De Latihan

 Toen ik mei 2008 op aanraden van Maarten Houtman met ‘shaken’ begon, vertelde hij dat deze oefening – de specialiteit van de Balinese ‘Energy master’ Ratu Bagus – stoelt op de ‘latihan’, een oude Javaanse esoterische traditie, die bij Maarten kennelijk een weerklank opriep.
Ik zocht naar ‘latihan’ op het internet en kwam het boek‘Concerning Subud’[1] tegen van de Engelsman John Bennet, waarvan de inleiding, De betekenis van ‘Latihan’, hier opgenomen is:

1. De betekenis van ‘Latihan’

Het Indonesische woord latihan kan niet adequaat worden vertaald. De wortel ervan, latih, brengt het idee over van vertrouwd raken met iets, het assimileren en in jezelf opnemen. Het dichtstbijzijnde equivalent is waarschijnlijk training. De algemene vertaling “oefening” is misleidend in zoverre het wordt geassocieerd met het idee van een bepaalde vorm van werk, zoals fysieke, mentale oefening of religieuze oefening. Dit alles heeft betrekking op het “werken van buitenaf”, wat het exacte tegenovergestelde is van de latihan. Na de eerste wilsdaad waarmee we ons onderwerpen aan het proces, komt de training die we in de latihan ontvangen niet voort uit een opzettelijke handeling van onszelf. In de latihan worden we geleidelijk doordrongen en doordrenkt van de levenskracht die vanuit onze eigen ontwaakte ziel in ons stroomt.

Hoewel latihan een training is van de hele mens, wordt het niet ondernomen omwille van het resultaat. Pak Subuh benadrukt dat de ware betekenis van de latihan aanbidding van God is. De training is het resultaat van aanbidding, maar het is aanbidding die essentieel is; het resultaat is bijkomstig. De uitdrukking “aanbidding van God” vereist uitleg, vooral in deze tijd waarin zoveel mensen in opstand zijn gekomen tegen religie omdat ze denken dat aanbidding onverenigbaar is met een acceptabel concept van Godheid. Ze beweren dat een God die aanbidding van Zijn schepselen eist een antropomorf concept is; een overblijfsel van tribale theologie, toen God werd afgebeeld als een Koning die heerst in de hemelen en, in Zijn eisen, weinig verschilde van een menselijke tiran. “Want Ik, de Heer, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, tot in het derde of vierde geslacht van hen die Mij haten.” Wanneer we zulke passages lezen, moeten we onthouden dat ze behoren tot het Hemitheandrische tijdperk, waarvan het Meesteridee dat was van de menselijke afhankelijkheid van HeroĂŻsche hulp. Met elke volgende les heeft de zich ontplooiende mensheid een dieper besef gekregen van de betekenis van Godheid. Als we zulke naĂŻeve antropomorfe concepten van de Schepper niet langer koesteren, volgt daaruit niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God geen aanbidding eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.

Wat niet zo goed begrepen wordt, zelfs niet door theologen, is dat de staat of conditie van aanbidding niet bereikt kan worden door de tijdelijke instrumenten van de mens – dat wil zeggen, door de lagere centra. We kunnen met onze geest en gevoelens, en zelfs met ons lichaam, God willen aanbidden, maar dit zijn slechts instrumenten; ze kunnen niet de aanbidder zelf zijn. Aanbidding is een kracht die exclusief is voor de ziel van de mens, want alleen in de ziel kan er een direct bewustzijn zijn van de Kracht en Liefde van God. Aanbidding kan niet ontstaan ​​in de geest of het hart, hoezeer we ook met ons verstand weten dat aanbidding noodzakelijk is en met ons hart de wens voelen om te aanbidden. Ware aanbidding is de bewuste aanvaarding van de toestand waarin we zullen verkeren op het moment van de dood, wanneer onze persoonlijke wil van ons wordt afgenomen.

Een eenvoudige observatie kan iedereen overtuigen van de waarheid van deze ogenschijnlijk harde uitspraak. Soms overweldigt het gevoel van onze eigen nietigheid in vergelijking met de krachten van de natuur ons in de aanwezigheid van een groot natuurverschijnsel, zoals een machtige storm op zee of zelfs een groot aantal bergen wit van de sneeuw, en ervaren we een staat van ontzag die tegelijkertijd gevuld is met vrede en dankbaarheid dat zulke grote dingen aan ons worden onthuld. Het is gemakkelijk te verifiĂ«ren dat zo’n ervaring niet ontstaat in de geest of gevoelens, noch is het het resultaat van ons eigen verlangen om de natuur te bewonderen of te “aanbidden”. Als we beginnen te “denken over” de ervaring waarin we zijn getild, vallen we onmiddellijk terug in onze gewone staat; op dezelfde manier, als we beginnen te genieten van de staat, verandert het in iets persoonlijks en vals. Als de aardse natuur ons kan optillen naar een intensiteit van ervaring die de geest en de gevoelens te boven gaat, hoeveel te meer moeten we dan verwachten dat aanbidding van God een toestand zou moeten zijn die volledig buiten het bereik van onze gewone functies ligt.

Daaruit volgt niet dat aanbidding geen betekenis meer heeft. Het is theologen al lang duidelijk dat God aanbidding niet eist omdat Hij het nodig heeft of verlangt, maar omdat het het middel is waardoor de ziel van de mens kan terugkeren naar de Bron waaruit hij is voortgekomen. Het is ook goed begrepen dat aanbidding de staat of conditie is waarin de mens in de aanwezigheid van zijn Schepper staat: het is de erkenning of het besef dat er een immense Kracht is die groter is dan alle andere krachten, en dat deze Kracht welwillend is jegens alle schepselen, inclusief de mens.

Religieuze mensen hebben de neiging om aan te nemen dat, als hun geest en gevoelens actief zijn in aanbidding, hun ziel ook aanbidt. Ze verwijzen naar geest en gevoel als “krachten van de ziel” en dit leidt tot de fout om te veronderstellen dat de ziel wakker moet zijn wanneer de krachten worden uitgeoefend.
De waarheid is dat wanneer aanbidding voortkomt uit en wordt geleid door onze eigen wil, het alleen aanbidding kan zijn door en van de instrumenten, niet aanbidding door en van de ziel. Dit is een harde uitspraak, maar tenzij het wordt begrepen, kunnen de gebreken van menselijke aanbidding nooit worden begrepen.

Auteursrecht© 2007, Undiscovered Worlds Press

____________________
[1] â€˜Concerning Subud’. An introduction to the background, origins and practice of Subud, the religious practice introduced by Muhammad “Pak” Subuh in Indonesia in the 1940s, and established internationally from 1957 onwards.

