62 jaar illegaal hier, maar nu moet meneer Aksas toch écht Nederland verlaten

Brahim Aksas woont al 62 jaar zonder verblijfspapieren in Nederland. Al bijna tien jaar probeert de overheid hem weg te krijgen – zal het dit keer lukken?
Auteurs Romy van der PoelAndreas Kouwenhoven
Gepubliceerd in NRC op 20 juni 2025
Brahim Aksas zegt dat hij in Algerije is geboren, maar niet weet hoe en wanneer zijn ouders uit zijn leven verdwenen.

Op zijn laatste dag in Nederland bestelt Brahim Aksas zijn lievelingsdrankje op zijn favoriete plek in de stad. Een Heineken van de tap, in Grand Hotel Krasnapolsky op de Dam. Ogenschijnlijk onverstoorbaar zit hij er aan een tafeltje, tussen hotelgasten met lange nepwimpers en merktassen. In zijn ene hand zijn biertje, in zijn andere een verfrommelde servet. Hij is slank, klein, 73 jaar oud, maar oogt allesbehalve timide. Hij draagt, zoals altijd, een goedzittend colbert. Daarboven een blauwgestreepte stropdas van zijn favoriete voetbalclub: Ajax.


Zijn laatste dag in Nederland begon bij zijn huisarts. Brahim Aksas heeft een A4’tje met zijn gezondheidsinformatie meegekregen – in het Nederlands. Na zijn laatste afspraak bij de huisarts nam hij afscheid bij het Wereldhuis, een inloophuis voor mensen zonder papieren, waar de andere bezoekers hem ‘meneer Aksas’ noemen. Voor de gelegenheid waren er alcoholvrije bubbels. Daarna is hij naar het statige Krasnapolsky gewandeld, waar hij zich al net zo thuis lijkt te voelen. Hij knoopt een praatje aan met de ober, over Spanje als wijnland.

Brahim Aksas heeft vrijwel zijn hele leven in de illegaliteit doorgebracht. Bijna niemand heeft het zo lang volgehouden als hij, zeggen hulpverleners die ongedocumenteerden bijstaan. Maar morgen valt het doek, dan moet hij, na 62 jaar, Nederland verlaten.

Al zijn bezittingen zullen in één koffer passen


Aksas heeft koningin Juliana meegemaakt, de opening van Paradiso in 1968, hij heeft tussen de hippies op de Dam geslapen. Als hij stemrecht had gehad, zou hij op Wim Kok hebben gestemd. Aksas rekent terug naar guldens. Hij heeft vele afleveringen van Het mooiste meisje van de klas (zijn lievelingsprogramma) en Kopen zonder kijken gekeken. De gevangenis, waar hij bij elkaar opgeteld meer dan zes jaar spendeerde, noemt hij de bajes.

Maar morgenochtend zal hij om tien uur vertrekken uit zijn kamertje in de opvang voor ongedocumenteerden. Zijn sleutel moet hij inleveren. Er is een vlucht voor hem geboekt, aan het begin van de middag. Hij heeft zijn spullen nog niet gepakt, maar verwacht dat al zijn bezittingen in één koffer zullen passen.

En zo zal Brahim Aksas zijn geliefde stad Amsterdam onder begeleiding verlaten, om op zijn 73ste verplicht een nieuw leven op te bouwen in Marokko. Een land waar hij niemand kent. Hij is er naar eigen zeggen zelfs nog nooit geweest.
Als hij gaat.

In Krasnapolsky neemt Aksas nog een slok van zijn bier. Zelf vindt hij dat het nog niet per se tijd is. Als hij nog ergens een slaapplek weet te regelen, kan hij zich misschien schuilhouden. Op zijn laatste dag houdt hij zijn opties open.

Voetbalwedstrijd van Ajax

In het verhaal van Aksas zijn twee dingen zeker: dat hij geen papieren heeft en dat de Nederlandse overheid wil dat hij vertrekt. Nergens is vastgelegd waar hij vandaan komt, wanneer hij aankwam, waar hij woonde (hij is nooit ingeschreven geweest), en wat hij deed (hij mocht niet werken).

Maar zijn verhaal gaat zo.

Aksas werd rond 1950 geboren in Algerije. Hij groeide op in de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog tegen Frankijk. Hij zegt dat hij niet weet hoe en wanneer zijn ouders uit zijn leven verdwenen. Hij herinnert zich wel de Franse nonnen die hem opvingen. „Als kind liep ik omringd door nonnen over straat. Twee voor ons, twee achter ons, één in het midden.” Dat was, zegt hij, omdat op de nonnen niet geschoten werd. Daar, in het weeshuis, is hij begonnen met het dragen van een stropdas. „Als jongens hadden we er een met elastiek, we hoefden niet te knopen. Als we elkaar wilden pesten, trokken we eraan.”

Toen de oorlog in 1962 ten einde liep, is hij via Frankrijk in Amsterdam beland. Hij denkt dat een voetbalwedstrijd van Ajax aanleiding was, de club speelde toen al een paar jaar in het betaald voetbal. Hij weet in elk geval zeker dat hij op 2 september 1963 Amsterdam Centraal binnenreed. Hij was toen ergens rond de dertien jaar. Hij zou richting de Dam zijn gelopen, en besloten hebben nog even te blijven.

Hij wijst naar het oorlogsmonument op de Dam, de verweerde metershoge pilaar van natuursteen waar duiven op zitten en drommen toeristen worden rondgeleid. „Daar sliepen we.” Onder koningin Juliana, zegt hij, „was alles anders. Je mocht op de Dam slapen, kraken was normaal. Als je een plek zocht, ging je naar een bar in West. Daar zei je: ik heb geen huis. Twee biertjes later gingen ze iets voor je kraken, dezelfde avond nog kon je erin. Je hoefde alleen je eigen slot mee te nemen.”

Nederland probeert arbeidsmigranten te lokken, en overal is werk. Hij poetst cafĂ©s, werkt achter de bar in coffeeshops. Soms woont hij alleen, maar meestal bij vrouwen. Zijn langste relatie was met een maatschappelijk werker. „Ze was mijn begeleider in de bajes. Op de dag dat ik vrijkwam, kreeg ik haar huissleutel.” Het is, zo vindt hij nu, zijn favoriete periode geweest. „Op zaterdag op tijd naar bed, op zondag pannenkoeken eten bij oma.”

Maar de relatie gaat voorbij, en het leven wordt voor mensen als Aksas steeds ingewikkelder. Geld verdienen wordt lastig. Als in 1989 het sofinummer wordt ingevoerd, moeten werknemers zich verplicht identificeren. En dat is pas het begin. Vanaf 1998 worden mensen zonder papieren uitgesloten van alle sociale voorzieningen. Dat maakt dat Aksas geen recht op gezondheidszorg meer heeft.

Hij wordt afhankelijk van andere inkomsten, van zijn werk als, naar eigen zeggen, „gespecialiseerd zakkenroller”. Nog steeds kan Aksas rijke toeristen in één oogopslag herkennen. Hij weet welke schoenen honderden euro’s kosten en hoe een Rolex eruitziet. Hij weet waar ze komen. Hier, in Krasnapolsky. Of in het Marriott of het Americain. Het wordt zijn werkterrein. Hij begint zachter te praten. Om een goede dief te zijn, zegt hij, moet je weten wat duur is. En moet je er zĂ©lf duur uitzien. „Kleren zijn je sleutel tot de wereld. Ik draag altijd pakken. Als je dure kleren draagt, valt het niet op als je een paar briefjes van honderd in je hand hebt.”

Omdat een maatpakcollectie zich lastig met een bed in de opvang laat combineren, heeft hij zijn pakken in stomerijen door de hele stad gehangen. Om de paar weken haalt hij een schoon pak op, en laat hij er in een andere stomerij weer een achter.

Zijn pakken zijn inmiddels opgehaald, voor het geval dat hij morgen vertrekt.

Zijn telefoon trilt. Een hulpverlener. Ze heeft gehoord dat Aksas morgen naar Marokko gaat. Ze wil hem succes wensen. Aksas gaat rechtop zitten, hij begint steeds harder te praten. „Héél lief van haar”, zegt hij als hij heeft opgehangen. Het zijn vooral hulpverleners die vandaag afscheid van hem nemen.

Pas over de laatste tien jaar van zijn leven is meer terug te vinden. Dan lukt het niet meer om zelf een huis te regelen, en belandt hij in de opvang. Hij wordt afhankelijker van hulporganisaties, die aantekeningen bijhouden. Volgens coördinator Pablo Eppeling Ugarte van het Wereldhuis, het inloophuis voor mensen zonder papieren, meldt Brahim zich voor het eerst in 2019. „Echt alle Noord-Afrikanen uit Amsterdam kennen hem, hij is een soort vip”, zegt Eppelin Ugarte. „Als hij er was, kwamen ze hem allemaal begroeten. Tegen iedereen was hij aardig.” Ugarte kent Brahims verhalen, van de nonnen, van Ajax, het kraken en de coffeeshops. „Ik denk dat hij zoveel heeft meegemaakt, zijn leven lijkt wel een film”, zegt Ugarte. „Maar je weet nooit wat waar is, en wat fantasie. Hij is een verhalenverteller.”

De ultieme gentlemandief

In een vergaderzaaltje aan de gracht in Amsterdam legt strafrechtadvocaat Jessica Heilbron een dossier van Aksas op de glazen tafel. „Een dossier zonder nummer”, zegt ze. „Dat betekent: van het huis.” In de tien jaar dat ze hem bijstaat, deed ze dat vaak voor niets. Haar kantoor is zijn postadres. „Als er een brief is, komt hij tien minuten koffie drinken. Hij blijft nooit te lang.” Het dossier behelst vooral zijn criminele verleden. Aksas zat in totaal zes jaar in de gevangenis, voor een enorme lijst aan lichte vergrijpen. Insluiping, diefstal, heling. Hij kwam er vaak met een lichte straf vanaf. „Hij gebruikte nooit geweld”, zegt Heilbron.

Ze zijn er best gevoelig voor, als er op zitting een verzorgde man verschijnt met een goed verhaal
Huug Loth advocaat

„Hij is de ultieme gentlemandief”, zegt advocaat Huug Loth. Hij zit ook aan de glazen tafel, hij stond Aksas bij tijdens vreemdelingenzaken. „Met Kerst stuurde hij altijd een kaartje. ‘Cher maütre’, schreef hij. Hij spreekt perfect Frans. Nou, wie wil er niet zo worden aangesproken?” Met zijn „charmante verschijning wist hij ook indruk te maken op rechters”, zegt Loth. „Die zijn er best gevoelig voor, als er op zitting een piekfijn verzorgde man verschijnt met een goed verhaal.”

Maar, zeggen zijn advocaten, op een gegeven moment wordt je strafblad te lang. „Dan is je geluk op.”

In hotel Krasnapolsky weet Aksas precies wanneer dat moment voor hem aanbrak. Het was in 2016. „Ik kwam uit de bajes en opeens zeiden ze: je moet terug.” En zo begint het onderzoek naar de nationaliteit van Brahim Aksas. „Voor ik het wist zat ik in een opvang”, zegt hij. „Ik dacht: mijn god, waar ben ik nu terechtgekomen?”

Zo gaat het vaker met mensen die zonder papieren leven. „De meeste mensen weten zich lang prima te redden”, zegt Frederiek de Vlaming van de Regenboog Groep, een van de organisaties waar Aksas langsging voor hulp. „Maar hoe ouder, hoe sneller ze in de problemen komen. Mensen worden steeds afhankelijker.” Ze krijgen bijvoorbeeld gezondheidsproblemen, maar hebben geen toegang tot zorg. Ze kunnen niet meer werken, de huur niet meer betalen. „En dan worden ze zonder pardon op straat gezet door degenen van wie ze een bed, bank of fietsenhok huurden.”

Aksas belandt in een gemeentelijke opvang voor kwetsbare ongedocumenteerden. Ondertussen moet hij meewerken aan zijn ‘terugkeer’. Als hij dat niet doet, wordt hij op straat gezet, krijgt hij steeds te horen. De identiteit van Aksas wordt onderzocht, in eerste instantie in Algerije. In de rechtbank, zo herinnert advocaat Loth, spreekt Aksas zijn beste Frans. „Votre honneur, klonk het door de rechtbank. Maar goed, hij was dus niet Algerijns.”

