbeek. âMaar dan moet het wel goed onderhouden zijn.â
De clusters van kabels liggen al zo lang, dat eigenlijk niemand meer weet welke kabel waar voor is â en of ze nog aangesloten zijn op iets.
Klaaske werpt een nostalgisch blik op het water en de bootjes beneden â het Oosterdok dat we, op weg naar de helling, met ons woonbootje menigmaal doorklieft hebben. De laatste keer in 1996, voor de verkoop-inspectie.
Panoramisch uitzicht vanuit de cantine van de OBA, 7e verdieping.
Paul Celan – Gedichten. Keuze uit zijn poĂ«zie, met commentaren door Paul Sars en vertalingen door Frans Roumen â daar was het ons om te doen, een vuistdikke poĂ«ziebundel, met de Duitse tekst links, de Nederlandse vertaling rechts. Voorzien van een tweetalige woordenlijst en registers âŠen dat allemaal naar aanleiding van Anselm Kiefer:
Melissa Bianca Amore, interviewing Anselm Kiefer: âYes, and you reorient the linearity of historical memory. You also redefine the term mimesis by implementing a system of âcross-mappingâ collective histories with literary strata. For example, in your work FĂŒr Paul Celan (2021), an intertextual relationship is formed between architecture and language with Louis Kahnâs Indian Institute of Management building in Ahmedabad and Paul Celanâs poetic verse âschreib eine Locke ins spĂ€te Gesicht mirâ[2] (âwrite a curl into my late faceâ). Your idea âthat the truth lies in the differenceâ is significant here.â Anselm Kiefer, The painting of history
Amselm Kiefer, FĂŒr Paul Celan âSchreib eine Locke ins spĂ€te Gesicht mirâ
Vor dein spĂ€tes Gesicht, allein- gĂ€ngerisch zwischen auch mich verwandelnden NĂ€chten, kam etwas zu stehn, das schon einmal bei uns war, un- berĂŒhrt von Gedanken. Uit: Atemwende
Voor jouw late gezicht, alleen- onderweg tussen ook mij veranderende nachten, kwam iets te staan dat ons al eens vergezelde, on- aangedaan door gedachten.
âAdorno gaf zijn boek Minima Moralia de ondertitel: “Reflecties uit een beschadigd leven.” Het lijdt geen twijfel dat het leven waaruit Celans stemmen voortkomen, evenzeer beschadigd is. Toch streeft alles wat leeft, dankzij de wet van het leven, het Spinoziaanse principe van conatus in suo esse perseverandi, ernaar te blijven bestaan, zichzelf te beschermen tegen verwoesting. De wonden helen, of dat wil het tenminste. Als genezing onmogelijk is, probeert het lichaam de wonden te bedekken, afstand te nemen van hun beeld en levende herinnering. Deze aanspraak ontstaat wanneer het verleden aan de deur van het heden klopt als een autonome, vreemde macht, onafhankelijk van het heden en elke toekomst, agressief, als een wil tot vernietiging. De pijlers van het heden trillen, en het wordt onmiddellijk duidelijk dat we volkomen weerloos zijn tegen het fanatisme van het verleden. We kunnen ons natuurlijk verdedigen, maar dit is nooit zonder dubbelzinnigheid. Om Shakespeare te citeren: tijd heelt en doodt. En toch creĂ«ert afstand een zekere spanning; zonder deze afstand kan er geen begrip zijn, of, om hetzelfde in Hegels woorden uit te drukken, geen verzoening. Hegels woorden geven aan dat er een conflict bestaat tussen de twee momenten, en dit is geenszins de comfortabele confrontatie van de dialectiek met zichzelf, maar een hopeloze strijd die geen vrucht zal dragen. Een oplossing zou daarom verwijdering zijn, maar geen voorwaarts rennen, een vlucht naar de toekomst, want daar bewijst het verleden, als lot, nog steeds zijn destructieve kracht. Hetzelfde geldt: verwijdering, neutralisatie â we hoeven Freud niet te citeren om dit onomstotelijk te bewijzen â vereist een herwaardering van het verleden, een therapeutische herinnering.â OVER PAUL CELAN (essay).
âFĂŒr dich, mein Sohnâ
Ich habe bambus geschnitten: fĂŒr dich, mein Sohn. Ich habe gelebt.
Ich habe nicht mitgebaut: du weisst nicht, in was fĂŒr GefĂ€sse ich den Sand um mich her tat, vor Jahren, auf Geheiss und Gebot. Der deine kommt aus dem Freien â er bleibt frei. Uit: Die Niemandsrose
Ik heb bamboe gekapt: voor jou, zoon van me. Ik heb geleefd.
