Zonnekering op de Elpermeer

Na een mislukte poging een week eerder - toen ze de aluminium geleiders niet bij zich hadden - staat Hasker & Kroon nu opnieuw in de straat. Het zonnescherm is al uitgepakt en wordt met de hand op het garagedak gelegd.  
Vrijdag 7 maart 2025 om 15:24. Ze komen eraan!

15:26. Het scherm is op het garagedak beland, waar ze via de gaanderij van 1-hoog kunnen komen.

15:30. Van het garagedak naar 4-hoog, hijsen geblazen!

16:22 De installatie is al in vergevorderde staat, de aluminium zijgeleiders zijn met de klopboor in het kiezelbeton van de buitenrand verankerd.

16:59. De laatste hand – de stofzuiger staat klaar om het balkon van metaalkrullen te ontdoen.

De volgende dag: Het wonder is geschied! Klaaske laat met de afstandsbediening het scherm dalen – de zon 🌞 wordt ‘s ochtends buitengesloten. Oranje boven!

Vol goede bedoelingen

Vannacht had ik opnieuw een droom, ik begaf me naar het station om een goede bekende van de trein te halen. Het moet ergens in de omgeving van Tiel zijn geweest – waar ik Hanna Mobach nog een laatste keer met de trein opzocht.

Om mij heen was een goed georganiseerde wereld, waar geëxperimenteerd werd met de nieuwste technieken op het gebied van railvervoer.[1]
Intussen was voor mij het dominante gegeven, dat ik te laat was geweest om mijn bezoek nog te treffen. Ik was inmiddels op de terugreis, in de wetenschap dat ik nu ook thuis – waar mijn huis ook mocht zijn – wĂ©Ă©r te laat zou zijn voor de voorgenomen ontmoeting. Daarbij had ik een voortdurend gevoel van haast, ik kreeg de neiging een taxi te nemen. Maar dat vond ik toch te duur. En bovendien zinloos, want op tijd komen lukte ook nu weer niet. Zo bleef ik achter mezelf aan hollen.

Wij bewegen ons door de tijd met een bestemming, er is altijd wel een doel dat de reis heiligt. Tot het op zeker moment tot je doordringt, dat het om de reis zélf gaat, dat de beleving van de reis de eigenlijke bestemming is. Er valt te niets te bereiken.

____________________
[1] In NRC van 8 maart werd een boek van de Engelse spoorwegingenieur Gareth Dennis besproken: How the railways will fix the future. Citaat: ”Twee stukken rails met ijzeren wielen, of die nu van trams, metro’s of treinen zijn, zijn áltijd de meest (kosten)effectieve manier om grote aantallen mensen te vervoeren. De spoorweg is een van de belangrijkste uitvindingen ooit, en de mensheid zou er veel meer gebruik van moeten maken.”
Dennis vertelt ook, dat de Russen volop van de trein gebruik maken, dankzij het uitgebreide spoornet dat indertijd in de USSR werd aangelegd. Terwijl in de USA en Engeland het hele spoorsysteem inmiddels op instorten staat.

Bovenaan: Reizigers op station Weert, tijdens een storing. NRC 5 maart 2025: ‘Minder treinen op tijd, NS boekt wederom verlies’.

Bad in een mensenzee

Net toen ik overwoog om na veertig jaar weer eens een zwembad uit te proberen – mijn nek zat vast, ik had last van m’n rug en van m’n knieĂ«n – kreeg ik een droom, dat ik meebewoog aan de rand van een voortstromende mensenzee.

En ik bewoog met ze mee, met een vaag idee dat ik me ergens in Amsterdam bevond. Maar waar we dan precies waren en waar we naartoe gingen, dat ontging me totaal. Wel had ik ruimte in de marge van de stroom, zodat ik er gemakkelijk langs kon, ik ging sneller, sprong soms over obstakels.
In mij achterhoofd was ik me bewust dat ik alles kwijt was. Ik had geen geld, geen telefoon, geen tas – wel een notie dat er iemand was waar ik naar op weg ging – maar in praktische zin had dat geen enkel effect. Ik was alleen. Maar waar ging ik ĂŒberhaupt heen?
Een of twee keer vroeg ik een willekeuruig persoon waar we ergens waren, maar dat hielp allemaal niets.

