Het goedgeleefde leven

In de recensie van de NRC kwam het boek van Gladys McGarey er goed af. Toen Klaaske het voor mij op haar Kobo account geladen had, vond ik het eerste hoofdstuk zo betoverend, dat ik het bijna integraal hiernaartoe gekopieerd heb.

Gladys McGarey werd arts in een tijd dat zoiets bijzonder was voor een vrouw. Nu is ze 103 jaar oud en heeft ze een boek geschreven waarin ze vertelt hoe je gelukkig en gezond oud kunt worden.
Ze groeide op als dochter van rondreizende missionarissen die medische hulp boden in Mussoorie in India, halverwege het Himalaya-gebergte.

Rosan Hollak, NRC, 27 juni 2024

“Mensen konden niet alleen voor een behandeling terecht, maar ook voor liefde, vriendelijkheid en een gevoel van saamhorigheid. We werkten van ’s ochtends vroeg tot het heetste deel van de dag, hielden siĂ«sta en werkten vervolgens door tot de nacht inviel. Dan gingen we met z’n allen onder de sterrenhemel om het kampvuur zitten om elkaar verhalen te vertellen.
Het leek wel alsof iedereen in de streek wist dat we er waren, en ook dat mijn ouders iedere patiĂ«nt aannamen die hulp nodig had. Op een dag ging mijn vader met mijn broers jagen, wat betekende dat Margaret, onze jongere broer Gordon en ik onze moeder moesten helpen in de dokterstent. Ik vond het heerlijk om haar te assisteren bij mensen met ontstoken wonden, chronische ziekten en botbreuken. Ik was trots dat mijn moeder dokter was. Ik had ook het gevoel dat ik in mijn eerste acht levensjaren zo’n beetje alles al had gezien. Maar op die dag kregen we een wel heel onverwachte patiĂ«nt. Rond het middaguur ontstond er commotie. Er kwam een jonge man het kamp binnenlopen met aan een teugel een gewonde olifant! Mijn moeder begroette hem en probeerde uit te leggen dat ze geen dierenarts was. De man zei echter dat het een heel bijzondere olifant was, hij was het favoriete rijdier waarmee de radja op jacht ging. Een tijdje geleden was de olifant in een bamboestronk getrapt en had zijn poot bezeerd. De wond wilde simpelweg niet genezen. Hoewel de radja normaal gesproken zijn dieren door hun verzorgers liet behandelen, wist hij dat mijn ouders in de buurt waren en hij had de man, de trainer van de olifant, opdracht gegeven om niet eerder terug te komen dan voordat zij zich persoonlijk met de olifant hadden bemoeid.
Mijn moeder had nog nooit een olifant behandeld, maar ze was voor geen kleintje vervaard. Ze begon op vriendelijke, maar zelfverzekerde toon tegen de olifant te praten, iets wat ze bij iedere zenuwachtige patiĂ«nt deed. ‘Laten we eens even kijken,’ zei ze met troostende stem. ‘Ik doe heel voorzichtig. Zo te zien doet het behoorlijk pijn.’ Ze bekeek zorgvuldig de linkervoorpoot van de olifant en raakte behoedzaam de gevoelige plek aan. Die was behoorlijk ontstoken en ze zag dat er nog steeds een bamboesplinter in moest zitten. Het was opwindend maar ook een beetje ontzagwekkend om zo dicht bij zo’n machtig dier te zijn. Terwijl ik zijn gerimpelde huid en gladde slagtanden aaide, verbaasde het me dat hij zo’n vriendelijke energie uitstraalde. Mijn moeder had door dat ik wilde helpen en zei me dat ik tangen, kaliumpermanganaat en een grote koperen injectiespuit moest gaan halen. Eerst haalde ik de tangen en de grootste spuit uit onze voorraad. Mijn moeder sprak nog altijd troostend tegen de olifant – ‘goed zo, je doet het hartstikke goed’ – terwijl de olifant daar geduldig en knipperend met zijn ogen bleef staan. Ik ging de dokterstent weer in om het ontsmettingsmiddel klaar te maken. Ik