Ik heb niet meegebouwd: je weet niet in wat voor vaten ik het mij omringende zand deed, jaren her, op bevel, naar gebod. Het jouwe komt uit vrijheid â het blijft vrij.
Eric Celan [klik voor vergroting]
Eric Celan (geb. 1955). Zoon van Paul Celan (1920-1970) – blijkt een Oostenrijkse Feldenkrais Praktiker te zijn, die (mede)beheerder is van de nalatenschap van zijn vader. Daarnaast is hij verbonden aan het Internationales Lyrikfestival MERIDIAN CZERNOWITZ (UA), dat zijn naam âMeridianâ ontleent aan Paul Celan:
Ich finde etwas â wie die Sprache-Immaterielles, aber Irdisches, Terrestrisches, etwas Kreisförmiges, ĂŒber die beiden Pole in sich selbst ZurĂŒckkehrendes und dabei â heitererweise â sogar die Tropen Durchkreuzendes â ich findeâŠeinen Meridian. Paul Celan, Atemwende.
RabenĂŒberschwĂ€rten Weizenwoge. Welchen Himmels Blau? Des untern? Obern? SpĂ€ter Pfeil, der von der Seele schnellte StĂ€rkres Schwirren. NĂ€hâres BlĂŒhen. Beide Welten. Paul Celan, Unter ein Bild
Door raven omzwermde graangolven. Blauw van welke hemel? De onderste? Bovenste? Late pijl, die van de ziel zoefde. Sterker gesnor. Nabijere gloed. Beide werelden.
____________________ [1] Ik had Paul Celan ooit al eens leren kennen via mijn oud-collega, de dichteres Ina Bot, die me zijn âTodesfĂŒgeâ liet lezen - voor haar was de dood toen al heel dichtbij⊠[2] Ondanks verwoede pogingen, heb ik van âVor dein spĂ€tes Gesichtâ bovengenoemde inleidende frase: âSchreib eine Locke insâŠâ nergens kunnen vinden.
Dit essay maakt deel uit van een groter werk dat zichzelf definieert als “topisch onderzoek”.
Het is een oude en al te dogmatische mening over Paul Celan dat zijn poĂ«zie “hermetisch” is en daardoor elke interpretatie tart. Het concept van hermetische poĂ«zie is op zichzelf zo problematisch dat het nauwelijks als iets onproblematisch gebruikt zou moeten worden; en zeker niet in het geval van Celans poĂ«zie. Zijn gedichten dragen een veelheid aan betekenissen en betekenis met zich mee, zijn zeer genuanceerd en laten zeer verschillende interpretaties toe. Deze veelheid aan mogelijke betekenissen compliceert de interpretatie, maar maakt deze tegelijkertijd mogelijk, aangezien in het licht van deze veelheid het spreken over de eenheid van Paul Celans poĂ«zie fundamenteel onjuist blijkt te zijn.
In het volgende zal ik proberen deze veelheid op de een of andere manier te benaderen, aan de hand van twee thema's. Het eerste is een vers van Hölderlin, "Wij zijn een teken" â hier wil ik ingaan op Celans relatie tot Hölderlin en het fenomeen van het teken, specifiek in relatie tot de problematiek van het geheugen. Mijn tweede onderwerp is het eenvoudige woord "staan" â daar zal ik proberen de frequente terugkeer van dit woord te interpreteren in de context van getuigen, of liever, de mogelijkheid om te getuigen.
1. WIJ ZIJN EEN TEKEN
Wat jij nog steeds bent, ligt diagonaal.