Wat na afloop van de droom bleef hangen – afgezien van de constatering dat ik heel fit was, in tegenstelling tot mij gevoel van de laatste weken – was de vraag waar het allemaal heen ging.

Nu ik weer voor mijn raam op de Elpermeer zit, zie ik de eindeloze stroom auto’s langs de vroege snelweg schieten, allemaal gericht ergens naar op weg. En in de hemel komt een koppel ganzen voorbij, dat heel doelgericht op het Zuidwesten lijkt af te stevenen.

En toen las ik in de krant ‘dat Poetin een nieuw evenwicht nastreeft op het continent’
 Wow! Grootser en doelbewuster kan het haast niet. Terwijl ik voor mijzelf – wist ik maar de richting in mijn eigen kleine leven


’s Ochtends vertelde ik m’n droom aan Klaaske, die er precies uithaalde wat mij zelf ook zo overrompeld had: dat je leven zich weliswaar kan afspelen in de marge van de maatschappij en haar centrale waarden, maar dat je je pas kunt losmaken van die ‘basisinstincten’ als er bewustzijn ontstaat van het alomvattende kosmisch verband, waarbinnen dat alles zich afspeelt.

Bovenaan: Asjera’s (godinnenbeeldjes, 1900 in getal) van Marieke Ploeg, op de tentoonstelling ‘Exodus’ op De Doornburgh in Maarssen (Foto Ingrid Bakker, 30 April 2023).

Trump haalt uit

De nacht volgend op de inauguratie van Donald Trump als president van de Verenigde Staten, had ik een droom waarin ik verwikkeld raakte in een wereld van aanslagplegers.
Het eerste wat ik zag, was iemand die een holle buis vulde met explosief materiaal.
Omdat ik daar een buitenstaander was, zag ik een kans  om me nuttig te maken, door aan te bieden om een grote hoeveelheid materiaal voor ze te vervoeren. Daarbij maakte ik handig gebruik van de aanwezigheid van een truck van van een van de betrokkenen, om daarmee mijn aanwezigheid te rechtvaardigen

Er is in de twintigste eeuw Ă©Ă©n enkele stem die, glashelder en standvastig, het proces herkende waardoor de samenleving de voornaamste en machtigste afgod van onze tijd kon worden: die van Simone Weil. Zich baserend op de passage over ‘het grote beest’ in De staat van Plato, omschreef Weil in verhelderende bewoordingen het fenomeen waarom ‘het sociale het religieuze zodanig nabootst dat het zich ermee vereenzelvigt, afgezien van een bovennatuurlijk onderscheid’. Een onderscheid dat het denken zwaar op de proef stelt, zoals Weil zelf in een bijzin opmerkte: ‘Dat mysterie creĂ«ert een schijn van verwantschap tussen het sociale en het bovennatuurlijke en pleit Durkheim[1] tot op zekere hoogte vrij.’ Die ‘verwantschap’ is een begrijpelijke en noodlottige vergissing als het waar is dat – zoals Weil elders schreef – ‘het sociale in verschillende verschijningsvormen de enige afgod is’. Dan dringt zich een vraag op: hoe kan iemand tegenwoordig ontsnappen aan deze variant van de zwarte magie? Hoe kan een lid van de seculiere samenleving, erop getraind het onzichtbare te negeren, het weer leren herkennen? In welke vorm? Wat zal hem overkomen als hij zich niet wil schikken in een credo, zoals dat gebeurt in de deerniswekkende westerse sekten die zichzelf hindoes of boeddhisten of sjiieten of, nogal ongenuanceerd, sjamanen noemen? Een lachwekkende vertoning, een van de verschillende mogelijkheden die door de seculiere samenleving worden geboden en goedgekeurd.
De beschikbaarheid en toegankelijkheid van alle geloofsopvattingen uit het verleden is dan ook een van de kenmerken van het tijdperk dat ik ooit posthistorisch noemde. Maar als we deze onvermijdelijk parodistische weg uitsluiten, welke andere mogelijkheid blijft er dan over? Zal het seculiere subject genoegen moeten nemen met het uitvlakken van het onzichtbare, wat inmiddels als aanname voor het gemeenschappelijke leven wordt beschouwd? Dat is de waterscheiding. Als niet geloven maar weten essentieel is, zoals elke gnosis veronderstelt, zullen we onze weg moeten vinden in het duister, elk middel moeten gebruiken, in een soort onophoudelijke bricolage van de kennis, zonder enige zekerheid over een beginpunt en zelfs zonder enig idee van een eindpunt.
Dat is de zowel beklagenswaardige als opwindende toestand waarin iemand verkeert die tot geen enkele geloofsrichting behoort maar tegelijkertijd weigert de religie
– of, preciezer gezegd, de verafgoding – van de samenleving te accepteren. Een moeizame weg, zonder naam, zonder referentiepunten die niet versleuteld en strikt persoonlijk zijn. Maar ook een weg waar je onverwacht steun krijgt van verwante stemmen, als in een onbekend sterrenstelsel. Ik geloof niet dat we op dit moment meer mogen verwachten. Maar toch, als we goed kijken is het heel wat. Hoog spel dat in de loop der eeuwen door aardig wat mensen is gespeeld zonder het te verklaren, en nu wel vrijmoedig genoeg moet zijn om zich in het volle licht te vertonen. Zoals we lezen in Wittgensteins Bemerkungen ĂŒber Frazer's 'The Golden Bough': ‘Je zou haast zeggen dat de mens een ceremonieel dier is.’