„Ik heb het lang weten te rekken”, zegt Aksas, die eigenlijk nooit echt uitsluitsel kon geven over waar hij nou vandaan komt. Maar het is Marokko dat hem uiteindelijk als onderdaan erkent – een land waarnaar hij gedwongen kan worden uitgezet. Aksas gaat daarop zelf langs op het Marokkaanse consulaat, waar hij de medewerkers ervan weet te overtuigen dat ze niet moeten meewerken aan de deportatie van een oude man. Ze maken de afspraak dat de benodigde reispapieren alleen worden verstrekt als hij zĂ©lf terug wil, vrijwillig.

De Nederlandse overheid moet hem dus overhalen om te vertrekken.

In mei 2024 krijgt Aksas duizenden euro’s aangeboden als hij zelf naar Marokko vertrekt. De helft wordt betaald door de gemeente Amsterdam, de andere helft door terugkeerdienst DT&V, dat onder het ministerie van Asiel en Migratie valt. Zijn vlucht is ook al voor hem geboekt.

Maar waarom zou hij voor dat bedrag vertrekken naar een land waar hij niemand kent? „Hier ken ik de straten, de mensen, mijn vrienden, mijn dokter. Ik weet waar ik moet zijn als er iets is.”

Hij twijfelt, tot een paar dagen voor zijn vertrek. Dan krijgt hij te horen dat er vier begeleiders met hem mee zullen reizen. En dat de vreemdelingenpolitie wordt gebeld als hij niet vrijwillig in het vliegtuig zal stappen. Woedend is hij, over dat dreigement. „Ik laat me niet uitzetten als een crimineel!”

Hij besluit niet te gaan.

Maar dan? Nog steeds dreigt hij elke dag dakloos te worden. Het idee dat hij buiten moet slapen, maakt hem bang. In Marokko kan hij in elk geval een eigen huis huren.

Dus belt hij begin dit jaar weer naar zijn begeleider van de DT&V. Mo, ook van Marokkaanse afkomst, die al tien jaar ‘terugkeergesprekken’ met hem voert. „Hij is altijd eerlijk tegen mij geweest”, zegt Aksas. „Mo zegt: een leven opbouwen in Marokko zal heel lastig worden. Maar als je het toch wil, dan kan ik je helpen.” Aksas gaat naar de kuststad Nador, heeft hij besloten. Mo, die er familie heeft, gaat met hem mee. Hij zal de eerste dagen bij hem blijven. Het aanbod van het geld staat nog steeds.

In Amsterdam begint het te schemeren. Aksas staart naar zijn telefoon. „Ik ben vandaag door zoveel mensen gebeld”, zegt hij. „Ze vinden het jammer dat ik ga. Ik zeg tegen iedereen: ik blijf, als jij weet waar ik moet wonen.” Misschien gebeurt er nog iets, denkt hij. „Ik denk altijd positief. Ik geloof niet in stress. Als je aardig en betrouwbaar bent, helpt iedereen je.”

Hij staat op. Hij slaapt nog een nacht in zijn kamer. Maar eerst gaat hij afscheid nemen in zijn vaste coffeeshop.

Het zal zijn laatste avond in Amsterdam worden.

Groeten uit Marokko

De volgende ochtend is hij vroeg opgestaan. Hij is in de taxi gestapt die de terugkeerdienst DT&V heeft laten voorrijden. Op Schiphol staat Mo hem al op te wachten. Voor de gate drinkt Aksas nog een glas Heineken. Hij heeft nog niet eerder gevlogen, maar hij stapt in.

Zo zijn in het verhaal van Aksas drie dingen zeker geworden. Hij is op een dag in Nederland aangekomen. Hij leefde er zonder papieren. En op een dag is hij naar Marokko vertrokken. In mei stuurt hij een kaartje uit Nador, van de boulevard met lichtjes.

‘Hier is het een beetje moeilijk. Maar ja, ik moet het ermee doen. Het komt goed. Blijf hopen. Zo is het leven!
Brahim’

Met dank aan NRC

‘Als de dood een verlossing wordt, zijn we heel erg van het pad af’

Sigrid Kaag over haar werk voor de VN in Gaza

VN-gezant Sigrid Kaag hield zich voor de VN bezig met de wederopbouw van Gaza. „Er was perspectief. Maar dat is natuurlijk helemaal vernietigd.”
NRC |Lucia Admiraal, Michel Kerres, 20 juni 2025


Midden in de nacht, kwart over drie, een appje van Sigrid Kaag. „Goedemorgen…” Twintig minuten eerder heeft de IsraĂ«lische minister van Defensie Israel Katz een „special situation” afgekondigd. Het is vrijdag 13 juni en IsraĂ«l voert bombardementen uit op Iran.

Terwijl Israëls genocidale oorlog in Gaza onverminderd voortduurt, heeft het land zich in een nieuwe oorlog gestort, met grootschalige aanvallen op Irans nucleaire installaties en kopstukken uit politiek, leger en wetenschap. In afwachting van de reactie van Iran, spreken we Kaag de middag na de aanval op het terras van haar woning in Jeruzalem.

CV
Sigrid Kaag (Rijswijk, 1961) was eerder speciaal gezant in Libanon en werkte bij internationale organisaties als Unicef, UNDP en UNRWA, en als leider van de VN-missie die chemische wapens in Syrië moest opruimen.
Van 2017 tot 2021 was ze in het kabinet-Rutte III minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en minister van Buitenlandse Zaken. Ze werd in 2020 leider van D66, en in 2022 minister van Financiën en vicepremier in Rutte IV. Na de val van dat kabinet vertrok ze uit de politiek.
Kaag is getrouwd en heeft vier kinderen.

Ik zei: niet lachen, maar ik ben gezant voor het vredesproces in het Midden-Oosten

Sigrid Kaag werd eind 2023 via een resolutie van de VN-Veiligheidsraad (nummer 2720) aangesteld als coördinator voor hulp en wederopbouw voor Gaza. Dat mandaat is inmiddels verlopen. In januari nam ze na lang aarzelen ook het VN-gezantschap voor het vredesproces in het Midden-Oosten tijdelijk op zich. „Ik was laatst op een luchthaven. Een IsraĂ«lische meneer vroeg: wat doe jij? Ik zei: nou moet je niet lachen, maar ik ben gezant voor het vredesproces in het Midden-Oosten. Hij vroeg: is er een proces dan? Nee, zei ik, dat is juist het probleem.”


Als VN-gezant zet Kaag in op politieke diplomatie en de-escalatie. Maar waar Israëls traditionele bondgenoten eerst nog opriepen tot de-escalatie, schuiven ze nu op naar volledige steun. De

IsraĂ«lische aanvallen op Iran hebben de Amerikaans-Iraanse onderhandelingen over het atoomprogramma van Iran voorlopig getorpedeerd. „Ik had verwacht dat die gesprekken nog wel een kans zouden krijgen.” Verbaasd over IsraĂ«ls aanval op Iran is ze echter niet, door haar gesprekken met IsraĂ«lische politici. „Iran is een constante in elk gesprek, en zeker met Netanyahu. Hij heeft het hier al twintig jaar over.”

De oorlog met Iran laat niet alleen de nucleaire onderhandelingen stuklopen, hij trekt ook de aandacht van Gaza weg. Kaag: „Gaza wordt in feite geofferd, en gezien als een chronische humanitaire crisis. De media-aandacht verschuift. En geopolitieke vragen rond IsraĂ«l-Iran, zoals de mogelijke gevolgen voor de regionale veiligheid en de wereldeconomie, krijgen nu de overhand. In die situatie is het moeilijk aankomen met het verzoek om nog vijftig vrachtwagens Gaza binnen te laten.”Een jaar geleden beschreef Kaag in een interview in NRC welke tegenslagen ze moest overwinnen om via onderhandeling te komen tot een systematiek voor de import en distributie van grote hoeveelheden hulpgoederen in Gaza. Ze was ingevlogen door de VN als politiek- diplomatieke troubleshooter. Om haar werk niet in gevaar te brengen, koos ze haar woorden zorgvuldig – ze was immers afhankelijk van het IsraĂ«lische kabinet en vooral van premier Netanyahu. Ten tijde van het gesprek stond ze op het punt om vanuit Gaza te gaan werken. Het schortte nog aan politieke wil om hulp door te laten, maar alles stond klaar. Kaag was hoopvol.

Hoe is het u sindsdien vergaan?
„Soms moet ik aan een Bijbeltekst denken: ‘een dag is als duizend jaar’. Zo voelen de afgelopen maanden. Er gebeurde heel veel, en ik zag alleen maar dramatische verslechtering.
„Vorig jaar om deze tijd was er nog een Amerikaanse regering die meedacht over internationaal recht en over de burgerbevolking in Gaza. De afschaffing van [de Amerikaanse overheidsorganisatie voor ontwikkelingshulp] USAID onder Trump heeft veel VN-instellingen hard geraakt en er is een gebrek aan financiering. Toch zijn we braaf doorgegaan. Er was perspectief. Maar dat is natuurlijk helemaal vernietigd. Ik vind het heel moeilijk om nog uit te blijven dragen dat er perspectieven zijn.”
In januari werd in Gaza een gefaseerd staakt-het-vuren van kracht. Geloofde u daarin?
„Ik had op politiek niveau contact met de IsraĂ«liĂ«rs, de Egyptenaren en de Qatarezen. En ik had app-contact met [de Amerikaanse Midden-Oostengezant] Steve Witkoff. Het ging in de onderhandelingen altijd om de gegijzelden en soms om wat hulp. Het was nooit duidelijk, tenminste voor mij, dat het ook echt ging om een permanent staakt-het-vuren. En daar kwam toen ook nog Trumps verklaring tussendoor dat hij van Gaza een mooi beach resort wilde maken. Dat heeft veel mensen achterdochtig gemaakt. Als je luistert naar de stemmen van de radicale politieke flanken in IsraĂ«l, dan dient alles maar één doel: de hele burgerbevolking van Gaza moet vertrekken. Of vernietigd worden. Dat maakt het hele proces nog complexer.”

U had regelmatig contact met het Israëlische veiligheidskabinet en ministers over hulp in Gaza. Hoe verliepen die gesprekken?
„Ik probeerde pragmatisch te zijn en in praktische mogelijkheden te denken, wetende dat we het over het grotere politieke verhaal niet eens zijn. Ik heb een paar keer met minister Bezalel Smotrich [FinanciĂ«n] gesproken. Hij was een van degenen die hulp tegenhield en natuurlijk ook helemaal niet geloofde in het voeden van mensen in Gaza. Mij was grappig genoeg door een aantal IsraĂ«lische politici gevraagd of ik het een keertje met hem kon proberen. Ik dacht, ik gooi het over de boeg dat we (oud-)collega’s van FinanciĂ«n zijn, en ben meteen over de dilemma’s van rijksbegroten begonnen. Maar al snel voer je allebei een totaal ander gesprek. Hij vindt [PVV- leider] Wilders geweldig en denkt dat er een cultuuroorlog gaande is. Daartegenover heb ik het dan over mensenrechten en de internationale rechtsorde. Ik ben met hem niet ver gekomen.”

Israël doorbrak half maart definitief het staakt-het-vuren, dat ook de weg naar wederopbouw mogelijk had moeten maken. Was er eigenlijk al een plan voor wederopbouw?
„Ik ben iemand die altijd ver vooruitkijkt en heb steeds benadrukt dat investeren in Gaza belangrijk is voor de tweestatenoplossing [een onafhankelijke Palestijnse staat naast IsraĂ«l], de rechten van de Palestijnen en de veiligheid van IsraĂ«l. Van zowel Europa als de Golfstaten hoorde ik dan dat niet zij Gaza aan puin hebben geschoten. En ze wilden weten of de financiering van wederopbouw een duurzame investering zou zijn. In postconflictgebieden is bovendien het risico op corruptie altijd enorm. Daarom hebben we de beste scenario’s uitgedacht voor hoe de wederopbouw kon worden begeleid. We hebben gekeken naar ontmijning, behuizing en puinruimen, eigenlijk naar alle sectoren. We dachten na over wat te doen met de lichamen van duizenden vermisten die nog onder het puin liggen, onder wie veel kinderen. Je kunt niet zomaar met een graafmachine komen, je wilt mensen de mogelijkheid geven om met respect afscheid te nemen.
„En waar zijn we nu? Nul uitvoering. Eerdere conflicten tussen IsraĂ«l en Hamas waren van veel kortere duur. Natuurlijk is alles anders sinds de terreuraanslagen van Hamas en de verschrikkingen van 7 oktober 2023. Die hebben IsraĂ«l veranderd: er was geen empathie meer voor Palestijnse burgerslachtoffers zolang de gegijzelden nog vastzitten, al is er nu een kleine verschuiving. Maar dat we twintig maanden later nog steeds zouden moeten praten over een staakt-het-vuren, terwijl Gaza totaal vernietigd is, dat is een heel ander perspectief dan praten over wederopbouw.”

