Dankzij de goedheid en onvermoeibaarheid van mijn oude vriendin Emilie die me bij de arm nam, ben ik de laatste maanden driemaal naar een museum geweest. Voor mij een wereldrecord â waar natuurlijk ook het Wereldmuseum bij hoort.
Maar het begon allemaal in het Allard Pierson museum, bij die fantastische tentoonstelling van de mummieportretten, die ons niet alleen heel indringend met onze sterfelijkheid confronteert, maar ook nog eens verbindt met drie oeroude culturen die aan ons voorafgingen: de Egyptische, de Griekse en de Romeinse cultuur.
Daarna liepen we in de Nieuwe kerk onze eigen koloniale tijd binnen â in een natuurlijke verbinding met de gothiek. Ik heb daarna maar gelijk een museumkaart aangeschaft, museums zijn duur!
Driemaal is scheepsrecht â zo kon ik onvervaard mijn eigen verleden binnenwandelen, âmijnâ Tropenmuseum â waar helaas bijna elke vertrouwdheid was uitgewist â gelukkig maar dat er een attente fotograaf was, die het nog eens heeft vastgelegd:
Maar daar zal ik u hier verder niet mee vermoeien â het is gewoon niet meer de moeite waardâŠ
Zo ontdekten wij dat het enig noemenswaardige deel van de collectie … nu in de Nieuwe kerk staat:
In het opnieuw herdoopte ‘Wereldmuseum’ worden alleen nog wereldproblemen â de naam zegt het al â met veel multimediaal geweld op de kaart gezet, het ging daar voornamelijk over ‘plastic soep’. Ik kon het natuurlijk niet laten daar als ex-collega met een suppoost aan te pappen, en die vertelde ons dat, behalve dat deel wat er nu in de Nieuwe kerk stond, de rest van de collectie in de depots staat. Heerlijke nieuwe wereld-museum.
Intussen hebben de roofridders van het VOC plaatsgemaakt voor de tropenartsen met injectiespuiten en de gewastovenaars van de organische chemie â zie Het trieste der tropen â en worden de bronbemalers en klimaatmanagers van Shell, Aramco en Gazprom inmiddels voor tribunalen gedaagd. Wat rest zijn cultuurantropologen, die ons in een gewijde omgeving onthullen hoe de wereld werkelijk in elkaar steekt â kijk maar hoe waardig en gelijkwaardig wij zijn. Waarbij iedere zweem van ons koloniale verleden â dat ons nu van allentwegen wordt aangesmeerd â in diepe deemoed weggepoetst wordt of met de mantel der liefde bedekt.
Wat een voorrecht is het dan, wanneer je iemand ontmoet, die zonder schuld of wroeging je die wereld kan laten zien zoals hij was â met alle schoonheid en avontuurlijkheid en wreedheid die het lot voor hen gesponnen had. Dat kon Maarten Houtman, omdat volgens de plaatselijke bevolking âvan het Verhaal wasâ[1], zeg maar dat hij een âJavaanse prinsâ was. Hij liet je die wereld van binnenuit zien:
â Stil is stilâŠ
Stil is niet onrust. Stil heeft geen bedoeling. Stil is niet opzettelijk. Stil is alomvattend en rust in zichzelf.
En hoe is ons leven. Ons leven heeft, bewust of onbewust, een bedoeling, opzet, belangstelling, enzovoorts. Dat is een natuurlijk gegeven. Maar wij missen de mogelijkheid om meer te zijn dan een natuurlijk gegeven. Zolang een van die dingen die ik opnoemde: richting, opzet, er is, kunnen we niet waarnemen.
Misschien kan ik het een beetje concreet voor jullie maken.
Ik zal een jongetje van zes jaar geweest zijn, toen ik van de tuinman leerde kijken. Dat was van levensbelang, want de plantage van mijn ouders was 500 meter van het oerwoud af, en als je wilde blijven leven, moest je de dieren die iets zouden kunnen doen, die moest je zien, die moest je weten. En een beweging kun je alleen maar waarnemen als je ogen stil zijn.
Je moet maar eens opletten hoe wij hier met onze ogen omgaan. Die zijn nooit stil. Of we knipperen of we bewegen met die ogen. En het is gewoon een wetmatigheid dat als je dat doet, dan merk je veel minder op.
De tuinman deed dat heel pragmatisch. Hij had een stelletje staakjes opgezet. Daar had hij mijn hele blikveld mee en hij kon met touwtjes â hij zat achter mij â die staakjes een beetje bewegen. En hij vroeg aan me: zie je iets bewegen? En op een bepaald moment zag ik wel dat daar een staakje bewoog, dus ging ik dĂĄĂĄr kijken en dan zag ik niet dat dĂĄĂĄr wat bewoog. Zo heb ik dat geleerd van hem. Om mijn ogen stil te houden en daardoor alles te zien. En dat is echt van levensbelang, want de dieren in het oerwoud zijn ook niet van gisteren, die gaan niet opzichtig zitten bewegen, die bewegen natuurlijk heel organisch. Dus om dat te kunnen zien, moeten je ogen stil zijn.
Maar wat voor de ogen geldt, geldt voor ons helemaal. Als je wilt kunnen waarnemen, moet je stil zijn. Zo is dat. Dat is niet anders.â
Maarten Houtman, Het vermogen om toe te laten, Eefde december 1984, vrijdag
____________________
[1]Â Over het Verhaal.