Verhuisbericht

Wie door deze deur gaat, kan niet meer terug – Per me si va ne la cittĂ  dolente…
Als je goed kijkt, kun je zowel de schim van de koper (r.) als van de verkoper (l.) zien.

Geïmponeerd door het wijdse uitzicht over het NDSM terrein in Amsterdam-Noord, vanaf de 10e verdieping van The Cube (zie de uitbouw ervan rechtsonder), heb ik vrijdag mijn handtekening gezet onder de verkoopakte van mijn studio aan de Jisperveldstraat, waar ik sinds 1995 woonde . Nu de akte is gepasseerd, kan ik me weer verenigen met Klaaske aan de Elpermeer – waarmee een oud verbond hersteld is, een oude stam herenigd.

Een abuis selfie bij aanvang van de ceremonie, waarop ik zorgelijk kijk: Heb ik de terrorisme toets doorstaan? Deugde de stichting wel waarvan ik voorzitter ben?
De twaalf apostelen van Hanna hangt nu op de Elpermeer.

Verantwoording nemen

Nu mijn ziel ingelogd is op de Elpermeer
(naar mijn wachtwoord blijft het gissen)
is het tijd om stil te staan bij het efemeer
van ons vluchtig en kortstondig leven –
want zielsverhuizen doe je maar Ă©Ă©n keer.

Voor mijn gevoel nog vrij recent – ook al is het inmiddels vijftien jaar geleden: op 18 april 2009 – had ik een gesprek met Maarten Houtman, naar aanleiding van het feit dat ‘Lekepraat’ toen werd uitgegeven.
Ik had dat laatste interview met Maarten op een Cd gebrand, die ik bij mijn recente verhuizing tegenkwam. Ik was hem glad vergeten…


Over ‘Lekepraat’
In de nadagen van Meditatiecentrum ‘De Kosmos’ in Amsterdam nodigde Maarten Houtman, zenleraar en nestor van de Nederlandse zen beweging, zijn collega Nico Tydeman uit om gesprekken te voeren over hun beider passie: de zenmeditatie. Ondanks de verschillen, werkten ze vanuit dezelfde inspiratie. En bovendien waren ze oude vrienden. Uiteindelijk werden in totaal twintig gesprekken gevoerd, die zich uitstrekten over de periode maart 1989 tot mei 1995.

Na elk gesprek kwam Maarten bij Klaaske langs om het bandje te laten uittypen. Vervolgens ging de tekst naar Nico, die z'n commentaar gaf.
Maarten is daarna lan bezig geweest om de gesprekken vorm te geven, hij heeft er veel energie in gestoken. Maar uiteindelijk bleef het concept op de plank liggen.

Toen ik tien jaar later de beschikking kreeg over Maarten's computer archief, werd ik ongeduldig. Ik besloot het daar opgeslagen ‘Lekepraat’ nog eenmaal te redigeren en uitgave klaar te maken.
November 2009 was het zover, Lekepraat werd onder de titel ‘Geen meester, geen leerling’ bij Asoka uitgegeven.
Gesprek tussen Maarten en Hein (fragment)


In dat laatste interview met Maarten, vroeg ik hem op zeker moment waar zijn aandacht naar uitging, nu Lekepraat naar de achtergrond was verdwenen.

– Maarten: Wat voor mij op het ogenblik steeds opnieuw de vraag is, als je nou dat hele leven samenvat, met het jappenkamp en alles wat er bij is, wat is dan het gevolg eigenlijk in jouw leven – mijn leven dus – van die bezigheden die je allemaal gepleegd hebt. Ik kan alleen maar vaststellen dat ze mij gemaakt hebben eigenlijk, of veranderd hebben, tot wat ik nu ben. En al zodanig onuitwisbaar zijn.
Ja, ik ga natuurlijk op een bepaald moment dood en dan is dit leven afgelopen. Maar tot op heden is er eigenlijk niets van wat ik beleefd heb, ook niets van mijn jeugd, onbelangrijk.

– Hein: Nee, want jij bent er ook nog steeds bezig met je jeugd.

– Maarten: Ja, en ik merk dat heel veel van mijn jeugd langzamerhand een beetje schimmig geworden is, door alles wat er daarna gebeurd is. Maar het is tenslotte het begin van een leven wat heel volledig was, heel bevredigend was, heel vanzelf was – vooral dat vanzelf wat ik toen beleefd heb tot mijn achtste jaar, toen ik voor het eerst in een kosthuis kwam, waar het niet goed afliep. Maar tot aan dat moment was het eigenlijk zĂł vanzelfsprekend, ik dacht er niet over na. Je had het gegeven, je leefde, elke dag waren er nieuwe dingen om te beleven en dat was heerlijk.
En ik had ook een taak, dat was ook heel anders dan in de meeste jeugdervaringen, ik had een hele duidelijke taak, ik moest varkens eten geven, ik had met allerlei dieren een hele duidelijke taak.
En dat heeft ook gemaakt dat ik eigenlijk altijd een groot verantwoordelijkheidsgevoel heb gehad voor de dieren, omdat ik die taak had. En daar ben ik ook heel blij om, want het was dus niet alleen maar het gadeslaan, het was niet alleen maar het bekend raken met het leven van de dieren, maar ik had daar een functie in. En dat is eigenlijk gebleven.
En zo heb ik dus in mijn leven heel vaak het gevoel gehad, dat alles wat ik beleefde, dat ik daar deelnam aan iets. En dus, omdat ik deelnam, er ook een verantwoordelijkheid voor had.
Ja en dat is natuurlijk bij Nico, die hier is opgegroeid, op een seminar groot geworden, is dat totaal anders geweest. Hij kon kiezen, ik kon niet kiezen, het kwám zo. En ik voelde me daarin zo opgenomen, dat het nooit bij me opgekomen is dat het ook wel eens anders had gekund – ja, dat kan ik theoretisch nu wel zeggen, maar dat is wat anders.

– Hein: Wat mij wel duidelijk geworden is, omdat ik zowel jouw bewerking heb gezien als de oorspronkelijke tekst van ‘Lekepraat’, is dat je er veel energie in gestopt hebt, heel veel. Want ik had het met Erna over bewerken van interviews – wat voor haar natuurlijk haar professie is – dat jij dat naar mijn idee heel professioneel hebt gedaan. Dus eruit halen wat belangrijk was, hĂ©Ă©l veel weglaten, dingen omgooien, om wat jij belangrijk vond in een nog helderder licht te zetten. En ook zelfs dingen invoegen, waarbij je je nogal wat dichterlijke vrijheden veroorloofd hebt.