Adorno gaf zijn boek Minima Moralia de ondertitel: “Reflecties uit een beschadigd leven.” Het lijdt geen twijfel dat het leven waaruit Celans stemmen voortkomen, evenzeer beschadigd is. Toch streeft alles wat leeft, dankzij de wet van het leven, het Spinoziaanse principe van conatus in suo esse perseverandi, ernaar te blijven bestaan, zichzelf te beschermen tegen verwoesting. De wonden helen, of dat wil het tenminste. Als genezing onmogelijk is, probeert het lichaam de wonden te bedekken, afstand te nemen van hun beeld en levende herinnering. Deze aanspraak ontstaat wanneer het verleden aan de deur van het heden klopt als een autonome, vreemde macht, onafhankelijk van het heden en elke toekomst, agressief, als een wil tot vernietiging. De pijlers van het heden trillen, en het wordt onmiddellijk duidelijk dat we volkomen weerloos zijn tegen het fanatisme van het verleden. We kunnen ons natuurlijk verdedigen, maar dit is nooit zonder dubbelzinnigheid. Om Shakespeare te citeren: tijd heelt en doodt. En toch creĂ«ert afstand een zekere spanning; zonder deze afstand kan er geen begrip zijn, of, om hetzelfde in Hegels woorden uit te drukken, geen verzoening. Hegels woorden geven aan dat er een conflict bestaat tussen de twee momenten, en dit is geenszins de comfortabele confrontatie van de dialectiek met zichzelf, maar een hopeloze strijd die geen vrucht zal dragen. Een oplossing zou daarom verwijdering zijn, maar geen voorwaarts rennen, een vlucht naar de toekomst, want daar bewijst het verleden, als lot, nog steeds zijn destructieve kracht. Hetzelfde geldt: verwijdering, neutralisatie â we hoeven Freud niet te citeren om dit onomstotelijk te bewijzen â vereist een herwaardering van het verleden, een therapeutische herinnering.
Men zou de indruk kunnen krijgen dat het verleden absoluut en gemakkelijk voor ons toegankelijk is. Dit is natuurlijk niet het geval. Het verleden is dichtbij genoeg om ons te bereiken, maar zodra we het tegenovergestelde doen, namelijk het verleden als zodanig vatten, lijkt het onmiddellijk in de verte te verdwijnen. Maar zelfs als we uitgaan van een absoluut geheugen dat tot een dergelijke handeling in staat is, zou de opgave net zo moeilijk zijn: orde scheppen in de chaos van herinneringen is als proberen met onze vingers een spinnenweb te ontwarren.
Dit concept van rouw veronderstelt echter dat men deze onoverkomelijke pijn in het verleden vanaf het begin ziet. Wat bekeken wordt, is niet iemands eigen levensverhaal, niet een thuis van het zelf. Celan zelf stond nogal sceptisch tegenover dit Freudiaanse idee. Dit wordt bijvoorbeeld aangetoond door het gedicht ââŠauch keinerlei”, dat verschillende citaten bevat uit Freuds Jenseits des Lustprinzips . Dit maakt de context van het gedicht onmiskenbaar.
⊠auch keinerlei Friede. GraunĂ€chte, vorbewusstkĂŒhl. Reizmengen, otterfhaft,auf Bewusstseinschotter unterwegs zu ErinnerungsblĂ€schen. GrauGrau der Substanz. Ein Halbschmerz, ein zweiter, ohne Dauerspur, halbwegs hier. Eine Halblust. Bewegtes, Besetztes. Wiederholungszwangs CamaĂŻeu
⊠ook geen enkele vrede. Grauwe nachten, voor-bewust koel. Prikkelstoffen, adderig op bewustzijnsgrind onderweg naar herinneringsblaasjes. Grauw-in-grauw van de substantie. Een halve pijn, nog een, zonder duurzaam spoor, halverwege hier. Een halve lust. Wat bewogen, bezet is. Herhalingsdwang- camaïeu
Het gedicht begint met drie punten, midden in een zin. We krijgen de indruk dat we bevinden zich midden in een verhaal. Het begin zelf is een late tijd. Wat er gebeurde, ligt vóór de perioden. De essentie ligt in het verleden. Dat is immers een verleden waarover men niets weet en dat nooit aanwezig is geweest. De eerste woorden van het gedicht spreken elke mogelijkheid tot verzoening tegen: “noch enige vrede.” Tussen het nu en het onbekende daarvoor kan verzoening niet plaatsvinden. Het grind van het bewustzijn is op weg naar de herinneringsbubbel, maar de
Herinnering kan niet meer zijn dan het spel van half-pijn, zonder een spoor van bestendigheid. Het mooie einde kan niet meer zijn dan half-plezier. Freuds theorie van herhalingsdwang is niets meer dan een camaieu.
Nergens spookt het. In de context van het gedicht â dat wil zeggen in het vierde deel van de bundel âFadensonnenâ â zijn er talloze andere teksten die thematisch sterk op elkaar lijken. Dit is het discours van de afstand tot de wereld, van de zich ontwikkelende waanzin, waar enerzijds de woordenschat zich uitbreidt, maar anderzijds de wereld waarin het poĂ«tische zelf verblijft, zijn steun en bijstand verliest, dat wil zeggen, die sleutelwoorden die voorheen als fundamenteel werden beschouwd. De buurman van het hierboven geciteerde gedicht is het volgende:
Die Hochwelt â verloren, die Wahnfahrt, die Tagfahrt.