Het afgelopen jaar heeft Kaag talloze bezoeken gebracht aan Gaza. Ze zag alleen achteruitgang. „Een jaar geleden was het grootste deel van de infrastructuur in Gaza al zwaar beschadigd of vernietigd. De afgelopen maanden zagen we de verdere systematische vernietiging van civiele infrastructuur, zoals ziekenhuizen en scholen.” Op haar telefoon laat ze foto’s zien: kinderen die doelloos rondlopen te midden van de totale verwoesting, een gigantische vuilnisbelt, een man gewikkeld in een deken in een verwoest gebouw.
Afgelopen januari voelde ze onder de bevolking nog „totale opluchting” over het bestand, en hoop op een permanent bestand. „Nu weet men het gewoon niet meer. Wie er nog leeft in Gaza, kan alleen nog denken aan overleven. Het leven is er ondraaglijk. Als de dood een verlossing wordt, dan zijn we heel erg van het pad af.”
Drie dagen voor het gesprek was ze er voor het laatst. „Ik zag er eerlijk gezegd een beetje tegenop. Je schaamt je gewoon voor het collectieve onvermogen. Tijdens bezoeken kwam ik vaak in veldziekenhuizen met zwaar ondervoede kinderen en gewonde zwangere vrouwen. Als je hen spreekt, vragen ze eigenlijk alleen wanneer het ophoudt, en wat de internationale gemeenschap gaat doen.”

Na een bijna drie maanden durende volledige Israëlische blokkade van Gaza, begon de door Israël en de VS gesteunde Gaza Humanitarian Foundation (GHF) eind mei met de distributie van voedselpakketten. Hoe kijkt u daarnaar?
„Onder het oorlogsrecht heeft iedereen recht op medische zorg, voedsel en bescherming, maar op dit moment is het GHF naar ons begrip berekend op 15 procent van de bevolking. Er zijn minder dan tien distributiepunten in Gaza voor een bevolking van twee miljoen. Conform het internationaal humanitair recht breng je hulp naar de mensen toe. Nu worden zij gedwongen van het noorden naar het zuiden te gaan, waar de distributiepunten zijn. Collega’s zagen hordes kinderen die gewoon niet meer bang zijn voor de dood. Ook als er waarschuwingsschoten worden gelost. De dood telt bijna niet meer.

„Ik begrijp heel goed dat de IsraĂ«liĂ«rs het vertrek en de ontwapening van Hamas willen en hun veiligheid willen garanderen. Maar hulp is niet onderhandelbaar. Het GHF komt in mijn optiek voort uit militaire overwegingen. Door Gaza staat de internationale rechtsorde heel erg op het spel. Als landen nu zouden gaan samenwerken met een onderaannemer [het GHF, red.] van de oorlogvoerende partij, hoe ga je dan elders werken? Dan kan in de toekomst iedere dictator de VN en het Rode Kruis in een hoek duwen.”

Wat kunnen de VN nog doen in Gaza?
„De IsraĂ«liĂ«rs zijn erg boos dat de VN niet willen meewerken aan het GHF. Onze houding was: we kunnen feedback geven op het concept, maar willen tegelijk conform onze humanitaire principes opereren. Volgens het Internationaal Gerechtshof is IsraĂ«l de bezettende mogendheid in Gaza, dus IsraĂ«l heeft de plicht om de bevolking te beschermen en hulp te leveren. Maar dat zou een begrotingsprobleem opleveren, en je wint in IsraĂ«l ook geen verkiezingen met het voeden van de Palestijnse bevolking. Dus kom je uit bij ons werk, dat wordt gesteund door VN-lidstaten. Inmiddels mogen we parallel aan het GHF werken, maar we hebben te maken met enorm lange IsraĂ«lische procedures die een hele hulpoperatie lam kunnen leggen. Laatst heeft het Wereldvoedselprogramma 46 uur moeten wachten op goedkeuring voor chauffeurs van hulpkonvooien.”
De wereld is, zegt ze, is sinds het aantreden van Trump niet meer voldoende gericht op een oplossing voor Gaza. „We leven echt in een andere tijd. Je merkt dat er mondiaal een andere focus is, minder gericht op internationale samenwerking. De Wereldhandelsorganisatie ligt ook al jaren op zijn gat, terwijl we handelsafspraken keihard nodig hebben. De destructie vindt onder onze ogen plaats.”
Gaza is in feite een politieke crisis, zegt Kaag, maar wordt gereduceerd tot een humanitaire crisis. „Dat is een enorme fout die we in het verleden te vaak hebben gemaakt. Daarom zetten de SaoediĂ«rs en Fransen nu de tweestatenoplossing weer op de agenda middels een conferentie.” Kaag zou enkele dagen na het interview afreizen naar New York voor die conferentie, maar deze werd vanwege de IsraĂ«lische aanvallen op Iran uitgesteld.

Hoe realistisch is het eigenlijk nog om over de tweestatenoplossing te praten als VN-vredesgezant voor het Midden-Oosten? In een recente toespraak voor de VN-Veiligheidsraad zei u dat deze „aan de beademing ligt”.
„Mijn functie als gezant is een rol die dateert uit de tijd van de Oslo-akkoorden [1993-1995, tussen IsraĂ«l en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie, red.]. Er was toen nog een perspectief op vrede. Sindsdien zijn de IsraĂ«lische nederzettingen uitgebreid, is de vernieling van Palestijnse huizen toegenomen, en is er sprake van sluipende annexatie. Geen politicus in IsraĂ«l heeft het over een Palestijnse staat, en Palestijnen zien IsraĂ«liĂ«rs vooral aan de andere kant van het geweer.
„Daarnaast is het hele politieke proces verschoven, ver weg van de VN, die nu met name effectief zijn op humanitair gebied. Als de VN zich vroeger uitspraken, dan was dat nieuws. Nu zijn de VN niet meer normerend, en dat zegt veel over de manier waarop we internationaal samenwerken. Dus doen alsof je als VN nog een belangrijke onderhandelingspositie hebt, dat vind ik niet geloofwaardig. Ik heb deze functie op me genomen als ‘after service’, en omdat ik geef om wat er met IsraĂ«l en de Palestijnen gebeurt.
Binnenkort legt Kaag ook die functie neer, een opvolger is nog niet in beeld. Ze vertrekt uit Jeruzalem, om in Zwitserland haar „blik te verbreden”. In het najaar geeft ze les op de Sciences Po-universiteit in Parijs. „Ik wil echt weer andere dingen doen. Ik wil met iets anders, iets positiefs aan de gang. Iets waarbij je verandering teweeg kunt brengen.” Jeruzalem, waar ze al 35 jaar komt, zal altijd een „thuis” blijven.

Ze wil, zegt ze, beslist niet overkomen als cynisch. Maar haar geloof in internationale samenwerking en in de VN heeft een fikse deuk opgelopen. „Het is goed om een signaal af te geven dat het bij de VN anders moet. Ik vind dat er hervormd moet worden. Het vrede- en veiligheidsmandaat, dat nog steeds normerend kan zijn, wordt steeds meer in de humanitaire hoek gedrongen.”

Ik ben niet als één persoon verantwoordelijk voor het falen van de internationale gemeenschap

Vindt u het moeilijk om juist nu uw VN-werk los te laten?
„Je moet je eigen rol niet overschatten. Dat doen mannen overigens meer dan vrouwen, dat zeg ik er maar even bij. Schrijf dat vooral op!

„Ik ben niet als één persoon verantwoordelijk voor het falen van de internationale gemeenschap. Ik ben geen doekje voor het bloeden. De structuur die ik heb opgebouwd is overgedragen. Op een gegeven moment hebben wij alles gedaan, maar is er één factor die al de hele tijd ontbreekt: politieke moed van VN-lidstaten. We bevinden ons in een kritische fase, waarbij het internationaal oorlogsrecht in feite begraven is met de duizenden gedode kinderen in Gaza, en de gegijzelden die nog steeds vastzitten.

„Ik weet echt niet wat er gaat gebeuren. De toekomst ziet er niet mooi uit. Ik word tegenwoordig niet meer gevraagd voor mijn opbeurende verhaal. Maar zo lang er geen politieke moed is, zijn we terug bij het tellen van vrachtwagens. En daar gaat het nu eigenlijk helemaal niet om. Iedereen doet graag iets humanitairs. Dat is makkelijk. Dat is tastbaar. Maar dan kun je ook gemakkelijk wegkijken.”

Geheel boven:  VN-gezant Sigrid Kaag bij haar huis in Jeruzalem. „Ik weet echt niet wat er gaat gebeuren. De toekomst ziet er niet mooi uit.” FOTO SAMAR HAZBOUN,NRC)
[klik om te vergroten]
Met dank aan NRC

‘Zelfs vreugde is een vorm van verraad’

Journalist Rita Baroud vluchtte uit Gaza.

DAGBOEK UIT GAZA
Na 570 dagen geweld kon journalist Rita Baroud Gaza ontvluchten, maar in Marseille kan ze geen vreugde voelen. Ze schrijft, spreekt, vertelt verhalen. „Ik kan schreeuwen met hĂșn stem.”
Gepubliceerd in NRC op 14 juni 2025

[foto’s vergroten door te klikken]

In de kamer, bij het raam met uitzicht op weidse groene velden, probeer ik mezelf ervan te overtuigen dat ik veilig ben. Hier is geen puin, zijn geen brokstukken, geen geluid van explosies, geen stof van de dood dat in de lucht hangt.

Het veld baadt in zacht zonlicht, stil, ordelijk. Alsof het niet weet dat de wereld in brand staat. Maar ik kijk ernaar met ogen die vernietiging hebben gezien. Het groen herinnert me aan het land dat verschroeid werd, de straten die in begraafplaatsen veranderden en de huizen die op hun bewoners neerstortten zonder dat zij afscheid konden nemen.

In elke stilte hoor ik geschreeuw, in elke open ruimte zie ik de verstikking in de overvolle tenten.

611 dagen genocide.

570 daarvan leefde ik in Gaza, terwijl er werd gebombardeerd, tussen het puin, de honger en de dood.

En nu ben ik 40 dagen in Marseille. Ik heb het overleefd. Maar ik ben niet echt vertrokken.

De zee, alles schittert in Marseille. Alsof de zon hier een vaste verblijfplaats heeft gekozen. De markten zijn overladen met verse groenten, warm brood, gezichten die nooit de betekenis van schuilkelders of voedselrijen gekend hebben. De ruiten van cafés weerkaatsen gelach, muziek, geheven glazen, gesprekken zonder de last van angst.

Alles hier leeft
 behalve ik. Ik wandel tussen mensen als een actrice in een stuk dat geschreven is in een taal die ze niet spreekt.

Mijn lichaam doet alsof het erbij hoort. Ik kleed me naar het weer, gebruik de juiste woorden op de juiste momenten. Ik zeg ‘bonjour’ als ik iemand ontmoet, en ‘merci’ als iemand me iets aanreikt. Ik knik en glimlach als ik iets niet begrijp – en doe alsof ik het wel deed.

Ik woon vergaderingen bij, schrijf artikelen, beantwoord e-mails, verstuur rapporten
 Alles lijkt normaal, ordelijk, geruststellend.

Maar de waarheid? Ik leef tussen twee werelden. Mijn lichaam is hier. Mijn ziel is daar gebleven.

Als ik een grote supermarkt binnenloop, word ik misselijk. De overvloed overweldigt me. Ik wil schreeuwen: „In Gaza delen mensen één enkel stuk brood!”

Maar niemand luistert. Of misschien: niemand wĂ­l luisteren.

Als ik thuiskom stort ik in. Ik houd op met doen alsof. Ik leg het masker af. Ik word stilte — een steen die niet spreekt. Ik staar naar het plafond, naar de witte muren van de kamer, naar de leegte.

Stilte

Marseille is mooi, ja. Maar het lijkt in niets op mij. Het weet niet wat het is om geboren te worden in oorlog, op te groeien onder bombardementen, lief te hebben met angst, te schrijven vanuit een tent, te overleven en daar spijt van te hebben.

Elke seconde van de dag drukt Gaza op mijn schouders. De geluiden van de beschietingen achtervolgen me, zelfs als het hier stil is. En de geur van de dood – hoe de wind ook waait – laat zich niet verjagen door het parfum van deze stad.

Schuldgevoel fluistert in mijn oor: „Jij bent hier
 en zij zijn nog steeds daar”
Schuld is mijn stille metgezel. Ze wordt samen met mij wakker, nog vóór ik mijn ogen open. Ze fluistert in mijn oor: „Jij bent hier
 en zij zijn nog steeds daar.”