pakte een grote fles kaliumpermanganaat van een plank – onze medische tent was altijd strak georganiseerd – en zette die naast de kan water die we daar bewaarden. Daarna mat ik de zorgvuldig de juiste hoeveelheid oplossing af, vulde een hele kom met de paarse vloeistof, terwijl ik oppaste niet in aanraking te komen met het krachtige chemische spul, want ik wist dat die onverdund mijn huid zou verschroeien. Ik tilde de zware, brede kom met mijn handen op en liep langzaam weer naar buiten, terwijl ik er goed op lette niets op de grond te morsen. Eenmaal terug zag ik dat de olifant rustig bleef staan terwijl hij mijn moeder gadesloeg, die naar de bamboesplinter spitte die zich diep in het gladde, grijze kussen van zijn voorvoet had ingegraven. Hij liet geduldig toe dat ze de lange splinter verwijderde en de ontsteking uitspoelde. Ik begreep wel waarom de radja zo dol was op die olifant. Hij was zo welgemanierd dat hij zelfs geen spier vertrok. Nadat ze de wond had schoongemaakt, smeerde mijn moeder ten slotte zalf op de wond.
Olifanten zijn expressieve dieren en deze leek blij, zelfs zo blij dat toen de tijd was aangebroken dat de man hem naar de Ganges zou brengen om hem te laten afkoelen, de olifant met zijn slurf omlaag reikte en Margaret in de lucht tilde, die opgetogen en angstig een gilletje slaakte. We hielden onze adem in. Maar hij zette haar op zijn rug en we haalden opgelucht adem. Toen stak hij zijn slurf naar mij uit. Na wat hij met Margaret had gedaan, was ik niet bang meer. Ik genoot van de leerachtige slang die zich om me heen kronkelde, voelde de sterke spier die zijn neus zo heel anders maakte dan die van mij. Ik had al vaak gezien dat olifanten van de bomen aten en hun jongen optilden, maar ik had nooit zelf hun indrukwekkende slurf aangeraakt of me voorgesteld hoe het zou zijn als er een zich om me heen slingerde. Maar daar hoefde ik niet lang bij stil te staan, want even later zat ik naast mijn zus op de brede olifantenrug. Toen tilde hij onze broer Gordon op, die zijn kleine handen om mijn middel sloeg zodra hij achter me werd neergeplant.
En daar gingen we! We reden naar de rivier met de andere kinderen uit het kamp achter ons aan. Eenmaal daar aangekomen sproeide de olifant ons allemaal vrolijk nat. Hoewel het water meestal verboden terrein was vanwege slangen en krokodillen, wisten de volwassenen dat die met de olifant in de buurt wel weg zouden blijven, dus mochten we de hele middag met hem spelen.
De volgende dag bracht de man de olifant weer naar het kamp zodat mijn moeder kon controleren of de wond niet weer was gaan ontsteken. De olifant liep regelrecht naar haar toe, wikkelde zijn slurf om haar middel en tilde haar in de lucht, zoals hij met mij, mijn broer en mijn zus had gedaan. De rest van de week kwam de olifant elke dag, en alsof hij mijn moeder zijn dankbaarheid wilde tonen, begroette hij haar met een grote slurvenknuffel, waarop ze als altijd met humor reageerde en vrolijk lachend uitriep: ‘Nou, wees een brave jongen en zet me neer!’ Daarna gingen we allemaal naar de rivier om te spelen, soms reden we op de olifant door het ondiepe water, andere keren sproeide hij ons met zijn slurf nat en gilden we het uit.
Het was een cruciale periode in mijn leven. Toen ik het jaar daarop weer naar school ging, was ik blij dat ik daar ten slotte toch niet zo’n hekel aan bleek te hebben. Doordat ik mijn moeder had geholpen bij de behandeling van de olifant had ik ontdekt dat ik een geboren dokter was.”    

Dr. Gladys McGarey