Erfragbar, von hier aus, das mit der Rose im Brachjahr heimgedeutete Nirgends.
De hoge wereld â verloren, de waantocht, de dagtocht.
Opvraagbaar, van hieruit, het met de roos in het braakjaar thuisgebrachte nergens.
“Hochwelt”, of het nu het paradijs is of de wereld van het bewustzijn, is verloren. We zijn misschien al afgedaald in de onderwereld, en dus betekent deze “Hochwelt ” niets anders dan het alledaagse leven van de levenden. We bevinden ons daarom beneden, en op het pad van de waanzin. Men kan zich afvragen â maar vragen we dat wel echt? â alleen het nergens dat heimelijk wordt geĂŻnterpreteerd met de roos van het braakliggende jaar. Maar dat, heimelijk of niet, is nog steeds het pad van de waanzin. Wat zou het anders zijn om een ââplek die nergens ligt, thuis te interpreteren? En Hoe kun je hier nergens ĂŒberhaupt naar vragen? Net zoals het twijfelachtig is of dat ĂŒberhaupt mogelijk is, kun je je verder afvragen of het gedicht zelf misschien net zo goed weigert om thuis geĂŻnterpreteerd te worden? Het gedicht zelf getuigt van deze moeilijkheid. Het is als een verlies â we weten niet meer wat we werkelijk verloren hebben, en we kennen de betekenis ervan niet meer. Alsof we de wereld achter ons hebben gelaten â we willen terugkeren, maar de reden is al vergeten op het pad van de waanzin.
De horizon van de associaties in het gedicht is rijker en opener dan in het vorige. Wat betreft het gedicht “…auch keinen keinen”, kan geenszins zonder twijfel worden beweerd dat het over psychoanalyse gaat. De geheimzinnigheid, de interpretatiepogingen en de atopie zijn motieven die ons terugvoeren naar het probleem van geheugen en trauma. Celans scepsis jegens de psychoanalyse komt waarschijnlijk voort uit het feit dat, volgens Freuds theorie, het beschadigde de psyche zelf is, dat wil zeggen een goed gescheiden, een controleerbaar, coherent en tijdloos aspect van het menselijk bestaan âââ misschien wel “de hoge wereld” â terwijl voor Celan het beschadigde het leven zelf is, als geschiedenis die niets anders is dan tijd. De wonden van de geest kunnen misschien genezen zonder littekens achter te laten, maar dat geldt niet voor het leven, dat die littekens voor altijd met zich meedraagt. Er is een breuk in het verhaal, dat wil zeggen in de ervaring van het leven; een keerpunt dat onze mogelijkheden en oriĂ«ntatie op de toekomst volledig verandert. Deze breuk in het verleden bedreigt de hele toekomst, aangezien we onze toekomst vanaf het begin begrijpen in termen van het verleden. Dit maakt geheugen noodzakelijk. In het volgende zal ik proberen een dichter te onderzoeken, of preciezer, slechts een paar regels van de dichter.
afpersing, waarbij het geheugen thematisch wordt opgevat als de ervaring van poĂ«zie. Hölderlin is degene die spreekt met de stemmen van het geheugen, en die alle hoop en verwachting heeft verloren, zodat hij alleen nog hoop en troost in het verleden kan vinden. Vanuit dit perspectief wordt het verleden â het klassieke hellenisme â niet werkelijk gezien als iets dat voorbij is, maar eerder als iets levends, dat een tegengestelde tendens ten opzichte van de eigen tijd symboliseert. Het belooft niets minder dan de mogelijkheid van geestelijke vrijheid; niet de politieke vrijheid van de Franse Revolutie, maar deze andere, spirituele vrijheid. Deze tendens, als traditie, is nog steeds levend; ook al is ze slechts door enkelen herkenbaar.
Deze ervaring van het hellenisme, dit “wonen naast de oorsprong”, geeft Heidegger de gelegenheid om Hölderlin de grootste figuur van de zelfexpressie van zijn en taal te noemen. Zoals Paul de Man terecht opmerkt, is Hölderlin voor hem de enige die hij citeert zoals men de Heilige Schrift zou citeren. Hij noemt hem inderdaad “de dichter van de poĂ«zie”, en deze formulering bevat meer dan alleen een uiting van persoonlijk enthousiasme. Maar Heideggers “etnische” relatie met Hölderlin werpt soms een donkere schaduw over zijn verklaringen. Men mag deze vorm van nationalisme nooit zomaar als middel beschouwen; juist Hölderlin waakt ertegen: “We leren niets moeilijkers dan het nationale vrijelijk te gebruiken.”