Ze volgt me naar de markt, naar het cafĂ©, naar het postkantoor. Ze loopt naast me, als een zware schaduw. Als ik iets simpels koop – een stukje chocolade, een boek, een shirt – treft het me. Ik hoor haar stem van binnen: „Hebben zĂ­j dit niet nodig? Zou je dit hebben gekocht als je daar nog was?”

Ik kan geen vreugde voelen. Zelfs vreugde is een vorm van verraad geworden.

Maar ik probeer het. Niet om de schuldgevoelens het zwijgen op te leggen, maar om er mee te kunnen leven. Ik probeer mezelf eraan te herinneren dat ik niet gekozen heb voor het overleven – het overkwam me.

Ik schrijf, ik spreek, ik leg vast, ik vertel verhalen
 want dat is het enige wat ik hier nog voor hen kan doen.

Ik kan hen geen brood sturen, maar wel woorden. Ik kan de raketten niet stoppen, maar ik kan schreeuwen met hĂșn stem. Elke keer als de gedachte me bekruipt dat ik hen in de steek heb gelaten, zeg ik tegen mezelf: het echte verraad begint pas wanneer wij zwijgen. Dus hef ik mijn hoofd en schrijf een nieuwe zin. Ik open een microfoon, stuur een foto, maak een nieuw stuk


Ik probeer me niet te laten ketenen door schuld, maar er brandstof van te maken. Schuld verdwijnt niet. Maar ze verandert. Van zuivere pijn naar iets dat mij voortstuwt. Van de stekende vraag: „Waarom ben ík hier?” Naar een stille belofte: „Zolang ik hier ben, zal ik hen niet vergeten.”

Uitgaan, lachen, rennen

Soms wil ik echt leven. Uitgaan met nieuwe vrienden, lachen vanuit mijn hart, rennen over het strand zonder te stikken van verlangen.

Ik wil mezelf een beetje rust gunnen, een beetje vergeten. Maar telkens als ik het leven hier bijna aanraak, voelt het alsof ik iets in mij verraad.

In Marseille zijn de uitnodigingen eindeloos – voor feestjes, tentoonstellingen, etentjes thuis, gesprekken over cultuur. Soms ga ik. Ik zit bij hen, ik eet, ik luister, ik glimlach
 maar iets in mij doet niet mee. Alsof ik daar zit in een geleend lichaam.

Ik kijk naar hun mooie gezichten, hun vaste handen, hun ogen die nooit bloed hebben gezien, en ik voel: er liggen oceanen tussen ons. Ik ben bang om te vergeten – niet omdat ik het leven niet verdien, maar omdat het leven hier niet weet waar ik vandaan kom.

Ik ben bang dat mijn stem te zacht zal worden om nog te kunnen schreeuwen. Dat ik zal wennen aan veiligheid en vergeet hoe de tenten eruitzien. Dat ik mijn accent zal vervangen, mijn verdriet zal dempen om hen niet te storen. Ik wil leven, maar ik wil mijn herinnering niet loslaten. Ik wil liefhebben, maar ik ben bang dat niemand zal begrijpen dat mijn hart gevuld is met graven.

Ja, ik heb het overleefd – maar het gaat niet goed met mij.

Ja, ik heb het overleefd – maar het gaat niet goed met mij. Ik ben ergens tussenin: tussen hen die vertrokken, en zij die bleven. Tussen twee talen, twee thuislanden, twee levens. En ik weet niet meer welk leven nog van mij is, en welk ik al verloren heb. Mijn vrienden zijn daar. Degenen met wie ik ooit lachte op een stille avond, met wie ik één hap eten deelde en lange, woordeloze blikken. De rest van mijn familie is daar ook – tijdens de bombardementen, de honger, het lange wachten op wat nooit komt.

Ik kijk hier naar de gezichten en weet: ze zullen het nooit begrijpen — zelfs al legde ik het duizend keer uit. Wat zou ik ĂŒberhaupt kunnen zeggen? Moet ik beschrijven hoe mensen levend begraven worden? Hoe kinderen veranderen in getallen? Hoe je eerst de taal van rouw leert voordat je leert schrijven?

Eten
 ik kan het niet aanraken. Ik zit voor borden en zie een slagveld. Ik zie bloed, afgescheurde ledematen, de kreten van moeders. Ik ruik brood en hoor mensen schreeuwen, rennend achter een zak meel aan. Ik herinner me het bord linzen dat we deelden als een schat. Elke hap hier voelt als verraad.

Ik ben nog steeds daar, ook al loop ik door de straten van Marseille. Ik volg het nieuws van moment tot moment, sta mezelf niet toe ook maar één bombardement te missen, één slachting, één nieuwe aankondiging van dood.

In slechts veertig dagen is mijn haar grijs geworden. Ik keek vanochtend in de spiegel en herkende mezelf niet. Wie is dit? Wanneer ben ik zo snel ouder geworden?

Ik zie verdriet in mijn gezicht als ik probeer te glimlachen. Het gevoel van machteloosheid vreet mijn leven op. Alles weten, alles doen, schrijven, schreeuwen, vastleggen
 en niets verandert. Mensen zien sterven, hun namen kennen, hun stemmen horen – en ze niet kunnen bereiken.

Wreedheid

De mensen daar
 ze zijn veranderd. Een soort wreedheid die niet bij hen past heeft bezit van ze genomen. Ik hoor het in de dagelijkse telefoongesprekken, in hun spraakberichten, in de stilte tussen de woorden. De muren ademen depressie, en apathie heeft de plaats van angst ingenomen. Ze voelen niet meer, worden niet meer boos, reageren niet meer.

Wie niet gestorven is, leeft op de rand van instorting. En de levenden – ze leven eigenlijk niet. Ze proberen alleen maar vandaag niet te sterven. En ik – in mijn bed in Marseille – ik kan niet slapen. Alles om me heen is stil, maar in mij hoor ik hun geschreeuw. Ik voel dat ik hen verraad als ik ga slapen. Dat ik wakker moet blijven zolang zij wakker liggen van angst.

Marseille is niet wreed – het is soms zelfs vriendelijk. Het probeert me te omarmen, me te overtuigen dat de wereld misschien nog ruimte voor mij heeft. Maar het draagt mijn sleutels niet. Het verstaat mijn accent niet, kent de verhalen van mijn grootmoeder niet, herkent de smaak van ons brood niet en vreest niet voor mijn familie zoals ik dat doe.

Soms schrijf ik met vuur, soms huilend. En soms stort ik in, staar naar het papier en zeg tegen mezelf: Wat heeft het voor zin? Voedt schrijven de hongerigen? Stoppen verhalen de slachtingen? Trekken woorden een kind uit het puin? En toch, te midden van die machteloosheid, schrijf ik weer – omdat dat het enige is dat ik nog heb. Ik schrijf zodat Gaza niet in mij sterft. Zodat mijn pijn geen gewoonte wordt. Ik schrijf omdat daar niemand meer kan schrijven, en hier niemand het zich kan voorstellen.

Een meisje rent langs ruĂŻnes van gebouwen in Gaza-Stad, 9 juni 2025.

Met dank aan NRC

De zinsbegoocheling van Kiefer

Kiefer gebruikt in zijn werk naast verf ook materialen als stro, zand, glas, as, beton, roestig ijzer, klei, haar en lood. Zijn werk zit vol verwijzingen naar historische gebeurtenissen en figuren, filosofie, en wetenschappelijke theorieĂ«n. Oorlog, vernietiging, verval en destructie zijn belangrijke thema’s in zijn werk.
(Het onderstaande is de vertaling van de Duitse Wiki van Kiefer, mét illustraties)

NB Klik rechtsboven op afbeeldingen om te vergroten. 

Leven en werk

Anselm Karl Albert Kiefer (geboren op 8 maart 1945 in Donaueschingen) is een Duitse en sinds 2018 ook Oostenrijkse schilder en beeldhouwer. Hij is een van de bekendste en succesvolste Duitse kunstenaars na de Tweede Wereldoorlog. Zijn werken zijn te zien in vele musea in Europa, Japan en de Verenigde Staten. Kiefer was aanwezig op belangrijke internationale kunsttentoonstellingen zoals documenta 6, 7 en 8 en de Biënnale van Venetië (Duits Paviljoen 1980) en ontving talrijke prijzen en onderscheidingen.

Kiefer studeerde kunst als leerling van Peter Dreher in Freiburg en Horst Antes in Karlsruhe. Zijn carriĂšre begon met een schandaal toen hij de Hitlergroet bracht als onderdeel van een fotografisch gedocumenteerd optreden op verschillende locaties in Europa. Zijn latere werk werd sterk beĂŻnvloed door thema’s uit de Duitse geschiedenis en cultuur, van de Slag bij Hermann tot het nationaalsocialisme, met als hoogtepunt de Holocaust en de vernietiging van de Joodse cultuur in Duitsland. Kiefer wordt gezien als een vernieuwer van de historieschilderkunst en een groot illustrator van historische rampen. Over het algemeen behoren traditionele mythen, boeken en bibliotheken tot zijn favoriete onderwerpen en inspiratiebronnen. In zijn werken van middelbare leeftijd weerspiegelde hij literaire invloeden, vooral die van Paul Celan en Ingeborg Bachmann. In zijn latere werk breidde hij de mythen die hij onderzocht uit naar Joods-christelijke, Egyptische en oosterse culturen, evenals kosmogonieĂ«n. Als kunstenaar van het representatieve zoekt en vindt hij daarin bronnen voor de interpretatie van de wereld en ontleent hij daaraan motieven voor de representatie van het onbegrijpelijke en onrepresenteerbare.

Leven

Anselm Kiefer werd kort voor het einde van de oorlog geboren als zoon van de Wehrmachtofficier en kunstleraar Albert Kiefer en zijn vrouw Cilly in de schuilkelder van een ziekenhuis in Donaueschingen. In 1951 verhuisde het gezin naar Ottersdorf in Baden. In het nabijgelegen Rastatt volgde hij de humanistische opleiding aan het Ludwig-Wilhelm-Gymnasium, waar hij in 1965 zijn diploma behaalde. Als kunstleraar moedigde zijn vader de vroege artistieke pogingen van zijn zoon aan en maakte hem vertrouwd met artistieke technieken zoals linosnede, kleiwerk, zandschilderen, waskrijt en mozaĂŻektechnieken.

In 1963 won hij de “Jean Walter-prijs” van de European Organization for Travel Study Grants, de voorloper van de huidige ZIS Foundation for Study Travel in Salem. Kiefer besloot in de voetsporen van Vincent van Gogh te treden en door Nederland, BelgiĂ« en Frankrijk te reizen. Tijdens de reis hield hij een reisdagboek bij met veel schetsen.

In 1965 begon hij met de studie rechten en Romaanse talen in Freiburg im Breisgau, maar hij voltooide deze niet. Reeds in deze tijd wijdde hij zich aan de beeldende kunst en studeerde van 1966 tot 1968 schilderkunst in Freiburg bij Peter Dreher en daarna als leerling van Horst Antes in Karlsruhe.

Zijn laatste project in Karlsruhe in 1969 was een fotografische documentatie van een performance die Kiefer Occupations noemde. Daarin bracht hij op verschillende plekken in Europa (Zwitserland, Nederland, Frankrijk, ItaliĂ«) de Hitlergroet, waarmee hij ‘conceptueel de identificatie met de daders simuleerde’. Het werk veroorzaakte een schandaal en werd door de meerderheid van de hoogleraren van de academie afgewezen. Sinds 1970 had hij een artistieke uitwisseling met Joseph Beuys, die zijn werk steunde en die geen twijfels had over Kiefers kritische intentie in deze actie. Beuys was echter minder een leraar dan een informele mentor, in Kiefers woorden: “Ik zat nooit in zijn klas, maar werkte in het Odenwald. Vandaaruit reed ik een paar keer naar DĂŒsseldorf, met mijn opgerolde schilderijen op het dak van een VW Kever, om ze aan Beuys te laten zien.” Kiefer deelt Beuys’ voorkeur voor schijnbaar waardeloze en verachte materialen, voornamelijk as en lood, die hij op veelzijdige wijze toepast in zijn monumentale schilderijen, sculpturen en installaties.