– Maarten: Ja, voor een groot deel is het mijn werk geweest. Maar de oorsprong, het eerste begin, dat is heel enthousiast van twee mensen geweest. Maar op een bepaald moment verloor Nico zijn belangstelling daarvoor, omdat hij weer nieuwe dingen zag. Dat is heel simpel wat er gebeurd is.

– Hein: En jij hebt ook de volgorde, de chronologische volgorde, heb je omgegooid. Dat was ook vanuit een gevoel van opbouw, zeg maar.

– Maarten: Ja, het was vanuit een gevoel dat, als ik het omgooide, het duidelijker werd, zal ik maar zeggen. Dat het project op zichzelf eraan zou verbeteren.


Het J.H. van Heekpad, dat Elpermeer en Jisperveld verbindt.

“Ben je langs de laatste wachtpost gekomen dan is daar, haast ongemerkt, een niemandsland – niemand bezit het, niemand claimt het, het is er vreedzaam, een ruimte zonder eind.” Uit: De overtocht naar Fudaraku
Foto boven: Mijn nieuwe onderkomen op de Elpermeer, met de ‘Twaalf kussentjes’ van Hanna Mobach – die daar na de verhuizing met de klopboor aan de wand bevestigd is. Onder de bezielende leiding van Emilie, die altijd klaarstaat voor oude mensen, de dingen die voorbijgaan.

Maarten vertelde ooit dat hij graag nog een keer het Alhambra had willen zien…

De volharding der herinnering

Als ik zeg: ‘Zoek het in de eenvoudige dingen,’ dan lijkt dat een beetje dwaas. We zijn gewend dat het in de geweldige dingen moet zitten. Maar mensen, het zit niet in de geweldige dingen, dat zijn fantasieĂ«n van ons denken of van ons voelen. Het eenvoudige aantrekken van je schoenen kan meditatie zijn.
Je kunt aan jezelf merken of je aandachtig bent: als je aandachtig bent heb je geen haast, hoef je nergens meer naartoe, je bent op de plek waar het gebeurt, hier, nu! Dat is een groot ding. Dan heb je ook geen tijd meer om plannetjes te maken, om werelden te ontwerpen. Want je bent hier, op de enige plek waar het gebeuren kan.
‘Belangrijk’ is altijd datgene wat niet bij het dagelijks leven hoort. Dat is heel opmerkelijk. En eigenlijk heel gek! Want wat heb je anders dan je dagelijkse leven, het is het enige wat je hebt! Je dagelijkse leven, je dagelijkse gedachten, je dagelijkse gevoelens, je dagelijkse problemen, daar zit het dus in!
Je ‘zitten’ is toch ook in het dagelijkse leven
 Maar voor een heleboel mensen is zitten iets wat afgescheiden is van het dagelijkse leven. Mensen, dat is niet waar! Zitten is net zo gewoon als kopjes afwassen. Als je er iets meer van maakt, houd je jezelf voor de gek.
MAARTEN HOUTMAN, Het zit in de heel gewone dingen, Steyl 23 mei 1998

+ NOTITIE✏ bij De schoonheid van het vergankelijke , Toespraak voor september 2024.

De stroom van het denken vormt de achtergrondruis van mijn levensverhaal – zoals de ringweg hier in Amsterdam-Noord suist als de eeuwig zingende bossen. Het is een fenomeen waarvan je weet dat het met je leven verweven is – het is haast ondenkbaar dat het ooit stil zal vallen


Toen het mij, door een speling van het lot, ooit een keer overkwam dat mijn denken stil viel, voelde ik me totaal verloren, een diepe angst greep me bij de keel
 Ik had geen enkel houvast meer, zou hier ooit een keer een einde aankomen 
 help, ik verzuip![1]‹
Op dat moment – het was nog  in onze ‘hippietijd’, op de woonboot aan de Binnenkant in Amsterdam Centrum – sloeg de klok van de Montelbaanstoren 
 en ik was weer terug in de tijd, terug in de stroom van het bekende – van alles wat je in je normale leven ongemerkt verder draagt.

En nu, veertig later, is daar het suizen van die snelweg bij gekomen. Hoewel ik natuurlijk ook mijn hoortoestel uit kan zetten.

naar boven

Woensdag 19 juni 2024 15:24, een normale dag vanaf het balkon,..
(stratenmakers doen er nog een decibelletje bovenop).
De precieze locatie van de opname.

Youssou N’Dour, samen met Neneh Cherry, in ‘7 Seconds’ – over de “eerste zeven seconden in het leven van een pasgeborene, waarin het nog onbewust zou zijn van de problemen van de wereld.”

____________________
[1] Sinds juli 2023 mag in AustraliĂ« mdma, de werkzame stof in partydrug xtc, gebruikt worden bij de behandeling van mensen met een zware posttraumatische stressstoornis (PTSS). Ook in Nederland wordt volop geĂ«xperimenteerd met Psilocybine voor therapeutische doeleinden (zie ‘Trump’s day’).

Afb. bovenaan: Salvador Dali, La persistencia de la memoria , 1931, 24x33cm.
Museum of Modern Art, New York.

Verhuizen..

Boven: Terug van haar driejaarlijkse hellingbeurt, vaart w.s. 'Hobbitstee' voorlangs de A’DAM Toren, op weg naar haar vaste ligplaats aan Binnenkant t/o 39.
Ooit ben ik uit de tijd gevallen. Sinds die tijd loopt mijn wereld niet langer synchroon. Als ik aan iemand denk, is die er niet. Daarom probeer ik dat nu te herstellen. Overkomt me dat weer, dan ga ik gelijk naar die persoon toe. Dat is in de praktijk natuurlijk niet altijd makkelijk – maar wel als het Klaaske is, die hier om de hoek in een stoel zit.

Een andere gedachte die bij me opkwam, is dat ik ooit gevlucht ben – dat ik eigenlijk voortdurend op de vlucht ben, voor de wereld om me heen, voor mezelf...
Dat laatste vooral: dat ik niet wil zijn die ik ben. En wie ik ben? Ja, dat kom je op zo'n manier natuurlijk nooit te weten, dat is dweilen met de kraan open.
Maar het is intussen wel een vraag die me m'n hele leven begeleid heeft, al vanaf het moment dat ik me in m'n vreemde, surrealistische dromen begon te interesseren – die ik noteerde, omdat ik ze, samen met de wereld die zich erin ontvouwde, graag bij me wilde houden.
Logisch dat een beroepskeuze psycholoog dan tegen je zegt: wat dacht je van een studie psychologie... Maar – het spijt me het te moeten zeggen – hij wist eigenlijk niet waar hij het over had...
Pas toen ik, gestrand en wel, daarna Maarten Houtman leerde kennen, vielen die werelden langzaam op hun plaats. Zoals toen hij die uitspraak van Einstein aanhaalde: ‘filosofieĂ«n en psychologieĂ«n schrijven in honing
’[1] – en me vervolgens achter de computer zette.