Uit: Roberto Calasso, Het onnoembare heden, hfdst. I Toeristen en terroristen.

[1] Emil Durkheim, Les Formes élémentaires de la vie religieuse, 1912

Het onbenoembare heden

Roberto Calasso

 Toen de Italiaanse schrijver en uitgever Roberto Calasso vorig jaar overleed, werd hij meer bewonderd dan begrepen. Als hij in de Engelstalige wereld wordt geprezen, is dat meestal omdat hij erudiet is. Ondertussen is Calasso in zijn geboorteland Italië beter bekend als uitgeverij-impresario, vanwege zijn leiderschap van de onafhankelijke uitgeverij Adelphi. 
Calasso's magnum opus, een omvangrijke serie van 11 delen die hij in 1983 begon met The Ruin of Kasch en in 2021 eindigde met The Tablet of Destinies, wordt vaak onbeschrijfelijk genoemd. Eigenlijk is het vrij eenvoudig als je de sleutel eenmaal te pakken hebt. Calasso schrijft gnoseologie (een woord dat hij vaak gebruikt) – dat wil zeggen, een onderzoek naar en geschiedenis van esoterische kennis.

Dit helpt om te verklaren wat een van de meest verwarrende elementen van zijn werk kan zijn. Critici verzuimen nooit de verbijsterende mix van genres te noemen die je bij Calasso aantreft. Op Ă©Ă©n pagina kun je mythe, fictie, geschiedenis en essay naast elkaar vinden. Voor Calasso bevindt al dit materiaal zich op hetzelfde vlak. Vanuit het esoterische perspectief is de mythe van de zondvloed van hetzelfde type als een fragment van een essay van Novalis, dat van hetzelfde type is als een bijtende opmerking van Talleyrand. Wat ertoe doet, is niet uiterlijk, maar innerlijk.

The Secret Teaching of Roberto Calasso
Noah Kumin, December 12, 2022

Inhoud

I. Toeristen en terroristen
(Intro + twee fragmenten)

 De duidelijkste en sterkste gewaarwording van wie op dit moment leeft, is dat hij elke dag opnieuw niet weet waar hij aan toe is. Het terrein is onbetrouwbaar, lijnen splitsen zich, weefsels rafelen, perspectieven verschuiven. Dan beseft hij nog onherroepelijker dat hij zich in het ‘onbenoembare heden’ bevindt.

Het ritueel vormt een onverbiddelijke scheidslijn tussen secularisme en religies. De secularisten staan niet toe dat er regelmatig en soms op vaste tijden handelingen worden verricht die zijn gericht op een externe entiteit. Handelingen die een onzichtbare aanwezigheid vereisen. Voor de secularisten is die onzichtbare aanwezigheid er simpelweg niet. En wordt het woord ‘ritueel’ zelf geassocieerd met iets overbodigs, iets hinderlijks, ondoelmatigs. Dus precies het tegendeel van wat het in andere beschavingen betekende.