Kiefer werkte aanvankelijk als kunstenaar in het Odenwald, waar hij in 1971 zijn intrek nam in een voormalig schoolgebouw in Hornbach als zijn atelier. In Michael Werner vond hij al vroeg een bekende galeriehouder, die zijn eerste tentoonstellingen – jaarlijks van 1973 tot 1977 – in zijn vertrekken hield en hem tot 1979 vertegenwoordigde. Zijn ontwerp van de West-Duitse Pavillons op de BiĂ«nnale van VenetiĂ« in 1980 (met onder meer de werken Germany’s Intellectual Heroes en Paths of Worldly Wisdom) veroorzaakten opnieuw een schandaal. In een later interview legde hij de massale kritiek op zijn werk uit: ‘In Duitsland wordt de onvaste grond waarop mijn pathos staat eenvoudigweg niet gezien.’

In 1981, kort na de premiĂšre van Kiefers BiĂ«nnale, begon zijn succes in de Angelsaksische wereld met de Londense tentoonstelling A New Spirit in Painting. Een reizende tentoonstelling tussen 1987 en 1989 door vier van de meest prestigieuze musea in de VS maakte hem wereldberoemd; De Amerikaanse kunstcriticus Charles Werner Haxthausen sprak van een ‘triomftocht’. Geen enkele andere Duitse kunstenaar uit het naoorlogse tijdperk heeft in de VS zoveel enthousiasme gewekt. In 1993 volgde een tentoonstellingstournee door Japan.

In 1988 verwierf hij een voormalige steenfabriek in Höpfingen bij WalldĂŒrn, waar hij een uitgebreid kunstparkproject onder de naam Zweistromland plande, vernoemd naar zijn gelijknamige installatie van een tweevleugelige boekenkast met loden boeken (1986–1989). Nadat hij om persoonlijke redenen de geplande oprichting van het kunstpark niet kon realiseren, verliet hij Duitsland in 1991. In een interview bekende hij: “Een land verlaten is een soort hygiĂ«ne.” Tijdens een zelfopgelegde pauze van drie jaar in het schilderen reisde hij naar Nepal en Thailand, naar China, AustraliĂ« en Mexico en wijdde hij zich aan fotografie en schrijven, voordat hij begin 1992 zijn studio’s in het Odenwald (Buchen, Hornbach en Höpfingen) opgaf en zich in 1993 in Frankrijk vestigde. Dit keerpunt, dat ook in zijn productie een keerpunt zou worden, viel samen met het einde van zijn eerste huwelijk. Vervolgens vestigde hij zijn studio in Barjac (Cevennen) in Zuid-Frankrijk, op het 35 hectare grote industrieterrein van een voormalige zijdefabriek. Toen hij in 2008 vertrok, liet hij 52 gebouwen achter op de locatie, waarvan sommige zeer groot waren. Vervolgens verhuisde hij naar een studio in de Parijse voorstad Croissy-Beaubourg in de pakhuizen van een voormalig Parijs warenhuis, die 36.000 vierkante meter beslaan, ongeveer een tiende van de oppervlakte van de vorige studio.

In de winter van 2010/2011 nodigde het Collùge de France in Parijs hem uit voor een reeks lezingen over zijn begrip van kunst, die Kiefer de titel gaf “Kunst vergaat nauwelijks” (L’art survivra à ses ruines).

In het najaar van 2011 gaf hij in een interview met Der Spiegel uiting aan zijn voornemen om de ontmantelde kerncentrale MĂŒlheim-KĂ€rlich voor artistieke doeleinden over te nemen en deze om te vormen tot een pantheon. Om de elektriciteitscentrale te kunnen kopen, zou deze eerst vrijgesteld moeten worden van de Atoomenergiewet. De minister van Economische Zaken van Rijnland-Palts heeft de verkoop afgewezen.

Naast zijn werk als schilder en beeldhouwer was Kiefer ook werkzaam als decor- en kostuumontwerper voor theater en opera, bijvoorbeeld voor Oedipus bij Colonus (Burgtheater Wenen, 2003) en Elektra (Teatro di San Carlo, Napels, 2003), beide producties van Klaus Michael GrĂŒber. Voor de heropening van de OpĂ©ra Bastille in Parijs in 2009 kreeg hij van operadirecteur Gerard Mortier de opdracht om samen met de Duitse componist Jörg Widmann de visuele en muzikale voorstelling Am Anfang te creĂ«ren.

Kiefers tweede huwelijk met de Oostenrijkse fotografe Renate Graf eindigde in 2014 in een scheiding; Uit zijn eerste huwelijk met Monika zijn drie kinderen geboren en uit zijn tweede twee.

Hij ontving prijzen, onderscheidingen en onderscheidingen. Op de Frankfurter Buchmesse van 2008 werd hij als eerste beeldend kunstenaar onderscheiden met de Vredesprijs van de Duitse Boekhandel. In 2009 ontving hij de Adenauer-de-Gaulle-prijs in Parijs.

In januari 2018 werd de kunstenaar, die vertegenwoordigd is met het “Kiefer Paviljoen” in de oude binnenstad van Salzburg, het Oostenrijkse staatsburgerschap toegekend door de plaatselijke gouverneur, Wilfried Haslauer.

Op 27 april 2025 werd in het ouderlijk huis van Kiefer in Rastatt-Ottersdorf het museum “Haus Kiefer” geopend. De openingstentoonstelling toont werken uit de jaren zeventig en tachtig.

Werk

Thema’s, motieven en materialen

Volgens de Franse kunsthistoricus Daniel Arasse ontwikkelt het werk van Anselm Kiefer zich in een proces van afzetting, kruising en herwerking van thema’s, motieven en constellaties die herhaaldelijk verschijnen en overlappen in zeer uiteenlopende media.

Onderwerpen

Terugkerende thema’s en onderwerpen zijn traditionele mythen, boeken en bibliotheken. Hij was het met een interviewer eens dat zijn werk zich afspeelt “in het samenspel van mythologie en rede.” Een van zijn recentere zelfkarakteriseringen is dat hij een “kunstenaar van de onderwereld” is. Armin Zweite begrijpt Kiefers schilderkunst als een interpretatie van de wereld, niet als een representatie van subjectieve perceptie, maar als een interpretatie van de wereld, “toe-eigening van het onbegrijpelijke”.

Er zijn maar weinig hedendaagse kunstenaars die zich zo sterk bewust zijn van de plicht van de kunst om zich bezig te houden met het verleden en de ethische vragen van het heden. Aan het einde van de jaren tachtig erkende hij de verantwoordelijkheid van de kunst in een “Art Talk” als volgt: “Ik geloof dat kunst verantwoordelijkheid moet nemen, maar dat ze niet mag ophouden kunst te zijn. [
] Mijn inhoud is misschien niet hedendaags, maar ze is politiek.” Zoals de kunsthistoricus Werner Spies stelt, maakte Kiefer, net als alleen Gerhard Richter, “een einde aan de onderdrukking van namen, concepten en topografieĂ«n.” In haar proefschrift over Kiefer en Paul Celan karakteriseert de Zwitserse Andrea Lauterwein een schilder als een “pictor doctus” (geleerde schilder), die put uit brede filosofische en literaire referenties en wiens dialoog met de dichter Celan een leidmotief in zijn werk is geworden. Door de ontvangst van Celans poĂ«zie kon hij de cyclus van fascinatie en afkeer jegens de nationaalsocialistische fantasmagorie doorbreken en ook de Joodse visie op de Holocaust en de Shoah in zijn werken verwerken. De Londense kunsthistoricus Norman Rosenthal schrijft over de impact van Kiefers schilderijen: “Ze doen de Duitsers misschien pijn, maar in het buitenland wordt hij ook bewonderd omdat hij complexe werken over het Hitlertijdperk schiep, waaronder ook over het jodendom.” Deze Duitser heeft een oprechte band met zijn eigen cultuur, met Beethoven, Heine, Goethe of Wagner, en in zijn kunst brengt hij “het verschrikkelijke en het schone van zijn land op magnifieke wijze samen”. De Franse kunsthistoricus Daniel Arasse benadrukt dat humor, ironie en spot “een constitutieve dimensie” van zijn werk vormen, waardoor hij soms “verboden kan doorbreken”.

Naast de dichter Paul Celan werd Kiefer ook geĂŻnspireerd door Ingeborg Bachmann om belangrijke werken te creĂ«ren. De schilderijen Bohemen ligt aan zee (1995 en 1996) dragen de titel van een gedicht van Bachmann dat gebaseerd is op een Shakespeare-motief. Haar vers “Iedereen die valt heeft vleugels” verschijnt ook op een van zijn latere schilderijen uit Barjac.

Wie het gehele oeuvre van Kiefer tot nu toe wil overzien en ordenen, zal herhaaldelijk tegenkomen dat de kunstenaar verschillende werken en groepen werken die op verschillende tijdstippen zijn ontstaan, dezelfde titels geeft. In de woorden van JĂŒrgen Hohmeyer, voormalig cultuurredacteur van Der Spiegel, beschouwt Kiefer ‘het hergebruiken van titels […] als gangbare praktijk’. Voorbeelden hiervan zijn zijn talrijke werken, groepen werken en tentoonstellingen met de titel Hemelse Paleizen of Torens van de Hemelse Paleizen.

Terwijl Kiefers vroege creatieve periode werd gekenmerkt door een bijna obsessieve betrokkenheid bij de Duitse geschiedenis en cultuur, kwamen in zijn latere werkfasen naast de gnosis en de joodse mystiek (kabbala) ook de Egyptische en oude Nabije-Oosterse mythologieĂ«n en kosmogonieĂ«n naar voren als nieuwe bronnen van inspiratie, zonder dat de oude thema’s volledig verdwenen.

Motieven

Formeel is het werk van Kiefer monumentaal en figuratief (“Zonder object zou ik sowieso geen schilderij maken”. Zijn voorkeurskleur is grijs, de ‘kleur van de twijfel’. Inhoudelijk getuigen de werken van een ‘voortzetting van de geschiedschilderkunst’ en een ‘intensieve betrokkenheid bij het cultureel erfgoed’. Amerikaanse kunstcritici plaatsen hem in de traditie van de romantische landschapsschilderkunst van Caspar David Friedrich.

Materiaal

Zijn werken worden gekenmerkt door archaïsche materialen: naast het dominante materiaal lood zijn er ook as, stro, zonnebloemen, haarstrengen, zand, klei, gebrand hout en lapjes stof verwerkt, die vaak in overlappende lagen zijn aangebracht. Kiefer is een ‘vriend van lood’, zoals hij zelf toegeeft: ‘Lood beïnvloedt mij meer dan enig ander metaal.’ Hij formuleerde zijn credo in de paradox: ‘Ik verberg materie door het uit te kleden.’

Dicht bij het gedachtegoed van Beuys liggen – naast de voorkeur voor onconventionele materialen – de parallellen die Kiefer ziet tussen de rollen van alchemist en kunstenaar, waarbij de laatste ruw materiaal en doek transformeert tot symbolische betekenisdragers.

Over Kiefers favoriete materiaal: Lood

Vraag: Wat fascineert u aan lood?
Kiefer: “Het is als de aura van namen. Lood raakt me meer dan welk ander metaal ook. Als je zo’n gevoel onderzoekt, leer je dat lood altijd een substantie voor ideeĂ«n is geweest. In de alchemie bevond dit metaal zich op het laagste niveau van het goudproductieproces. Aan de ene kant was lood bot, zwaar en geassocieerd met Saturnus, de lelijke man – aan de andere kant bevatte het zilver en was het al een verwijzing naar een ander, meer spiritueel niveau.”

Ferdinand von Schirach reageerde op Kiefer in een interview met ZEIT-magazin: “Ik bewonder hem; je kunt niet aan zijn werk ontsnappen”, zegt von Schirach. Hij vertelde mij dat de Dom van Keulen vroeger bedekt was met loden platen, die inmiddels vervangen zijn. Kiefer kocht al het lood van de Dom van Keulen. 40 vrachtwagens reden van Keulen naar Barjac in Frankrijk. Kiefer bezit daar een enorm gebied. Dus ik zei tegen hem: ‘Dat is geweldig, dan heb je tot het einde van je leven lood.’ Zijn antwoord: ‘Nee, na drie jaar was het allemaal verdwenen.

Florian Illies interpreteert Anselm Kiefers materiĂ«le voorkeuren als volgt: “As is Kiefers element, met zijn onuitwisbare herinnering aan vuur, zijn irritante vruchtbaarheid, zijn broze, sombere materialiteit. En de materialist Kiefer gebruikt zo vaak Saturnus-lood om ons voor altijd te herinneren aan het gewicht en de flexibiliteit van elk verhaal, elke waarheid en elke leugen.”