Voor de rest ben ik eigenlijk altijd een provinciaaltje gebleven, ook al vielen me me soms lange reizen en bizarre avonturen ten deel.
Maar voor de rest is het boompje, huisje, beestje gebleven – ook al hoorde onze poes Sauron dan weer tot de extreme cats. En al werd dat ‘huisje’ een woonboot in het centrum van Amsterdam – waarop ik vervolgens dertig jaar met Klaaske gewoond heb. Daarna begon dan dat eenzame avontuur op de studio op de Jisperveldstraat – die ik dezer dagen inwissel voor een woning aan de Elpermeer ... en alweer met Klaaske!


Inmiddels ben ik nu aan 't peinzen over het Taylor Swift gehalte van deze samenleving – zeg maar dat het een gekkenhuis is geworden. Hoe houd je jezelf daarin staande: ‘how to remain sane in an insane world’.
Nou, voor mij is dat dus het schrijven, ‘je gedachten op papier zetten’ (al doe je dat inmiddels op een computerscherm) , zodat die als het ware buiten je staan en je ernaar kunt kijken. Wat je volgens de Zen-traditie kunt doen door stil op je bankje te zitten – wat natuurlijk ook de functie heeft dat je je in je lichaam af kunt laten dalen.

Land in zicht!

Bezichtiging

De vensterbank: Road show van mijn Dinky Toys op de balu-strada van mijn studio.

Opnieuw op weg

En dan is er – ik zou het bijna vergeten – tien verdiepingen onder mijn wereld nog de Hades. Je schijnt daar via de metro-buis te kunnen komen, maar ik heb het nog nooit geprobeerd. Daar waren de schimmen rond uit het verleden – de schone dromen die tot gejammer verworden zijn. Nu en dan bereikt mij een bericht uit die sferen, haastig geschreven e-mails, waar de inkt nog vanaf druipt – die hierboven verbleekt onder de zinderende zon.
Moge hun ziel er in vrede rusten...
BALAGAN ‱ NATURE BOY by Frank Dupree | NOA WILDSCHUT, PABLO BARRAGÁN, FRANK DUPREE & ANTON SPRONK
“Balagan” biedt een boeiende reis door een divers scala aan muzikale landschappen, waarbij de voortreffelijke wisselwerking tussen klarinet, viool en piano wordt getoond. De kern ervan is Paul Schoenfields Trio, een levendige en energieke compositie die elementen van klassieke, jazz- en folkmuziek met meesterlijke precisie verweeft.

____________________
[1] “Ist nicht die ganze Philosophie wie in Honig geschrieben? Wenn man hinsieht, sieht alles wunderbar aus, wenn man aber nochmals hinsieht, ist alles fort. Nur der Brei ist ĂŒbrig.” Einstein, in: Rosenthal-Schneider, RealitĂ€t und wissenschaftliche Wahrheit. Begegnungen mit Einstein, von Laue und Planck, 1988.
Na de oorlog deed het Amerikaanse ‘Behaviourism’ een cynische poging – wellicht onder invloed van het ‘succes’ van de nucleaire technologie (Einstein: ‘Was ik maar horlogemaker geworden…’) – om de psychologie de status van ‘exacte wetenschap’ te geven.
Klaaske en ik werden in ons eerste studiejaar al direct overvallen door het leerboek ‘Introduction to psychology’ van Ernest Hilgard, dat ons leerde om mensen (en zelfs kinderen!) in experimenten als ‘proefdier’ te gebruiken en zo hun ‘gedrag te meten’– met als resultaat dat we er zelf ziek van werden…

Trump’s day [1]

Boven: Almost trapped in a bad movie

Ik droomde vannacht dat ik met oorverdovende snelheid een stijle berg afdaalde. Op de fiets. Alle gedachten waren gewist. Ik suisde naar beneden. Ik was er, samen met mijn fiets, de berg en de vaart.
Langzaam werd ik wakker. Langzaam kwam de werkelijkheid terug. Langzaam werd ik me bewust van mijn lichaam. Mijn lichaam wĂĄs de werkelijkheid. Vervult daarvan stond ik op. 

In de woonkamer zat Klaaske en zei: “er is een aanslag op Trump gebeurd”. Mijn enige reactie was “oh”. Nog vol van de beleving van mijn lijf was er geen plaats voor een reactie. Maar Klaaske hield vol en vertelde verder. Langzaam aan drong tot me door dat er iets vreemds aan de hand was en mijn denken kwam terug. Ik vertelde Klaaske mijn droom.

De volgende dag stond ik nog eens stil bij dat sterke gevoel wat ik na die droom gehad had – dat toen ‘vervuld van jezelf’ of ‘zelfgenoegzaam’ (in de zin van ‘genoeg aan jezelf hebben’) ging heten. Toen viel me nogmaals in, dat op de christelijke waardeschaal dat allemaal beladen woorden zijn, waarin je jezelf vooropstelt.
Ik moest denken aan wat Maarten dan zei: “Ja, ‘hebt uw naaste lief’, maar er wordt wel bij gezegd: ‘… als uzelf.’ En dat vergeten we.”
Terwijl mijn gevoel de vorige dag zo sterk was geweest, leek het plotseling alsof je alleen maar een kwezel mocht zijn
Zouden we in onze opvoeding soms geconditioneerd worden om onszelf uit de weg te gaan? Hoe kon dat gebeuren?

Als iemand denkt aan niets in het bijzonder, dan is het beeld van de hersenactiviteit ‘koel’ (blauw en groen). Na gebruik van psilocybine wordt de activiteit verhoogd (geel, oranje, rood), waarna die langzaam weer afneemt.

Maar toen werd ik van een totaal onverwachte kant geholpen.
Er stond die dag een artikel in de NRC, met kleuren-hersenscans van een experiment met het psychedelicum psilocibine. Die lieten zien, dat na toediening dagenlang een kleurverschil in de hersencellen optreedt: van ‘koel’: (blauw en groen) naar ‘warm’ (geel, oranje en rood). Daarmee werd aagetoond dat de activiteit van de hersenen toeneemt. Het grootste effect zagen de Amerikaanse onderzoekers in het zogeheten default mode network ( (DMN), een serie hersengebieden die vooral actief zijn als we niets doen dat specifiek onze aandacht heeft, en dat betrokken is bij het gevoel van ‘zelf’, ruimte en tijd.[2].