Zelfs Gadamer â die zelden publiekelijk met zijn leraar in gesprek gaat â heeft erop gewezen dat een dergelijke interpretatie te eenzijdig is. Dieter Henrich heeft in zijn belangrijkste studies over Hölderlin de onhoudbaarheid van Heideggers interpretatie en de toekomstgerichtheid ervan aangetoond; Hölderlins poĂ«zie is primair gericht op het verleden. Heidegger blijft Hölderlin echter “lot” en de grondlegger van de Duitse toekomst noemen. Hölderlin zegt: “Wat overblijft, wordt echter door de dichters geschapen”, maar wat betekent “overblijven” en “scheppen” hier eigenlijk?
Natuurlijk is het niet voldoende om simpelweg te “beslissen” wat belangrijker is. Het is overduidelijk dat de erfenis van het verleden en de utopische oriĂ«ntatie op de toekomst nauw met elkaar verbonden zijn. Als we de betekenis van herinnering en herinnering in zijn poĂ«zie willen begrijpen,
lijkt het zinvol om direct naar het gedicht te kijken, dat dit probleem in de titel identificeert. Dit gedicht heet “Mnemosyne”.
“Ein Zeichen sind wir, deutungslos schmerzlos sind wir und haben fast Die Sprache in der Fremde verloren.”
“Wij zijn een teken, betekenisloos we zijn pijnloos en hebben bijna onze taal verloren in een vreemd land.”
Als we deze regels willen interpreteren, dat wil zeggen, willen horen wat de dichter werkelijk zegt, hoeven we niet per se weg te zinken in de zee van Hölderlin-filologie. Het interesseert me niet of dit werkelijk de definitieve versie van het gedicht is of niet. Dus wat betekenen deze woorden? Wat betekenen “teken” en “vreemdeling” hier? Welnu, dit alles moet worden verklaard in het licht van de enige sterke ondersteuning, namelijk de titel. De interpretatie is geslaagd als men de regels en de woorden op de een of andere manier met de titel kan verbinden. Mnemosyne, zoals Hesiodus ons in zijn Theogonie vertelt, is de personificatie van het geheugen en tegelijkertijd de moeder van de negen Muzen â en dus, niet in de laatste plaats, de moeder van de poĂ«zie.
Het gaat hier om de poĂ«zie zelf, om het proces waarmee ze zichzelf voortbrengt â dat wil zeggen, een vreemde zelfreferentialiteit. Het gedicht, voor zover het zijn eigen moeder in de titel noemt, spreekt over zijn oorsprong; het herinnert zich dus zichzelf op het moment van zijn geboorte. De weg leidt echter van herinnering naar verlies. We hebben de indruk dat men zonder taal niet alleen niet zou kunnen spreken, maar ook niet zou kunnen herinneren.
Maar hoe is het mogelijk dat herinnering de moeder der kunsten is? Wat heeft kunst, die gericht is op eeuwigheid en tijdloosheid, ĂŒberhaupt met herinnering te maken? En kunnen we ons mythologisch moederschap ĂŒberhaupt als oorsprong voorstellen? Moeten we het gedicht beter begrijpen vanuit de herinnering, of de herinnering vanuit het gedicht? Welnu, deze vragen kunnen alleen door het gedicht zelf worden beantwoord, maar dit antwoord bestaat natuurlijk altijd
uit het open laten van de vraag â voor een ander, nog toekomstig antwoord, of voor andere, nog meer gedifferentieerde en diepere vragen. De Hongaarse vertalingen van het gedicht geven de betekenis van de eerste regel niet helemaal weer. “Deutungslos” betekent niet betekenisloos, maar eerder iets dat betekenisloos is, dat wil zeggen, zonder interpretatie. Het âwijâ dat dus zonder betekenis bestaat, is niet betekenisloos, maar
Iets met een ruwe, ongevormde betekenis. Alleen dat wat zijn mysterie kan bewaren, bestaat zonder interpretatie en interpretatie, dat wat al betekenis heeft, zij het in een vorm van onnauwkeurigheid en ondoorzichtigheid. En zij die zo zijn, zijn wijzelf, wier bestaan ââjuist om die onnauwkeurigheid draait. Wij zijn zij die onszelf nog niet hebben begrepen. En alleen daarom zijn we pijnloos â ofwel lezen we de regels als onafhankelijke fragmenten, wat naar mijn mening betekenisloos zou zijn, ofwel veronderstellen we zo’n verbinding. Pijnloos zijn betekent onaangetast zijn door onszelf en door de wereld, onszelf niet toestaan ââde harde diepten van het leven te betreden, de zich nog steeds vormende verhalen niet met tranen te schrijven, niet bij de soldaten te blijven maar bij de priesters. Pijnloos zijn betekent het leven verzaken.
