Toen ik mei 2008 op aanraden van Maarten Houtman met âshakenâ begon, vertelde hij dat deze oefening â de specialiteit van de Balinese âEnergy masterâ Ratu Bagus â stoelt op de âlatihanâ, een oude Javaanse esoterische traditie, die bij Maarten kennelijk een weerklank opriep.
Ik zocht naar âlatihanâ op het internet en kwam het boekâConcerning Subudâ[1] tegen van de Engelsman John Bennet, waarvan de inleiding, De betekenis van âLatihanâ, hier opgenomen is:
1. De betekenis van âLatihanâ
Het Indonesische woord latihan kan niet adequaat worden vertaald. De wortel ervan, latih, brengt het idee over van vertrouwd raken met iets, het assimileren en in jezelf opnemen. Het dichtstbijzijnde equivalent is waarschijnlijk training. De algemene vertaling “oefening” is misleidend in zoverre het wordt geassocieerd met het idee van een bepaalde vorm van werk, zoals fysieke, mentale oefening of religieuze oefening. Dit alles heeft betrekking op het “werken van buitenaf”, wat het exacte tegenovergestelde is van de latihan. Na de eerste wilsdaad waarmee we ons onderwerpen aan het proces, komt de training die we in de latihan ontvangen niet voort uit een opzettelijke handeling van onszelf. In de latihan worden we geleidelijk doordrongen en doordrenkt van de levenskracht die vanuit onze eigen ontwaakte ziel in ons stroomt.
Hoewel latihan een training is van de hele mens, wordt het niet ondernomen omwille van het resultaat. Pak Subuh benadrukt dat de ware betekenis van de latihan aanbidding van God is. De training is het resultaat van aanbidding, maar het is aanbidding die essentieel is; het resultaat is bijkomstig. De uitdrukking “aanbidding van God” vereist uitleg, vooral in deze tijd waarin zoveel mensen in opstand zijn gekomen tegen religie omdat ze denken dat aanbidding onverenigbaar is met een acceptabel concept van Godheid. Ze beweren dat een God die aanbidding van Zijn schepselen eist een antropomorf concept is; een overblijfsel van tribale theologie, toen God werd afgebeeld als een Koning die heerst in de hemelen en, in Zijn eisen, weinig verschilde van een menselijke tiran. “Want Ik, de Heer, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, tot in het derde of vierde geslacht van hen die Mij haten.” Wanneer we zulke passages lezen, moeten we onthouden dat ze behoren tot het Hemitheandrische tijdperk, waarvan het Meesteridee dat was van de menselijke afhankelijkheid van HeroĂŻsche hulp. Met elke volgende les heeft de zich ontplooiende mensheid een dieper besef gekregen van de betekenis van Godheid. Als we zulke naĂŻeve antropomorfe concepten van de Schepper niet langer koesteren, volgt daaruit niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God geen aanbidding eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.
Wat niet zo goed begrepen wordt, zelfs niet door theologen, is dat de staat of conditie van aanbidding niet bereikt kan worden door de tijdelijke instrumenten van de mens – dat wil zeggen, door de lagere centra. We kunnen met onze geest en gevoelens, en zelfs met ons lichaam, God willen aanbidden, maar dit zijn slechts instrumenten; ze kunnen niet de aanbidder zelf zijn. Aanbidding is een kracht die exclusief is voor de ziel van de mens, want alleen in de ziel kan er een direct bewustzijn zijn van de Kracht en Liefde van God. Aanbidding kan niet ontstaan ââin de geest of het hart, hoezeer we ook met ons verstand weten dat aanbidding noodzakelijk is en met ons hart de wens voelen om te aanbidden. Ware aanbidding is de bewuste aanvaarding van de toestand waarin we zullen verkeren op het moment van de dood, wanneer onze persoonlijke wil van ons wordt afgenomen.
Een eenvoudige observatie kan iedereen overtuigen van de waarheid van deze ogenschijnlijk harde uitspraak. Soms overweldigt het gevoel van onze eigen nietigheid in vergelijking met de krachten van de natuur ons in de aanwezigheid van een groot natuurverschijnsel, zoals een machtige storm op zee of zelfs een groot aantal bergen wit van de sneeuw, en ervaren we een staat van ontzag die tegelijkertijd gevuld is met vrede en dankbaarheid dat zulke grote dingen aan ons worden onthuld. Het is gemakkelijk te verifiĂ«ren dat zo’n ervaring niet ontstaat in de geest of gevoelens, noch is het het resultaat van ons eigen verlangen om de natuur te bewonderen of te “aanbidden”. Als we beginnen te “denken over” de ervaring waarin we zijn getild, vallen we onmiddellijk terug in onze gewone staat; op dezelfde manier, als we beginnen te genieten van de staat, verandert het in iets persoonlijks en vals. Als de aardse natuur ons kan optillen naar een intensiteit van ervaring die de geest en de gevoelens te boven gaat, hoeveel te meer moeten we dan verwachten dat aanbidding van God een toestand zou moeten zijn die volledig buiten het bereik van onze gewone functies ligt.
Daaruit volgt niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God aanbidding niet eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.
Religieuze mensen hebben de neiging om aan te nemen dat, als hun geest en gevoelens actief zijn in aanbidding, hun ziel ook aanbidt. Ze verwijzen naar geest en gevoel als “krachten van de ziel” en dit leidt tot de fout om te veronderstellen dat de ziel wakker moet zijn wanneer de krachten worden uitgeoefend.
De waarheid is dat wanneer aanbidding voortkomt uit en wordt geleid door onze eigen wil, het alleen aanbidding kan zijn door en van de instrumenten, niet aanbidding door en van de ziel. Dit is een harde uitspraak, maar tenzij het wordt begrepen, kunnen de gebreken van menselijke aanbidding nooit worden begrepen.
Auteursrecht© 2007, Undiscovered Worlds Press
____________________
[1] âConcerning Subudâ. An introduction to the background, origins and practice of Subud, the religious practice introduced by Muhammad “Pak” Subuh in Indonesia in the 1940s, and established internationally from 1957 onwards.