De conclusie is dat mensen zich verbonden voelen, zoals het commentaar van Dr. Schoevers, psychiater van het UMC, luidt. Onder invloed van psilocybine worden denkprocessen vaak associatiever, er worden ongebruikelijke verbanden gelegd, “De verbindingen in het brein worden tijdelijk minder rigide.”
Dat kan ervoor zorgen dat iemand, onder begeleiding van een therapeut, met een andere blik naar zijn problemen kijkt: “Het is bekend dat mensen dingen verdringen of ontkennen waarvan ze overstuur raken, of waarover ze zich schamen of schuldig voelen. Mensen vertellen dat ze onder invloed van psilocybine op een minder veroordelende manier kunnen kijken naar zaken waarmee ze worstelen. Hierdoor kunnen ze weggestopt verdriet of angst weer ervaren. Dat doorbreekt vaak vastgeroeste denkpatronen.”

Dat ‘verbonden zijn’ is in Tao-zen een heel vertrouwd begrip, ook al zijn de connotaties misschien anders. Het is eigenlijk de term waar ik n.a.v. mijn droomervaring naar zocht.
Dus dan maar een drug, om in die toestand te komen?
Maarten gaf ons ooit deze waarschuwing mee:

“Dus je zegt heel simpel tegen jezelf: ik weet het niet, ik kan niet anders doen dan proberen, het is niet meer dan proberen. Óf er iets zal gebeuren is onbekend, dat is – in een christelijke term – een genade. En een genade kun je niet afdwingen, die komt of die komt niet.
Echt, ik begrijp het zo goed, het is zo moeilijk om dat volledig in te zien. En je eigen gesputter daartegen serieus te nemen. Want dat gesputter ertegen is er, daar moet je helemaal doorheen. Je moet als het ware moe worden van dat gesputter, dan kan het plotseling gebeuren. Maar je kunt niets overslaan. Ja, je kunt een drug nemen, hù, dan ben je ineens bom! daar. Maar dan ben je afhankelijk van de drug – die bovendien ook nog schadelijke gevolgen heeft. Maar dit terzijde.”


Maarten Houtman, Je eigen ervaring heiligen, Mennorode mei 2006 | Vrijdagavond

____________________
[1] ‘Wie het zwaard opneemt, zal door het zwaard vergaan.’
Liz Cheney, vooraanstaand Republikein en tegenstander van Donald Trump, vertelt in haar zojuist uitgekomen autobiografie, dat partijgenoten zich niet tegen Trump durven te verzetten uit angst hun eigen carriĂšre, maar ook een bedreiging van hun familie door gewapende aanhangers – lang leve de National Rifle Association…

[2]  NRC, 17 juli 2024: ‘Trippend in de scanner: psilocybine heeft wekenlang effect op het brein’.

Lezen en schrijven…

Luchtfoto Krimpenerwaard © Siebe Swart

 ‘Indien uw rechteroog u ergert, trek het uit.’ 
In den beginne schiep God de einder en scheidde het land van het zwerk. Daarna ontwierp hij met passer en lineaal de Krimpenerwaard, waarbij hij de vrije natuur opdeelde met loodrechte lijnen en vierkante vakken, tot zover het oog reikt en aan de einder zijn rekenkundige regel de gedachteloze wolken raakt.

Toen had Hij, met behulp van de kaarsrechte sloten en wat prikkeldraad, de zwartbonte koeien van de boeren gescheiden – zoals hij dat eerder met de rechtvaardigen en de zondaars had gedaan – maar Hij bracht ze weer samen op het boerenerf, waar de boeren de koeien molken en verzorgden.

Weer wat later had God in zijn goedertierenheid mijn linkerhand in de Zijne genomen en had er een rechterhand van gemaakt – zoals verordineerd was door juffrouw Leppink, mijn juf van de eerste en tweede klas van de School met de Bijbel langs de IJsseldijk. Vervolgens had Hij mij met die kromme rechterhand rechte halen laten maken op de lijnen van het papier. En zag dat het goed was: een acht.

Toen in 1946 onze verhuiswagen uit Utrecht de fabriek in Krimpen a/d IJssel opdraaide, was het eerste wat ik zag een reusachtige boom, rechts van de poort. Die maakte een onuitwisbare indruk op me … het moest haast wel de Boom der Kennis geweest zijn – in Krimpen leefden we nog in de oudtestamentische tijd. Het zou daarna nog aeonen duren, voor ik me van haar verslavende vruchten had bevrijd...

Zoals alle de kavels in de polder, was ook ons schoolplein omringd door sloten, die dichtbevolkt waren met kikkers – af en toe kwam daar nog een een leerling bij, als er weer eens eentje in de sloot was geduwd. Nou, dan was de school te klein… De razende bovenmeester schopte de dader als een bal door zijn klas, het geschreeuw was helemaal tot in ons klaslokaal te horen.
Later hoorden we dat zijn ouders hem van school hadden gehaald.

Een boer die tegenover de fabriek woonde, was op een dag de dijk overgestoken en stond even later bij ons voor de deur met een halve emmer biest, als geste tegenover zijn overburen.
Dat werd hem in dank afgenomen, zo iets lekkers had ik nog nooit gegeten! Het smaakte als ‘ambrozijn en nectar door elkaar heen’, om met de kykloop in de Odyssee te spreken.[1]

Er was in mijn leven een bepaald moment 
 dat ik er gewoon niet meer in paste. Alsof ik uit het raam van m’n eigen vertelling gevallen was, alles leek mis te gaan.

Misschien begon het al op het moment dat ik, achterop de fiets bij mijn moeder, langs de IJsseldijk voor het eerst naar de school werd gebracht, tranen met tuiten huilend…
Ik had er gewoon geen zin in, weg was mijn vrije leventje langs de Hollandse IJssel – die, net als het leven zelf, eindeloos door bleef stromen, het water klotsend tussen haar oevers.
Ook mijn avonturen op de fabriek waren eindeloos: met mezelf, op en in de betonbuizen die daar opgestapeld lagen, met de mensen die er werkten – zoals de oude Hendrik, die me Heintje noemde en mijn vriend werd. Hij was al bijna gepensioneerd en mocht in zijn laatste jaren het fabrieksterrein aanvegen, met zijn tabakspruim in de mond.