Ga hieronder naar pagina 2 van ‘DE ZINSBEGOOCHELING VAN KIEFER’ :

De strooien offers van Kiefer

zetten de zintuigen in lichterlaaie

Voor Emilie, die mij met vaste hand door de mensenzee leidde.

Sag mir wo die Blumen sind

“Kiefer maakte de installatie Sag mir wo die Blumen sind speciaal voor de hal rondom de centrale trap van het Stedelijk Museum Amsterdam.
Te zien zijn menselijke figuren tegen een goudkleurige achtergrond en uniformen bedekt met dikke lagen verf en klei. Gedroogde rozenblaadjes dwarrelen op de grond. Voor de kunstenaar staan ze symbool voor de verbinding tussen hemel en aarde en de cyclus van leven en dood.

Centraal in dit monumentale werk staat het idee van de condition humaine of het lot van de mens. Kiefer wijst op de absurditeit en de vergankelijkheid van het bestaan.
Als uitgangspunt nam hij de uitspraak ‘panta rhei’ van de Griekse filosoof Herakleitos, wat ‘alles is in beweging’ betekent. Herakleitos is samen met andere presocratische filosofen afgebeeld. Sommige figuren zijn gebaseerd op foto’s van vrouwen aan het werk die Kiefer maakte tijdens een reis door India, andere op foto’s van psychiatrische patiĂ«nten van de 19de-eeuwse neuroloog Jean-Martin Charcot.

De titel verwijst naar het beroemde anti-oorlogslied Where Have All the Flowers Gone? van Pete Seeger uit 1955, dat bekend werd door de Duitse vertolking van Marlene Dietrich, die het ook in het Engels en Frans zong.”
(Citaat uit de catalogus)

Anselm KieIer
Sag mir wo die Blumen sind (Zeg me waar de bloemen zijn), 2024
Emulsie, olieverf, acrylverf, schellak, bladgoud, bezinksel van een elektrolyse, klei, gedroogde bloemen, stro, textiel, staal, houtskool en collage van canvas op doek, 660 x 570 cm (boven), 660 x 1499 cm (rechts), 660 x 1504 cm (links), 660 x 280 cm (doeken onder)

Where Have All the Flowers Gone

Where have all the flowers gone?
Long time passing
Where have all the flowers gone?
Long time ago
Where have all the flowers gone?
Girls have picked them every one
When will they ever learn?
When will they ever learn?

Where have all the young girls gone?
Long time passing
Where have all the young girls gone?
Long time ago
Where have all the young girls gone?
Taken husbands every one
When will they ever learn?
When will they ever learn?

Where have all the young men gone?
Long time passing
Where have all the young men gone?
Long time ago
Where have all the young men gone?
Gone for soldiers every one
When will they ever learn?
When will they ever learn?

Where have all the soldiers gone?
Long time passing
Where have all the soldiers gone?
Long time ago
Where have all the soldiers gone?
Gone to graveyards every one
When will they ever learn?
When will they ever learn?

Where have all the graveyards gone?
Long time passing
Where have all the graveyards gone?
Long time ago
Where have all the graveyards gone?
Covered with flowers every one
When will we ever learn?
When will we ever learn?
‘Where have all the soldiers gone?’
Detail Sag mir wo die Blumen sind
Joan Baez zingt voor veteranen.

Ons museumbezoek op 15 mei

Gecombineerd ticket Van Gogh- en Stedelijk Museum.
De foto’s zijn van Emilie en van Hein.
Zie ook de vorige post: Sag mir so die Blumen eind – een beschouwing van vóór het zien van deze tentoonstelling.

Highlights van ons museumbezoek


Nog een voetnoot bij Anselm Kiefer

Een voetnoot bij Kiefer
 dat getuigd al van ironie bij zo’n gigant. Terwijl hij notabene zelf de Meester van de ironie is
 Getuige ook het verhaal van bovenstaand werk: 
Het Rijksmuseum vroeg Kiefer een drieluik te maken, als commentaar op de Nachtwacht
 Eerlijk is eerlijk, ze hebben het geplaatst (zie boven): een glazen vitrine met drie compartimenten, die hij ‘La Berceuse’ doopte, naar het werk van Van Gogh. Met daarin: het witte stoeltje waarop Van Gogh schilderde - midden - en aan weerskanten twee verlepte zonnebloemen.
‘Wat Nachtwacht, met die stedelijke elite uit de Gouden eeuw, met hun pluimen en veren,’ moet Anselm Kiefer gedacht hebben, ‘mijn man is Van Gogh, de kunstenaar die ik aanbid, die berooid en miskend door het leven ging - maar wat een ongekend talent had hij
’ (maar wie ben ik dat ik de gedachten van Kiefer zou kunnen peilen).
Een mecenas heeft zich uiteindelijk over deze ‘Berceuse’ ontfermd en het aan Kröller MĂŒller geschonken, waar het thuishoort.
Zo kastijdt Kiefer de wereld - en in de eerste plaats zijn vaderland - met ongezouten kritiek op het snobisme en de onwaarachtigheid, in een tijd die letterlijk schreeuwt om wakkerheid en mededogen.
Maar wat een enorme revanche beleeft Kiefer, met een tentoonstelling als deze, in het Heilige der Heilige van de Van Gogh wereld, in twee zulke gerenommeerde musea


Sag mir wo die Blumen sind…

Kiefer is een bommenkind: het eerste bombardement op Donaueschingen is net voorbij als hij op 8 maart ter wereld komt. Het volgende bombardement beleeft hij als hij vijf weken oud is – de tijd dat een baby zijn eerste glimlachje produceert. Na die nacht, van 20 op 21 april 1945, is de oorlog in zijn geboorteplaats voorbij.

“De bommenregen maakt honderden slachtoffers en verandert het kleinburgerlijke stadje in een landschap van schroot en geblakerde steen, binnenste buiten gekeerde kelders, open liggende waterleidingen en elektriciteitsbuizen, badkuipen, geisers, gasfornuizen en bankstellen die op half weggeslagen vloeren balanceren. Daartussen speelt Kiefer. Als kind van vier, vijf jaar oud, zo zal hij later zeggen, ervaart hij de verwoeste stad als een eldorado.”
Daar begon dus al het verhaal van de wankele torens van La Ribaute.

'Al mijn werk is anti-oorlog,' verklaarde hij in een interview.
Wim Wenders werkte drie jaar lang aan het portret van generatiegenoot Kiefer, met wie hij al langer bevriend is. De twee delen een achtergrond: de naoorlogse verwerking van het nazisme; waar Wenders zegt Duitsland simpelweg te hebben verlaten, dook Kiefer diep in de geschiedenis, de mythologieĂ«n en de ‘VergangenheitsbewĂ€ltigung’ betreffende het recente Duitse verleden.

De volmaakte ruĂŻnes van Anselm Kiefer in Barjac

Auteur: Thomas van Huut, NRC, 3 augustus 2022

La Ribaute In Zuid-Frankrijk bouwde kunstenaar Anselm Kiefer decennialang aan zijn levenswerk: een kunstcomplex met amfitheater, metershoge torens en ondergronds tunnelnetwerk. Jarenlang was vrijwel niemand welkom. Deze zomer gaat de poort op een kier.

Torens van betonnen muurplaten: Anselm Kiefers ‘HimmelpalĂ€ste’ op het terrein van La Ribaute in Zuid-Frankrijk, sinds kort voor publiek geopend

Vervaarlijk staan ze daar, tot wel vijftien meter hoog, meer dan tien wankele torens, opgebouwd uit ruwe betonnen muurplaten. Kunstenaar Anselm Kiefer stapelde ze hier zelf op, samen met wat assistenten en een hijskraan. Die HimmelpalĂ€ste noemt hij ze. Deze hemelbestormende torens, op een grasveld achter de voormalige zijdefabriek in het Zuid-Franse Barjac, zijn laag voor laag opgebouwd – als zwaarbeschadigde blokken uit een blokkendoos.

De torens bewegen niet, maar doordat de verdiepingen zo schots en scheef op elkaar zijn gestapeld, met hier en daar een loden zonnebloem ertussen gefrut, lijkt het wel alsof ze zwenken en dansen.

Van de gids mogen we niet dichterbij komen dan enkele tientallen meters afstand. Soms stort er wel eens eentje in, vertelt ze, de brokstukken blijven dan liggen – want opbouw en verval, dat is een belangrijk thema van Anselm Kiefer.

De Duitse kunstenaar werd in 1945 geboren in een platgebombardeerd Donaueschingen. Als kind was het puin van het huis van de buren zijn eerste speelgoed – een anekdote die bijna te mooi is om waar te zijn, want de rest van zijn leven bleef Kiefer spelen met brokstukken.

Overal is de grond hier kurkdroog, de velden staan vol dorre distels, en rijdend over de lange slingerwegen van de Franse ArdĂšche zie je velden vol metershoge zonnebloemen. Je snapt gelijk waarom Kiefer in 1992 naar deze afgelegen streek trok: het landschap is net een van Kiefers kunstwerken; ruw, borstelig en rijk aan aardekleuren en texturen.

Anselm Kiefer groeide uit tot een van de belangrijkste naoorlogse Duitse kunstenaars. Hij maakt immense doeken en sculpturen waarop hij in dikke verf en met tal van natuurlijke materialen als hout, stro en gedroogde zonnebloemen, maar ook met gips, glasscherven en buigzaam lood de grote raadsels van het leven probeert te verbeelden. Want, zo concreet en tastbaar als zijn materialen zijn, zo abstract en metafysisch zijn de onderwerpen: in eerste instantie vooral de beladen Duitse geschiedenis, later veel Egyptische en Noorse mythologie, Joodse kabbala en Europese alchemie – systemen waarmee we de werkelijkheid proberen te vatten, maar die altijd tekortschieten.

Dertig jaar lang werkte Kiefer in Barjac aan een megalomaan project: een wereld voor zichzelf. De oude zijdefabriek werd zijn studio, La Ribaute, waar hij zijn gigantische doeken en sculpturen kon maken, maar daarnaast transformeerde hij het zestig voetbalvelden grote landschap zelf tot één groot kunstwerk. Kiefer legde wegen aan, groef meertjes uit en liet meer dan veertig paviljoens bouwen. Samen met een assistent bouwde hij een centraal gelegen amfitheater van beton, vijftien meter hoog. In de heuvel groef hij ondergronds een immens netwerk van tunnels, dat de verschillende gebouwen met elkaar verbindt.

Jarenlang afgesloten

Decennialang was er, behalve een enkele museumdirecteur of kunstverzamelaar, vrijwel niemand welkom op La Ribaute. Alleen de prachtige documentaire Over your cities grass will grow (2010), waarin de Britse filmmaker Sophie Fiennes geheel commentaarloos haar camera door het complex laat meanderen, gaf de gewone kunstliefhebber een indruk van wat Kiefer gebouwd had.

Totdat deze zomer de deur op een kier ging. Een door Kiefer zelf opgerichte stichting is begonnen met het geven van rondleidingen door het complex. Dat gebeurt mondjesmaat: drie dagen in de week, tussen mei en oktober, wordt een groep van achttien mensen rondgeleid door een gids. De rondleidingen zijn in het eerste jaar compleet uitverkocht.

Kiefer zelf verliet het terrein al in 2008, om zich te vestigen in een 20.000 vierkante meter grote studio in Parijs. Hij bleef naar La Ribaute terugkeren om zijn levenswerk te voltooien. De bedoeling was al lange tijd om er een blijvende kunstinstelling te vestigen. In 2007 gaf Kiefer in een interview aan in gesprek te zijn met het Guggenheim. Later wilde hij het landgoed schenken aan de Franse overheid – die waarschijnlijk aarzelde wegens de hoge onderhoudskosten. Nu beheert een onafhankelijke stichting het gebied, grotendeels gefinancierd door Kiefer zelf.

Amfitheater, crypte en tunnels

Bij een bezoek wekt La Ribaute de indruk van iets wat het midden houdt tussen een geheime James Bond-basis en de megaspeeltuin van een kunstenaar-miljonair (een Duits tijdschrift schatte Kiefers vermogen in 2017 op 100 miljoen euro). Gasten worden opgewacht bij een onopvallend hek op een verlaten landweggetje. Een medewerker controleert de tickets, en geeft via een portofoon door wie er zijn: „Grijze auto, twee personen.”