Je zou het probleem kunnen aanscherpen en het zo formuleren: wie zonder pijn leeft, leeft niet echt â en heeft dus geen bestemming. Pijn en bestemming zijn hier als buren. Net zoals pijn ervaringen kwaliteit en een specifieke tijd verleent, kan lot ook worden begrepen als iets dat eerst vorm geeft aan het leven als geheel. Lot is hier noch blind lot noch geluk, maar het leven als een vertelbaar geheel. Voor Hölderlin betekent de poging om over lot na te denken â wat volgens Kant een “geusurpeerd concept” is â het creĂ«ren van de ervaringsinhoud van zijn poĂ«zie. Dit is natuurlijk geenszins een terugkeer naar fatalisme, noch de ontwikkeling van een sentimentele filosofie van het lot, maar eerder een toevlucht tot het oude concept van lot, dat wil zeggen een herinnering aan de oorspronkelijke betekenis van het tragische.
Alles wat we hebben, hebben we in de tijd. Daarom wordt tijd het “alwetende” en ook het “wetende niets” genoemd, aangezien al deze kennis in de vergetelheid raakt. De beslissende uitdaging van het geheugen ontstaat wanneer we beseffen dat we als het ware blindelings door het heden lopen. Het verhaal van het leven kan alleen achterwaarts worden verteld, door te herinneren. Maar we zijn â volgens Hölderlin â zonder pijn en verhalen, we zijn volkomen onbeduidend en zijn bijna vergeten hoe we moeten spreken; maar waar zouden we anders over kunnen spreken dan over onze pijn, d.w.z. de totaliteit van de ervaringen die ons zijn overkomen en die we zelf zijn? Onszelf verliezen in een vreemd land, alles achterlaten wat ooit van ons was, inclusief onszelf en taal, is vergelijkbaar met de dood. Als het waar is dat de grenzen van mijn taal de grenzen van mijn wereld zijn, dan verliest degene die de taal verliest ook zijn wereld. Het verlies van de wereld en de “extreme taalnood” â waar Ingeborg Bachmann het over heeft â zijn in feite hetzelfde fenomeen.
Vernauwing; dus uiteindelijk niets anders dan de dood zelf. De tijd is aanwezig, maar verstrijkt voortdurend. De tijd verstrijkt, en in dit opzicht biedt hij altijd de ervaring van verlies; hieruit ontstaat lijden onder de heerschappij van de tijd, tijd als verlies. Maar dit begrip kan dit op geen enkele manier verklaren; hoe zou tijd ook als een geschenk kunnen verschijnen? Men ervaart bijvoorbeeld de komst van iets nieuws of goeds in de tijd. Deze tijd wordt een vruchtbare tijd genoemd. Tijd laat iets heel anders komen. Tijd laat niet alleen verlies ervaren, maar is ook het medium van verwachtingen en hoop. Hoop kan ook iets vreugdevols zijn. Celan spreekt over beide kanten van de tijd, de ene die voortdurend verstrijkt en de andere die voortdurend geeft. Deze dubbelzinnigheid is terug te vinden in het gedicht âSchliere”.