En als je dan bedenkt dat mijn vrijheidsberoving pas vijfentwintig jaren later zou eindigen, toen ik m'n studie psychologie afbrak en een baantje nam als suppoost in het Tropenmuseum. Al die tijd beheersten Lezen en Schrijven mijn leven, als de Goden der Kennis van de Olympus – eerst nog voorgekookt, later aan het grote banket van het intellect.
Maar ... wie was ik zelf?

Ik hoorde op zeker moment dat ze me in Krimpen op ‘het Enge’ – de lintbebouwing die met de IJsseldijk mee kronkelde – ‘Hein de kikker’ noemden, iedereen kreeg daar zijn eigen ‘scheldnaam’, dan hoorde je er pas bij. En dat was gekomen, nadat Rijkie en consorten me een keer mee hadden genomen naar de polder. Daar plukten ze toen kikkers uit de sloot, die ze vervolgens met een rietje begonnen op te blazen…
Ik vond het afschuwelijk, gemeen en nam het voor de kikkers op, ik riep: “Dat moet je niet doen, stop ermee!” En zij lachten me uit, van: wat maak je je dik, het zijn toch maar kikkers…
Sinds die tijd was ik dus ook Ă©Ă©n.

Maar dat was nog allemaal wat eraan voorafging, dat was pas de aanloop tot mijn vervreemding. Op welk moment mijn wereld faliekant kantelde, dat weet ik niet meer – of misschien wĂ­l het liever niet weten….

Daarvóór waren er al regelmatig botsingen met mijn ouders geweest.
Mijn moeder werd boos als ik m’n kleren weer eens vies had gemaakt – dan denk je: had me dan gewoon een overall aangetrokken… Maar veel wijst erop, dat ze vond dat we, met dat kantoor aan huis, onze stand moest ophouden, ze was immers dochter van een hoge ambtenaar. Ik kreeg dan een matrozenpakje aan, omdat we nu eenmaal door moesten gaan voor een chique familie . En ik moest dat spelletje meespelen – waar ik me totaal in gevangen voelde.
En mijn vader riep me regelmatig tot de orde met een fikse draai om m’n oren, want ik luisterde niet en was niet gehoorzaam – maar ik bleef, ondanks al die pogingen tot correctie, gewoon in mijn eigen wereldje leven.
En dan nog de dorpskinderen, die mij pestten, omdat ik ik anders was en uit de stad kwam, omdat ik niet van daar was.

Gelukkig was er juffrouw Leppink, de juf van klas 1 en 2 van de dorpsschool, die me regelmatig op schoot nam om me te troosten, met mijn hoofd tussen haar borsten.
Totdat het ook daar misging, toen ze vond dat ik rechts moest schrijven, terwijl ik links was. Terwijl ik op schrijfles de letters nog wel met zoveel plezier op het leitje tekende en op papier… Op een keer kwam ze bij ons langs om met mijn moeder te praten. Na afloop van hun gesprek werd ik binnengeroepen, om hun oordeel te vernemen: dat ik rechts moest gaan schrijven.
Ik zakte door de grond…

Maar er was al gauw Ă©Ă©n oase in die woestijn van vervreemding en dat was juffrouw Alie. Alie was in Krimpen mijn moeders hulp in de huishouding en hield ook een oogje op de kinderen. Ik voelde dat ze van me hield, ze was Ă©Ă©n en al hartelijkheid. En dat was geheel wederzijds. Alie ging echt bij de familie horen, ze ging ook een keer met ons mee op vakantie naar Zeeland.

Toch was de vreugde, die juffrouw Alie uitstraalde, in mijn jeugd niet alom aanwezig. Ergens in het latere traject moet ik het idee gekregen hebben dat ik niet deugde, dat ik misschien wel inferieur was, op z’n minst aan mijn vijf jaar oudere broer – of had het soms soms te maken met ‘zondebesef’?
Dat was rond de tijd dat we ons witte huis op de fabriek moesten verlaten, nadat mijn vader daar ontslag had genomen en we onze intrek namen in een rijtjeshuis in het dorp, aan de Rotterdamseweg.

Precies in dat ene jaar maakten we daar de watersnoodramp van 1953 mee. We hielden het weliswaar droog, maar het had maar een haartje gescheld gescheeld of de hele polder was ondergelopen – precies Ă©Ă©n binnendijk had het gehouden, nadat verderop de IJsseldijk was doorgebroken.
Later zou op die plek aan de Rotterdamseweg de stormvloedkering in de Hollandse IJssel worden gebouwd.

En laat dat jaar 1953 nu ook mijn eigen ‘rampjaar’ zijn…
Ik was toen tien jaar oud en mijn vader was van huis. Hij had een nieuwe baan in Nijmegen en was alleen de weekenden thuis. De zomer van dat jaar zouden we naar Nijmegen verhuizen.

Het begon met een hond – ik had het absoluut niet zien aankomen, zoals dat meestal gaat.
Na onze tijd op de betonfabriek, voelde ik me daar in het dorp in een vertrouwde omgeving. Alsof ik weer aan de Goethelaan in Utrecht woonde, met rijen huizen met voor- en achtertuin – waar je met een achterommetje kon komen. Ik voelde me daar thuis. Misschien wel daarom liep ik, als was ik het onschuldige kind van toen, daar gedachteloos bij kennissen achterom. Tot ik in de achtertuin een wieg zag staan met een kindje, met ernaast een hond. Ik weet nog dat ik nieuwsgierig was, maar toch niet helemaal op m’n gemak. Misschien kwam dat ook, omdat mijn moeder had gezegd dat ze daar alweer een kindje kregen…
Ik sloop voorzichtig naderbij om in de wieg te kijken. En op dat moment hoorde ik de hond grommen… Ik wierp hem een schichtige blik toe, maar het signaal drong niet echt door. Op mijn tenen liep ik verder tot aan de rand van de wieg…
En op dat moment sloeg de hond toe … in een flits vloog hij door de lucht, zette z’n tanden in m’n rechter bovenarm en nam er een hap uit…
Er moet daar, door het gegrom en geschreeuw, gelijk groot alarm geweest zijn, maar dat weet niet meer. Wat ik nog weet is dat ik bij de dokter zat, die het gat in m’n arm dichtnaaide, en me ook een injectie gegeven zal hebben.
De volgende dag kwam de schoolmeester – want dat was wat die kennis was – bij ons langs met een boek over bijtende honden … om me te troosten.
We hoorden later dat ze de hond hadden laten afmaken, de kinderen van het gezin waren ontroostbaar geweest over de dood van hun geliefde kameraadje…