Daarna mag je doorrijden naar de middenplaats van de oude zijdefabriek, waar op het plein de eerste beelden van Kiefer staan: uit de serie Les Femmes de l’AntiquitĂ©, gipsen afgietsels van jurken met op de plaats van hun hoofd prikkeldraad, gedroogde takken, bakstenen of treinrails. Ook hier krijg je een James Bond-gevoel: boven je hoofd hangt een manshoge, lange stalen buis in een stellage. Deze futuristische ‘zwevende tunnel’ met ronde venstertjes verbindt de oude bakstenen gebouwen met elkaar: de tunnel koppelt het gedeelte waar Kiefer woonde aan het deel waar zijn kinderen woonden. Kiefer is gefascineerd door tunnels: hij ziet erin de verbinding tussen twee punten, zonder ‘tussenruimte’, als een gat in de tijd.

Na de binnenplaats en de metershoge HimmelpalĂ€ste-torens krijg je een van de meerdere witgeschilderde glazen kassen te zien, waarin zich meer Femmes de l’AntiquitĂ© bevinden. Hun namen – ‘Xanthippe, Kalypso, Pythia, Sappho, Statilia’ – staan op de ruiten geschreven. Figuren uit de Griekse en Romeinse mythen en geschiedenis door elkaar, het is Kiefers ode aan de vrouwen die de geschiedenis bepaald hebben. De dood en vergankelijkheid zijn hier niet ver weg: op de grond liggen overal dode vlinders en andere insecten, bezweken onder de hitte van de kas.

La Ribaute houdt het midden tussen een geheime James Bond-basis en de speeltuin van een kunstenaar-miljonair

Via een stalen deur betreed je later een van de grootste ruimtes van La Ribaute: het Amfitheater, ook opgebouwd uit beton, dat werd gegoten in een mal tussen twee zeecontainers – Kiefer hoopte dat het Amfitheater zou instorten, „maar tot nu toe is mijn hoop niet vervuld”. Onderin de arena ligt een groot loden vliegdekschip. Enkele van de containers zijn gevuld met een installatie van meterslange oude filmrollen aan buizen: alles ademt geschiedenis, oorlog, verval.

De meeste indruk maakt het uitgebreide tunnelstelsel waar je daarna doorheen loopt – een gouden draad langs de aarden zijwand wijst, net als in de klassieke mythe van Ariadne, de weg. Gaten in het plafond tonen dat je telkens onder paviljoens met daarin werken van Kiefer doorloopt – onderdelen ervan: glasscherven en stenen ‘meteorieten’ liggen op de grond in de tunnel alsof ze zijn neergestort.

Lopen door Kiefers brein

La Ribaute was voor Kiefer veel meer dan een werkplek. „Ik heb mijn studio’s vaak vergeleken met laboratoria”, vertelde hij tijdens een lezing aan het CollĂšge de France, opgenomen in de bundel Art Will Survive its Ruins, „maar men kan ze ook voorstellen als raffinaderijen of mijnen.” De grond leverde hem „een substantieel deel van de materialen die ik in mijn werk gebruikte, bijvoorbeeld de zeven meter hoge zonnebloemen.”

Maar belangrijker is dat Kiefer zichzelf herkende in zijn studio-terrein: „Als ik ’s avonds een beetje vermoeid door mijn atelier loop […] ben ik in een andere wereld: ik zie mijn atelier, maar ik loop door mijn brein. Ik zie de synapsen.” Die ervaring van het lopen door iemands brein, heb je ook als buitenstaander: alles ademt hier Kiefer. Misschien wel meer dan een wereld voor zichzelf bouwde Kiefer een monument voor zichzelf.

De ondergrondse tunnels brengen je ook naar de ‘Crypte’, een grote ondergrondse ruimte die is uitgegraven tussen in beton gegoten zuilen. Het voelt als een man-made grot: natuurlijk, maar ook gevormd naar de wil van de kunstenaar. Ondergronds kom je ook het kunstwerk tegen van een van de gastkunstenaars die Kiefer uitnodigde een werk toe te voegen aan La Ribaute: Wolfgang Laib bekleedde een veertig meter lange gang met bijenwas – de vorm ervan verwijst naar de tunnel waarin het mythische orakel Sibille van Cumae zou hebben geresideerd. De zoete geur van de was, de koele lucht onder de grond en het gedimde licht van gloeilampen: ze zorgen samen voor een subliem moment van verstilling.

Na tal van prachtige bovengrondse paviljoens, vol met Kiefers kunst, volgt het slotstuk: een paviljoen zo groot als een vliegtuighangar, waarin de meest recente werken van Kiefer hangen: grote doeken waarop hij wild geschilderde sterrenconstellaties koppelt aan theateropstellingen in Duitsland en Babylon.

Het is veel. Zo veel dat het decadent aandoet. En het voelt vreemd om over een gigantisch terrein te lopen dat zo sterk de geest van één enkele superkunstenaar uitdrukt: uitgerekend in de zomer dat de mondiale kunstwereld op de Documenta in Kassel het einde van het individuele kunstgenie viert, en waarin de BiĂ«nnale van VenetiĂ« alle Bekende Mannen (Anish Kapoor, Bruce Nauman en ook Anselm Kiefer) naar het randprogramma heeft verbannen om een hoofdexpositie te maken met vrijwel alleen maar vrouwelijke kunstenaars.

Maar juist omdat La Ribaute als ‘levende ruïne’ is gebouwd, maakt de plek zoveel indruk. Tijdlagen schuiven over elkaar: die van de voormalige zijdefabriek, de oude werkplaatsen van Kiefer, de smetteloze paviljoens waarin de kunstwerken getoond worden, de Joodse, Egyptische, Griekse, Duitse beschavingen die het onderwerp zijn van Kiefer – ze grijpen allemaal in elkaar. Culturen komen op, en culturen vervallen weer. Mocht het tijdperk van de individuele sterkunstenaar inderdaad op z’n einde lopen, dan is La Ribaute het perfecte monument om dat einde mee te vieren.


Werk van Kiefer in het Stedelijk Museum Amsterdam (te zien tot 9 juni 2025).
Op 15 mei heb ik de tentoonstelling gezien - zie De strooien offers van Kiefer.

Paashazen 2025

Boven: Aan Klaaske trekt een joggende vrouw voorbij – waar mijn panorama-lens een stapel van maakte. Net zoals die van de Bremer stads muzikanten in het sprookje van Grimm.
Ik deed ter plekke ook nog een poging dit plaatje naar M. te appen, maar merkte dat het verleden me te zwaar belastte, zag er vanaf.

Het was dag geweest, het is avond geworden, Pasen is voorbij.

De Bible Belt

Boven: Percentage SGP stemmen bij de algemene verkiezingen van 2023.

Met dank aan NRC

„De meeste rechtse SGP’ers hoefden helemaal niets van me.” schreef Jonah Falke over de Bible Belt en kreeg ineens begrip voor de refo-wereld: ‘Een donderpreek is toch het mooiste’  
Jonah Falke

Bible Belt
Gelovig is hij niet, maar Jonah Falke heeft altijd een fascinatie gehad voor religie, liefst in de meest strenge gedaante. „De overgave aan de Almachtige biedt een vorm van vrijheid.”

Jannetje Koelewijn, 9 april 2025 

Het boek De Bible Belt van de journalist en schrijver Jonah Falke (33) begint op een cruiseschip naar New York, oktober 2022. Het is 150 jaar geleden dat de Holland-Amerika Lijn werd geopend en vanwege dat jubileum zijn journalisten van over de hele wereld uitgenodigd voor een reis over de oceaan. Op zondagochtend is er een kerkdienst en uit nieuwsgierigheid gaat Jonah Falke ernaartoe. De predikant, een Amerikaan, vraagt de aanwezigen wanneer Jezus Christus in hun leven kwam en vertelt zonder antwoorden af te wachten hoe het bij hem is gegaan. Op zijn zeventiende verslond hij de bijbel die zijn ouders hadden gekocht van een colporteur aan de deur. Hij werd overweldigd door zijn zonden. „Beminde gelovigen, we moeten terug naar de kerk als centrum van de wereld. Daar gingen we toch altijd heen met onze problemen? Right! Let’s pray!’”

Je bidt niet mee.

„Nee, ik ben niet gelovig. Mijn ouders hebben me atheïstisch opgevoed en nu ben ik overtuigd agnost. Maar het geloof heeft me altijd gefascineerd. Mijn oma was katholiek en ze nam me als kind mee naar het klooster van de benedictijnen om naar hun gregoriaanse gezang te luisteren. Ze leerde me het Onzevader bidden. Ik kan het nog steeds opzeggen, wat me voor dit boek goed van pas kwam. Ik heb ook eens een week in een klooster gezeten voor een reportage in Vrij Nederland.”

De enige andere Nederlandse journalist op dat cruiseschip werkt voor het Reformatorisch Dagblad.

„Riekelt Pasterkamp, ja, een BN’er in de Bible Belt. Hij presenteert een reformatorische talkshow, waar de mensen in zijn kringen naar kijken op internet – televisie is nog steeds uit den boze. Eerlijk gezegd dacht ik ‘o nee’ toen ik zijn naam op de perslijst zag staan. Ik verwachtte een saaie, wereldvreemde man en was bang dat ik de hele reis met hem zou zitten opgescheept. Maar hij bleek een opgewekte man te zijn die hard kon lachen. We verbroederden doordat we ons allebei niet erg thuis voelden tussen de medepassagiers, vooral niet tussen de Amerikanen voor wie alles ‘amazing’ was. Dat schip drééf op vermaak. Eten, drinken, dansen, zwemmen, wellness. Echt verschrikkelijk. In New York gingen we van boord als vrienden. Voor ons afscheid dronken we koffie in de Pier Deli & Coffee House, op de hoek van 49th Street en 11th Avenue, en toen vertelde hij dat hij bij de Bible Belt hoort als een hond bij zijn baasje. Riekelt Pasterkamp is heel erg religieus. Hij gelooft heilig in het hiernamaals. Het aardse leven is voor hem bijzaak. Alles ligt in handen van God.” 

Jonah Falke: De Bible Belt. Een waarachtige zoektocht naar geloof, hoop en liefde in Nederland. Thomas Rap, 320 blz. € 23,99

Je realiseert je hoe weinig je van zijn wereld weet.

„Er wonen een half miljoen mensen in de strook die van Zeeland via de Betuwe naar de Hoge Veluwe en de Kop van Overijssel loopt, en ik vond het beschamend om te merken hoe weinig kennis ik over ze had, behalve dan de clichĂ©s. Dat ze tegen euthanasie en abortus en vaccinaties zijn en voor het opnieuw invoeren van de doodstraf. Dat ze weerzin hebben tegen homoseksualiteit en genderneutraliteit en de emancipatie van de vrouw. Maar dat was het wel zo’n beetje.”

Die clichés kloppen wel.

„Mensen mogen die overtuigingen hebben, hĂš. We hebben in Nederland een grondwet die minderheden beschermt en het valt me op dat de inclusiviteit die we in dit tijdperk nastreven gemakkelijk wordt vergeten als het dĂ©ze minderheid betreft. En het spectrum is breed, daar ben ik wel achter gekomen in het jaar dat ik refo’s interviewde voor mijn boek en hun kerkdiensten bezocht. Een keer ben ik bij een refo-gezin blijven logeren. Het gaat van redelijk progressief tot rabiaat rechts. Ik heb vrouwen gesproken die openlijk in twijfel trekken dat ze het bezit zijn van de man, zoals in de bijbel staat.”

De eerste refo die je interviewt is Riekelt Pasterkamp.

„Een paar weken na die cruise naar New York, ja. Hij had meteen het vliegtuig terug naar Nederland genomen – de invalshoek van zijn verhaal was de uitstoot van cruiseschepen – en ik was gebleven voor een reportage over daklozen. Hij ontving me bij hem thuis in Apeldoorn, in zo’n keurige woonwijk, en ik vertelde dat ik mijn vooroordelen over zijn wereld wilde onderzoeken. Ik vroeg of hij me wilde helpen en mij leek het een goed idee om te beginnen met een dominee van de zwaarste soort, in een afgelegen dorp op het Zeeuwse platteland. Hij vond het een heel slecht idee. Daar snap je niets van, zei hij. En de mensen hebben meteen door dat je een heiden bent. Ze herkennen je aan je kleren, je manier van lopen, je oogopslag, alles. Ze zullen zich voor je afsluiten.”

Dus ga je eerst maar eens mee op verkiezingscampagne met de SGP.

„Waarbij me opvalt dat de drie SGP-Kamerleden allemaal vrouwen hebben die werken. En dat ze graag kroketten en frikadellen eten. En heel hartelijk en gastvrij zijn. En altijd opgewekt. Veel en hard lachen. Riekelt introduceerde me ook bij de dominee van de Hersteld Hervormde Kerk aan de rand van Apeldoorn, waar ik mijn eerste dienst bijwoonde. Het was het perfecte instapmodelletje. Vergeleken met wat ik nog zou meemaken was het refo-light. Ongeveer iedere refo die ik sprak dacht trouwens dat ik me wel het meest thuis zou voelen bij de evangelischen, een stroming binnen de hervormde kerk waarbij de persoonlijke ervaring van de verlossing door Jezus Christus centraal staat bij mensen, die daar heel vrolijk van worden.”