âein durchs Dunkel getragenes Zeichen, vom Sand (oder Eis?) einer fremden Zeit fĂŒr ein fremderes Immer belebt und als stumm vibrierender Mitlaut gestimmt.â
âeen door het donker gedragen teken, doorvhet zand (of het ijs?) van een vreemde tijd voor een vreemder Immer tot leven gewekt en als stom vibrerende medeklinker gestemd.â
Dingen gaan verloren. Wat hier essentieel is, is niets anders dan de tijd van zand â of het nu het zand van de tocht door de woestijn is, of Nietzsches “groeiende woestijn” â die hier altijd voor is. Men krijgt de indruk dat het vreemde â de vreemde tijd of altijd â het ware, het belangrijkste is, en datgene dat voorrang heeft boven de tijd van zand â dat wil zeggen, de tijd van de wereld. Het teken is een stille medeklinker op het pad naar deze tijd; misschien bereikt het die helemaal niet, of pas aan het einde van de tijd van zand, aan het einde van de wereld, om daar trillend, vol leven, aan het einde van het pad te blijven, en niet in staat te spreken, omdat het niets te zeggen heeft â het teken kan niets meer uitdrukken dan zichzelf. Is het dan een allegorie van de menselijke geschiedenis vanuit een Joods perspectief? Het teken is een zeer beladen en ingewikkeld fenomeen. Het teken, zoals we bij Hölderlin zagen, wacht op interpretatie. Een interpretatie moet plaatsvinden zodat het teken betekenis kan krijgen. Misschien is dit idee al aanwezig bij Hölderlin: het tekenachtige, het ongeĂŻnterpreteerde, is geen tekortkoming van het menselijk bestaan, maar eerder de mogelijkheid om zichzelf ooit te bepalen. In die zin zou Nietzsche de mens het nog onbepaalde dier kunnen noemen, en dit is ook het uitgangspunt van Heideggers existentiĂ«le analyse. Het ongeĂŻnterpreteerde in de mens, en daarmee tegelijkertijd het teken, is een positieve eigenschap. Juist door zijn ongeĂŻnterpreteerdeheid wijst het teken naar een open horizon. Het zou uiterst moeilijk zijn om een ââaparte semiologie â dat wil zeggen, de theorie van het teken â bij Celan te reconstrueren. Het woord “teken” komt zeer vaak voor, maar in heel verschillende contexten en betekeniscontexten. Soms wordt de term “vreemd teken” gebruikt, evenals het zwervende en vertaalde teken, het tegenteken of zelfs het niet-teken. In een gedicht lezen we het volgende:
So schlaf denn, schlafe: Wimpern sind kein Zeichen mehr.
Kom slaap maar, slaap: Wimpers zijn niet langer een teken.
Misschien gaat het erom dat in dromen, waar de ogen sluiten, de tekens niet langer op interpretatie wachten. Ze zijn eenvoudig, zonder reden, zoals de roos van Silesius. Ze hebben al een betekenis gevonden waaraan niemand kan twijfelen.
De droom herinnert zich de dubbelzinnige wereld van het wakkere leven niet meer; hij laat die simpelweg onaangeroerd. Misschien gaat het om een ââzachte droom, die ons in staat stelt om zonder de godslasteringen van het daglicht te zijn. Dit is natuurlijk geen kennis van zo’n toestand, en men kan niet zeker weten of zo’n toestand ĂŒberhaupt mogelijk is; maar men kan hem bedenken, en misschien kan hij zelfs gedroomd worden.
Maar we zijn wakker, en misschien zelfs zo wakker dat we helemaal niet meer kunnen zien. Dit brengt ons terug bij het probleem van de dubbelzinnigheid van de tijd. Tijd is nooit zonder vergeten. De herinnering leeft van het vergeten; alleen datgene wat eerder vergeten was, kan herinnerd worden. Dat zou betekenen dat vergeten niet de vijand van de herinnering is, maar eerder omgekeerd, dat de twee als zussen zijn. Celan spreekt soms over dit verband: “Vergeten geeft je herinnering / op de dag van de voorbijgevlogen maan.”Bij Hegel is er een onderscheid tussen herinnering en herinnering;
Voor de geest is het noodzakelijk om alles toegankelijk te maken; daarom moet alles herinnerd worden. Maar een loutere herinnering is geen echte herinnering. Herinnering blijft slechts een subjectivering van datgene wat tegelijkertijd als objectief en dus als absoluut moet worden beschouwd. Herinnering is incorporatie, wat betekent dat alles is en is geweest voor dit ene moment van het subject. Alleen herinnering bewaart de ware toegang tot het verleden. Het is de koestering van wat gedacht werd. En als poĂ«zie, dat wil zeggen poĂ«zie, onzichtbaar verbonden is met het denken â zoals Heidegger en Celan herhaaldelijk benadrukken â dan kan herinnering hun verborgen, gemeenschappelijke basis noemen. PoĂ«zie en denken worden altijd gedegradeerd tot de herinnering aan wat al is geweest.
In die zin zou men kunnen zeggen dat Mnemosyne bij Hölderlin herinnering is. Het is geen toeval dat een ander gedicht van hem de titel “Herinnering” draagt, wat eigenlijk hetzelfde betekent als herinnering. En het is natuurlijk geen toeval dat Celan zijn eerste dichtbundel “Mohn und GedĂ€chtnis ” noemde. Herinnering is inderdaad een fundamenteel element van zijn poĂ«zie, en is ook nauw verbonden met liefde: “Wij houden van elkaar, zoals Mohn und GedĂ€chtnis.”