Toen ik vele jaren later in mijn huis op de Jisperveldstraat eens behoorlijk in de rats zat, riep ik in mijn wanhoop Moeder Meera aan, en hoorde een stem: ‘Neem een hond…’
Ik was vol ongeloof geweest: Ă­k hĂ­er, op deze kamer…
Toch dacht ik later wel eens: je bent altijd bang gebleven voor honden – terwijl er eentje z’n leven voor je gegeven heeft…

Vergeleken met de fabriek en het dorp langs de IJsseldijk, had de polder aan de andere kant van de dijk iets heel geheimzinnigs, je kon daar de kracht van de natuur voelen.
Toen ik rond 1953 een jaar in het centrum van Krimpen woonde, stond ik een keer aan de rand van de bebouwing over de polder uit te kijken, over het prikkeldraad heen. Het had een magische uitwerking op me, de ruimte, de leegte – een andere wereld, los van het bekende

Automania #1 – Ontwaakt in de Krimpenerwaard

____________________
[1] Die avond ging ik na het gruwelijke avondmaal naar de Kykloop toe met wijn die ik had meegebracht van ons schip. Het was een zoete, sterke wijn en ik schonk hem onverdund in een nap. De reus dacht dat ik hem wilde omkopen en hij dronk de wijn tot de laatste druppel op.
“Dat lijkt op ambrozijn en nectar door elkaar heen,” zei hij smakkend. “Geef me nog wat, vreemdeling, en zeg gelijk je naam, dan krijg jij van mij een fijn gastgeschenk.”
Ik schonk de wijn tot de laatste druppel uit en terwijl hij grijnzend en knikkebollend zat te wiegen bij zijn vuur, zei ik: “0 ja, Kykloop, je wou mijn naam toch weten voor het gastgeschenk? Ik heet Niemand. Zo noemen mijn vader en moeder me en zo heet ik voor al mijn vrienden. Niemand.”
Hij liet zich achterover zakken op zijn bed van buigzame twijgen en schapenvachten en boerde luid, een golf wijn en brokken mensenvlees kwamen naar buiten. “Ha, die Niemand,” lalde hij. “Jij komt om je gastgeschenk…”

Imre Dros, Odyssee.

De cake is op…

Boven: Oma Co van Rooijen (80) met de drie Cobi's en ‘juffie’, 1976

Als je tachtig wordt, ben je nog niet jarig (verjaardagstaart van Co), stond er op 25-03-2023 bij deze foto.
Dit jaar werd Klaaske (linksboven) 80, en wĂ©Ă©r bakte Co (midden boven) een cake – nu ze zelf inmiddels ook ‘oma Co’ is, is dat hĂĄĂĄr keek op de week.
En reken maar dat ie op is


Het goedgeleefde leven

In de recensie van de NRC kwam het boek van Gladys McGarey er goed af. Toen Klaaske het voor mij op haar Kobo account geladen had, vond ik het eerste hoofdstuk zo betoverend, dat ik het bijna integraal hiernaartoe gekopieerd heb.

Gladys McGarey werd arts in een tijd dat zoiets bijzonder was voor een vrouw. Nu is ze 103 jaar oud en heeft ze een boek geschreven waarin ze vertelt hoe je gelukkig en gezond oud kunt worden.
Ze groeide op als dochter van rondreizende missionarissen die medische hulp boden in Mussoorie in India, halverwege het Himalaya-gebergte.