En voor wie God alleen maar liefde is.

„Daar heb ik dus helemaal niets mee.”

Voor jou liever een God, schrijf je, die de gelovigen voortdurend herinnert aan hun zonden en de naderende eindtijd.

„En een dominee die vanaf de kansel staat te donderen dat je niets bent en niets weet. ‘Hoe lang moet de zon nog schijnen over deze mesthoop?’ Dat sprak mij wel aan, ja.”

Hij lacht en stelt voor om op het terras te gaan zitten, daar schijnt de zon en kan hij roken. We eten sla met brood en hoeve-eieren in een Utrechts restaurant. Eerder in het gesprek vertelde hij over zijn jongensjaren in het dorpje Ulft, in de Achterhoek, en hoe hij op school was. „Een ramp. Altijd in verzet.” Hij ging naar het vmbo en wilde naar de filmacademie, tot hij erachter kwam dat het bijna onmogelijk was om met zijn vooropleiding te worden toegelaten. Toen dacht hij aan muzikant. Zijn vader heeft een muziekstudio. Maar hij had geen zin in het conservatorium. Uiteindelijk werd het fine art painting aan hogeschool ArtEZ in Enschede. Zijn eindscriptie schreef hij in de vorm van een roman en in 2016 debuteerde hij met de coming of age-roman Bontebrug. In De geschiedenis van mijn sok, verschenen in 2023, vertelt hij het verhaal van de adellijke familie Falke, die ooit in het Duitse Sauerland machinaal sokken begon te breien en er steenrijk mee werd. Jonah stamt af van de voorvader die naar Nederland liep om zijn geluk te beproeven – de arme tak. „Ik ben erachter gekomen”, zegt hij, „dat ik dat niet willen deugen als kind van mijn opa heb. Het zijn Falke-trekjes.”

De hardst donderende dominee vind je bij de Oud Gereformeerde Gemeente in Krimpen aan de IJssel .

„Dominee Kort, ja. Anthonie Kort, AK voor intimi, voor de buitenwereld ook wel de ‘haatdominee’. Een klein wonder dat ik welkom bij hem was. In de coronatijd was er een rel ontstaan door een brief die hij had geschreven aan de gemeenteraad: de oorzaak van de crisis moest gezocht worden in onze zonden, waaronder homoseksualiteit. ‘Zonden die tegen de scheppingsorde indruisen, dienen uitgebannen.’ Tim Hofman van het programma Boos ging met de homoseksuele Leon en een draaiende camera naar de pastorie om bij hem verhaal te halen. Kort liet zich natuurlijk niet zien en een paar mannen uit de gemeente renden achter Hofman en Leon aan om ze zo nodig met geweld weg te jagen.”

Wat vond je daarvan?

„Toen ik die uitzending, nog voordat ik dominee Kort had gemaild, dacht ik: oe, Tim, is dit wel kies? De rechter had al geoordeeld dat die uitspraken binnen de context van de kerk waren gedaan en die vrijheid is er in Nederland. En er dan toch met je camera op af? Ik weet niet, hoor. Ik verwachtte geen reactie van de dominee, maar hij mailde me na een paar dagen al terug. ‘Het is goed, hoor. Ik hoor wel wanneer. Mvg ak.’ Hij liet me gewoon binnen toen ik op een maandagochtend bij hem aanbelde. Zijn vrouw bood me een krentenbol aan.”

Wat maakte dat je je bij hem thuis voelde?

„Zijn oprechtheid. De zondag ervoor had ik de dienst bijgewoond in de Mieraskerk en ik had hem horen fluisteren en schreeuwen, keihard schreeuwen, naast zijn microfoon. ‘God doodt de dood! Om het eeuwige leven aan het licht te brengen!’ Ik had geen moment het gevoel dat hij een rol speelde. Ik geloofde hem in zĂ­jn geloof en zĂ­jn bekering. Toen ik de volgende dag bij hem zat – een feest der herkenning. Als ik moest kiezen, dan zou ik me aansluiten bij de oudgereformeerden. Met hen deel ik het idee van wat het is om mens te zijn in deze wereld. Misbaksels zijn we, ploeteraars. Ik woon in Amsterdam en soms, als ik door de dure delen van de stad fiets en al die knappe, goedgeklede en ogenschijnlijk succesvolle mensen zie, dan denk ik: jullie denken dat alles maakbaar is en te koop, dat je rĂ©cht hebt op je geluk. Wacht maar.”

Je moet huilen, schrijf je, als je na het gesprek met dominee Kort in de bus terug naar huis zit.

„Ook omdat ik aan het einde van mijn reportage was gekomen en ik op dat moment al heimwee had. Al weet ik niet zo goed waarnaar. Ik ben niet opeens in God gaan geloven en ik denk ook niet dat dat ooit zal gebeuren. Maar ik heb in de ogen van dominee Kort wel de weerspiegeling van Zijn Koninkrijk gezien, een doorkijkje naar het eeuwige leven. En ik weet dat ik dat beeld weer zal verliezen.”

Probeerde dominee Kort je te bekeren?

„Nee. Hij hoefde niets van me. De strengste gelovigen, de meest rechtse SGP’ers, hoefden helemaal niets van me. Ik mocht over ze schrijven wat ik wilde, nalezen vonden ze niet nodig. Het kon ze gewoon niets schelen.”

Er is maar Eén van wie ze het oordeel belangrijk vinden.

„Die overgave aan de Almachtige, of aan het lot, of hoe je het maar noemen wilt, geeft rust en is een vorm van vrijheid.”

Door een beschikking van het lot, in plaats van Mozart’s Kröningmesse


De Palestijnen zijn de blinde vlek van Israël

Met dank aan NRC / Ian Buruma

Protest
Zelfs bij IsraĂ«liĂ«rs die tegen de oorlog en premier Netanyahu zijn, bespeurde Ian  Buruma weinig inlevingsvermogen met het leed van de Palestijnen.
Geel lintje voor de Israëlische gijzelaars

Een plezierig café in Tel Aviv. De cappuccino smaakt uitstekend en de croissant is perfect. Het is haast ongelooflijk dat zeventig luttele kilometers verderop mensen dagelijks worden beschoten en gebombardeerd, terwijl nog dichter bij mensen op de Westelijke Jordaanoever uit hun huizen worden gedreven door gewapende kolonisten.

Wat niet wil zeggen dat Israëliërs geen aandacht besteden aan de oorlog in Gaza. Er worden felle discussies over gevoerd op de televisie. Het ontbreekt ook niet aan beelden van verwoeste Palestijnse steden. Overal merk je de woede over de oorlog, en over de pogingen van Benjamin Netanyahu om er eindeloos mee door te gaan, en bovendien à la Donald Trump de democratische instellingen van Israël te ondermijnen door iedereen te ontslaan die zijn autoritaire neigingen in de weg zit.

Ian Buruma is historicus en schrijver.

Dagelijks demonstreren burgers in Tel Aviv en Jeruzalem tegen de oorlog en tegen Netanyahu. De premier en zijn kabinet van extremisten worden door menigeen als fascisten bestempeld. Ik hoorde van een voormalige luchtmachtpiloot dat hij zou weigeren te dienen in een onaanvaardbare oorlog. Een kennis vertelde dat hij het land zou verlaten als zijn zoon zou worden opgeroepen. En een bekende schrijver wanhoopte dat zijn land zou worden verscheurd door de haat tussen Israëliërs, om nog maar te zwijgen over de haat tussen Joden en Palestijnen.

Slecht begrepen

Tegenstanders van Netanyahu en de oorlog voelen zich vaak geĂŻsoleerd. De buitenlandse banden van culturele en academische instellingen worden dikwijls door boycots verbroken. Menig IsraĂ«liĂ«r heeft het gevoel van alle kanten te worden belaagd – thuis door Netanyahu en zijn fanatieke aanhangers, en van buiten door critici die alle IsraĂ«liĂ«rs verantwoordelijk achten voor de gruwelen in Gaza en de Westelijke Jordaanoever.

Dat veel IsraĂ«li’s zich daarom slecht begrepen voelen, is begrijpelijk. Guilt by association is nooit terecht. Culturele boycots treffen vaak juist de mensen die zich afzetten tegen de misstanden in hun land.

Toch ontbreekt er iets fundamenteels aan de vele demonstraties tegen de oorlog en voor de democratie in Israël: haast niemand heeft het over de Palestijnen. Overal hangen spandoeken en posters waarop te lezen staat dat de gijzelaars moeten worden bevrijd. Veel Israëliërs, of ze nu links zijn of rechts, dragen gele lintjes. Op het plein voor het fraaie museum van moderne kunst in Tel Aviv staan ontroerende installaties die het ijselijke lot van de gijzelaars herdenken. In praatshows op de televisie is eindeloze kritiek te horen op het regeringsbeleid, dat zou kunnen leiden tot de dood van alle gijzelaars die nog vastzitten in zompige tunnels en martelkamers.

Maar ondanks de beelden van kapotgebombardeerde steden, zie je nergens wat de Palestijnen in Gaza is overkomen; geen dode kinderen onder het puin, geen mensen die van de honger creperen, geen gezinnen zonder dak boven hun hoofd.

Deze verschrikkingen worden wel vermeld in Haaretz, maar slechts een paar procent van de IsraĂ«lische bevolking leest die uitstekende krant. De meeste mensen vinden het gemakkelijker om te doen alsof het lot van de Palestijnen hen niet aangaat. Erger nog, het is alsof de aandacht voor Palestijns leed zou getuigen van slechte smaak; het zou alleen maar meer antisemitisme kunnen aanwakkeren. Ik hoorde van iemand die tijdens een demonstratie het onderwerp probeerde aan te snijden – de microfoon werd haar ontnomen.

In Jeruzalem ontmoette ik een vrouw van een jaar of vijftig. Zij was fel tegen Netanyahu. Zij sprak Arabisch, was niet bekrompen, en was tegen de oorlog. Zij houdt zich nu voornamelijk bezig met een liefdadigheidsactie voor mensen in nood. Ik vroeg haar of ook Arabische mensen daarvoor in aanmerking kwamen. Dat was helaas niet mogelijk, zei ze zuchtend. De Palestijnen zeggen wel dat ze vrede willen, zei ze, maar ze staan als één blok achter de afschuwelijke moorden, ontvoeringen, en verkrachtingen van 7 oktober 2023. Beelden van de Holocaust kwamen bij haar op. Weer een diepe zucht: met zulke mensen kon je niet meer omgaan.

Schok van 7 oktober

Het is te gemakkelijk om dit uitsluitend toe te schrijven aan racisme of stompzinnigheid. Veel Israëliërs denken er precies zo over. Hier kun je kritiek op leveren. Gebrek aan aandacht voor het leed van de Palestijnen is niet goed te praten. Maar het is óók dwaas om de schok van 7 oktober te onderschatten. Op die dag vielen Joden ten prooi aan iets waarvan zij dachten dat het nooit weer zou gebeuren. Een eeuwenlange geschiedenis van vervolging, vernedering en moord kwam plotseling weer tot leven.

Deze reactie zou ook hebben plaatsgevonden zonder Netanyahu als cynische, oorlogszuchtige premier. Hij is bovendien niet de eerste leider die de lange Joodse lijdensweg, met de Shoah als afschuwelijke climax, voor politieke doeleinden heeft benut. Dat begon al in 1961 met David Ben Goerion tijdens het proces tegen Adolf Eichmann. Maar meer nog dan zijn voorgangers heeft Netanyahu zich opgesteld als voorvechter van het idee dat de Palestijnen een even groot existentieel gevaar vormen als de nazi’s, en dat alleen hij, Benjamin Netanyahu, de Joden kan behoeden voor een tweede Holocaust.

Hij heeft hen niet behoed voor 7 oktober. En dat wordt hem zeer kwalijk genomen. Maar veel Israëliërs delen zijn spookbeeld dat Israël in zijn bestaan wordt bedreigd, niet alleen door Hamas, maar door alle Palestijnen. In een strijd om te overleven is er weinig plaats voor compassie met de vijand. Daarom is het mogelijk voor veel weldenkende mensen om een autoritaire, zelfzuchtige leider te verafschuwen, en tegelijk toe te geven aan de angsten die hij zo zorgvuldig heeft opgehitst.