De ervaring
De verkenning van poëzie, voor zover die ondersteund wordt door het geheugen en ernaar streeft een authentieke ervaring te worden, heeft een andere relatie met het verleden dan cultuur. Bij Hölderlin hebben we de indruk dat, nadat we door de tijd zijn gegaan, naast het geheugen, de Mohn, ook het vergeten aanwezig is. Deze twee kanten van het verleden zijn zo gesynchroniseerd, vooral in de liefde, dat ze niet langer van elkaar te scheiden zijn. In de liefde vindt het hart nieuw terrein, maar om het nieuwe te verkennen, moet men ook iets achterlaten, namelijk het verleden, en in zekere zin opoffering en vergeten. Maar wil liefde meer zijn dan louter sensualiteit, dan vereist ze continuïteit, namelijk het geheugen. Wanneer we het belang van het geheugen bij Hölderlin of Celan benadrukken, moeten we ons niet beperken tot een verwijzing naar de theorie van Hegel. De twee dichters, en zelfs Hegel, zijn natuurlijk niet alleen met elkaar verbonden, maar ook met iets anders, namelijk de taal zelf. Taal zelf zegt iets over de verbinding tussen denken en geheugen, en deze verbinding wordt door beide auteurs verschillend geïnterpreteerd. Taal biedt een antwoord; wij hoeven alleen de vraag te vinden. Op welke vragen beantwoordt het de stelling dat denken en herinnering eigenlijk hetzelfde betekenen?
We moeten nog een keer terugkijken om opnieuw ja te kunnen zeggen, dat wil zeggen, het verleden een tweede keer internaliseren â maar misschien is dit de eerste keer. De stem van Mnemosyne is de pijn van deze bevestiging, de aanvaarding van de tijd. Als we al een eigen verleden hebben, dan is het leven meer dan het beperkte moment van het huidige moment; we beschouwen onszelf niet langer als vreemden. Dit maakt het mogelijk om ook een toekomst te hebben, een toekomst die we ons nu kunnen toe-eigenen. Deze mogelijkheid in het Nieuwe Testament is verbonden met het vermogen tot geloof. “Vraag, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u worden opengedaan. Want ieder die vraagt, ontvangt, en de zoeker vindt, en voor hem die klopt, zal opengedaan worden.”
De stralende toekomst in.
Maar hoe is het mogelijk dat de zoeker vindt? In het dagelijks leven bepaalt het loutere feit van zoeken niets over vinden. Integendeel; het lijkt zelfs alsof er een kloof tussen deze twee gaapt, die alleen kan worden gevuld met geluk of met de goede wil van God. Maar wie met geloof zoekt, zal iets vinden. Het gaat er hier geenszins om God te vragen en vervolgens simpelweg alles te ontvangen. Deze passage in de tekst wijst veeleer op een andere relatie tot tijd en toekomst. Dit is een mogelijkheid om de toekomst op de een of andere manier dichterbij te brengen; deze mogelijkheid wordt hoop genoemd â het geeft de toekomst een zekerheid die meer kan zijn dan de zekerheid van het loutere heden. Misschien spreekt Celan hier ook over in het volgende gedicht, waarvan de titel “Anabasis” is. Dit ondoordringbare-ware, nauw geschreven tussen muren, omhoog en terug
Dit pad naar de toekomst, en tegelijkertijd weg van de toekomst, is “ondoordringbaar”, maar misschien juist daarom “waar”. Misschien is dit het enige pad dat leidt naar ons diepste wezen, naar de helderheid van het hart. De deur is echter niet te vinden in het heden, maar in het verleden, en wordt door Mnemosyne alleen verleend en geopend voor hen die hem met pijn naderen, dat wil zeggen met een open, levend lot. Deze deur van de herinnering opent zich naar de toekomst, die door het verleden wordt gegenereerd en alleen gegenereerd kan worden als we een eigen verleden bezitten. Kan ons ongeĂŻnterpreteerde teken-zijn een interpretatie vinden in het licht van het hart in de toekomst? Deze dialectiek van de toekomst, dit heen en weer, komt ook aan bod in een ander gedicht van Celan.
Vor dein spĂ€tes Gesicht, allein- gĂ€ngerisch zwischen auch mich verwandelnden NĂ€chten, kam etwas zu stehn, das schon einmal bei uns war, un- berĂŒhrt von Gedanken.
Voor jouw late gezicht, alleen- onderweg tussen ook mij veranderende nachten, kwam iets te staan dat ons al eens vergezelde, on- aangedaan door gedachten.
Het woord heeft dus kracht in deze zwakheid. Maar het kan alleen een eeuwige gebiedende wijs worden als het alle verwachtingen en voortekenen voorafgaat en overleeft: Zeg dat Jeruzalem is.