Rosan Hollak, NRC, 27 juni 2024

“Mensen konden niet alleen voor een behandeling terecht, maar ook voor liefde, vriendelijkheid en een gevoel van saamhorigheid. We werkten van ’s ochtends vroeg tot het heetste deel van de dag, hielden siĂ«sta en werkten vervolgens door tot de nacht inviel. Dan gingen we met z’n allen onder de sterrenhemel om het kampvuur zitten om elkaar verhalen te vertellen.
Het leek wel alsof iedereen in de streek wist dat we er waren, en ook dat mijn ouders iedere patiĂ«nt aannamen die hulp nodig had. Op een dag ging mijn vader met mijn broers jagen, wat betekende dat Margaret, onze jongere broer Gordon en ik onze moeder moesten helpen in de dokterstent. Ik vond het heerlijk om haar te assisteren bij mensen met ontstoken wonden, chronische ziekten en botbreuken. Ik was trots dat mijn moeder dokter was. Ik had ook het gevoel dat ik in mijn eerste acht levensjaren zo’n beetje alles al had gezien. Maar op die dag kregen we een wel heel onverwachte patiĂ«nt. Rond het middaguur ontstond er commotie. Er kwam een jonge man het kamp binnenlopen met aan een teugel een gewonde olifant! Mijn moeder begroette hem en probeerde uit te leggen dat ze geen dierenarts was. De man zei echter dat het een heel bijzondere olifant was, hij was het favoriete rijdier waarmee de radja op jacht ging. Een tijdje geleden was de olifant in een bamboestronk getrapt en had zijn poot bezeerd. De wond wilde simpelweg niet genezen. Hoewel de radja normaal gesproken zijn dieren door hun verzorgers liet behandelen, wist hij dat mijn ouders in de buurt waren en hij had de man, de trainer van de olifant, opdracht gegeven om niet eerder terug te komen dan voordat zij zich persoonlijk met de olifant hadden bemoeid.
Mijn moeder had nog nooit een olifant behandeld, maar ze was voor geen kleintje vervaard. Ze begon op vriendelijke, maar zelfverzekerde toon tegen de olifant te praten, iets wat ze bij iedere zenuwachtige patiĂ«nt deed. ‘Laten we eens even kijken,’ zei ze met troostende stem. ‘Ik doe heel voorzichtig. Zo te zien doet het behoorlijk pijn.’ Ze bekeek zorgvuldig de linkervoorpoot van de olifant en raakte behoedzaam de gevoelige plek aan. Die was behoorlijk ontstoken en ze zag dat er nog steeds een bamboesplinter in moest zitten. Het was opwindend maar ook een beetje ontzagwekkend om zo dicht bij zo’n machtig dier te zijn. Terwijl ik zijn gerimpelde huid en gladde slagtanden aaide, verbaasde het me dat hij zo’n vriendelijke energie uitstraalde. Mijn moeder had door dat ik wilde helpen en zei me dat ik tangen, kaliumpermanganaat en een grote koperen injectiespuit moest gaan halen. Eerst haalde ik de tangen en de grootste spuit uit onze voorraad. Mijn moeder sprak nog altijd troostend tegen de olifant – ‘goed zo, je doet het hartstikke goed’ – terwijl de olifant daar geduldig en knipperend met zijn ogen bleef staan. Ik ging de dokterstent weer in om het ontsmettingsmiddel klaar te maken. Ik pakte een grote fles kaliumpermanganaat van een plank – onze medische tent was altijd strak georganiseerd – en zette die naast de kan water die we daar bewaarden. Daarna mat ik de zorgvuldig de juiste hoeveelheid oplossing af, vulde een hele kom met de paarse vloeistof, terwijl ik oppaste niet in aanraking te komen met het krachtige chemische spul, want ik wist dat die onverdund mijn huid zou verschroeien. Ik tilde de zware, brede kom met mijn handen op en liep langzaam weer naar buiten, terwijl ik er goed op lette niets op de grond te morsen. Eenmaal terug zag ik dat de olifant rustig bleef staan terwijl hij mijn moeder gadesloeg, die naar de bamboesplinter spitte die zich diep in het gladde, grijze kussen van zijn voorvoet had ingegraven. Hij liet geduldig toe dat ze de lange splinter verwijderde en de ontsteking uitspoelde. Ik begreep wel waarom de radja zo dol was op die olifant. Hij was zo welgemanierd dat hij zelfs geen spier vertrok. Nadat ze de wond had schoongemaakt, smeerde mijn moeder ten slotte zalf op de wond.
Olifanten zijn expressieve dieren en deze leek blij, zelfs zo blij dat toen de tijd was aangebroken dat de man hem naar de Ganges zou brengen om hem te laten afkoelen, de olifant met zijn slurf omlaag reikte en Margaret in de lucht tilde, die opgetogen en angstig een gilletje slaakte. We hielden onze adem in. Maar hij zette haar op zijn rug en we haalden opgelucht adem. Toen stak hij zijn slurf naar mij uit. Na wat hij met Margaret had gedaan, was ik niet bang meer. Ik genoot van de leerachtige slang die zich om me heen kronkelde, voelde de sterke spier die zijn neus zo heel anders maakte dan die van mij. Ik had al vaak gezien dat olifanten van de bomen aten en hun jongen optilden, maar ik had nooit zelf hun indrukwekkende slurf aangeraakt of me voorgesteld hoe het zou zijn als er een zich om me heen slingerde. Maar daar hoefde ik niet lang bij stil te staan, want even later zat ik naast mijn zus op de brede olifantenrug. Toen tilde hij onze broer Gordon op, die zijn kleine handen om mijn middel sloeg zodra hij achter me werd neergeplant.
En daar gingen we! We reden naar de rivier met de andere kinderen uit het kamp achter ons aan. Eenmaal daar aangekomen sproeide de olifant ons allemaal vrolijk nat. Hoewel het water meestal verboden terrein was vanwege slangen en krokodillen, wisten de volwassenen dat die met de olifant in de buurt wel weg zouden blijven, dus mochten we de hele middag met hem spelen.
De volgende dag bracht de man de olifant weer naar het kamp zodat mijn moeder kon controleren of de wond niet weer was gaan ontsteken. De olifant liep regelrecht naar haar toe, wikkelde zijn slurf om haar middel en tilde haar in de lucht, zoals hij met mij, mijn broer en mijn zus had gedaan. De rest van de week kwam de olifant elke dag, en alsof hij mijn moeder zijn dankbaarheid wilde tonen, begroette hij haar met een grote slurvenknuffel, waarop ze als altijd met humor reageerde en vrolijk lachend uitriep: ‘Nou, wees een brave jongen en zet me neer!’ Daarna gingen we allemaal naar de rivier om te spelen, soms reden we op de olifant door het ondiepe water, andere keren sproeide hij ons met zijn slurf nat en gilden we het uit.
Het was een cruciale periode in mijn leven. Toen ik het jaar daarop weer naar school ging, was ik blij dat ik daar ten slotte toch niet zo’n hekel aan bleek te hebben. Doordat ik mijn moeder had geholpen bij de behandeling van de olifant had ik ontdekt dat ik een geboren dokter was.”    

Dr. Gladys McGarey

ClopidogrelTM

Afbeelding boven:De Griekse held Odysseus, koning van Ithaka, maakt samen met zijn dapperste vrienden de kykloop Polyphemus, zoon van Poseidon, blind met de gloeiende punt van een paal (tekening naar oude vaasafbeelding).

Poseidon en zoon

Ze zijn niet te vertrouwen op de Olympos, van  je familie moetje het hebben, van je eigen broer moet je het hebben. Zeus heeft Odysseus stiekem geholpen toen ik even naar de Aithiopiers was. Ik heb de sluwe ellendeling van zijn vlot geslagen, maar het heeft me niet opgelucht, ik ben razend. Een zoon van mij zit met een uitgebrand oog en Zeus steunt de schuldige gersteter. Plotseling voel ik vaderlijke gevoelens opkomen voor de onbekende Kykloop. Ik wend de paarden en rijd in razende galop naar de woonplaats van Polyfernos, die arme, arme, arme Polyfernos.
Hij huist in een grot op de uiterste punt van een bergachtige kust en als ik aan kom rijden over zee zie ik hem zitten in de schaduw van een laurierbosje, een reusachtig schepsel, dat meer op een ruige berg lijkt dan op een menselijk of Goddelijk wezen.
Ik zet mijn wagen op het strand en loop naar hem toe. Zodra de reus mij hoort of voelt aankomen, grijpt hij een knots en brult met een stem die de bomen tot in hun wortels doet beven: 'Wie is daar,
wie is daar? Ik sla je plat. Zeg wie je bent.'
'Poseidon, de God van de zee.'
De reus laat de knots vallen en strekt zijn handen uit.
'Vader! Je bent gekomen. Vader Poseidon!'
'Zo, Polyfernos. Hoe gaat het nu?'
'Je ziet het.' Hij heft zijn mismaakte gezicht met het uitgebrande oog naar het licht. 'Ik ben blind en ik heb pijn. En het is geen doen, een kudde hoeden als je er geen oog op kunt houden, ik raak steeds meer dieren kwijt.’

Imre Dros, Odyssee.
Heremetijd, nu is het te laat...
m'n oogappel is me afgenomen
of heb ik het soms zelf gedaan
heb ik h'm soms afgestaan –
nu er duisternis heerst
zie ik het niet meer helder.

vanuit mijn ooghoeken
waren de fantomen rond
die mijn verdoofde geest
tot leven proberen te wekken:
‘kijk, ooit kende je meegevoel,’
en nu zit ik met de brokken


Nu er weer licht is in het oog
kan het afstrepen beginnen:
huisarts, neuroloog, oogarts
(psycholoog slaan we over,
kyklopoloog kennen we niet)
en de diagnose: het Syndroom
van (opgelet!) Charles Bonnet
TMClopidogrel behoort tot de trombocytenaggregatieremmers (‘bloedverdunners’)