Deze uitholling van het ritueel – of minstens verbanning naar de periferie van het bestaan – had een euforisch stemmende ontheffing van verplichte handelingen tot gevolg kunnen hebben. Maar dat gebeurde niet. Zwijgend maar koppig berustte het seculiere brein in de gedachte dat het niet buiten steeds herhaalde en strikt geformaliseerde handelingen kon, niet alleen waar het er nog een zekere doelmatigheid aan toekent, bijvoorbeeld in de juridische sfeer, maar op elk terrein van het bestaan, tot in de onbeduidendste en intiemste uithoeken ervan. De uitgebannen rituelen zijn uiteindelijk weer teruggekeerd in de samenleving, er tot haar verste haarvaten in doorgedrongen. Het seculiere leven wordt steeds vaker gekenmerkt door situaties waarin we ons op een bepaalde manier moeten gedragen, alsof we van het ene televisieformat overstappen naar het andere. Overal gelden vaste regels en manieren – die ertoe neigen steeds subtieler en gedifferentieerder te worden. Maar geen ervan is gericht op wat dan ook buiten de samenleving zelf. Het zijn telkens weer tautologische bevestigingen die het bestaande onderstrepen, zoals bepaalde archaĂŻsche riten eerbied voor de godheid benadrukten.

Voor een paar van de grootste bedrijven, zoals Google is de substantie die in geld wordt omgezet en die ze voedt niet langer aardolie maar reclame. De aanzienlijke economische relevantie daarvan, ofwel het exoterische aspect van de reclame, moet onze aandacht echter niet afleiden van haar esoterische aspect, ofwel de herhaling. Voor reclame is het essentieel dat ze wordt herhaald, net als rituele handelingen. De herhaling garandeert de bestendigheid van de betekenis. En juist die taak is door de samenleving gedelegeerd aan de reclame. Dat is niet gering, integendeel, het is een functie die de zin van elke afzonderlijke handeling onderbouwt. Daarom is het esoterische doel van de reclame een onophoudelijke verspreiding en herhaling van beelden en merken die zich in elke spleet van de psychische ruimte wurmen. En als zij daar niet voor zorgden, zou alles misschien kleur- en vormloos lijken. Het is echter een doorlopend ceremonieel waaraan niet te ontkomen valt. Een proces met als hoogtepunt en bezegeling de sodal media, waar de spontane ontboezemingen van de enkeling gepaard gaan met verplichte bijpassende reclame. Alsof wat er wordt gedeeld onmogelijk los kan worden gezien van de reclame.
[
]


Er is in de twintigste eeuw Ă©Ă©n enkele stem die, glashelder en standvastig, het proces herkende waardoor de samenleving de voornaamste en machtigste afgod van onze tijd kon worden: die van Simone Weil. Zich baserend op de passage over ‘het grote beest’ in De staat van Plato, omschreef Weil in verhelderende bewoordingen het fenomeen waarom ‘het sociale het religieuze zodanig nabootst dat het zich ermee vereenzelvigt, afgezien van een bovennatuurlijk onderscheid’. Een onderscheid dat het denken zwaar op de proef stelt, zoals Weil zelf in een bijzin opmerkte: ‘Dat mysterie creĂ«ert een schijn van verwantschap tussen het sociale en het bovennatuurlijke en pleit Durkheim tot op zekere hoogte vrij.’ Die ‘verwantschap’ is een begrijpelijke en noodlottige vergissing als het waar is dat – zoals Weil elders schreef – ‘het sociale in verschillende verschijningsvormen de enige afgod is’. Dan dringt zich een vraag op: hoe kan iemand tegenwoordig ontsnappen aan deze variant van de zwarte magie? Hoe kan een lid van de seculiere samenleving, erop getraind het onzichtbare te negeren, het weer leren herkennen? In welke vorm? Wat zal hem overkomen als hij zich niet wil schikken in een credo, zoals dat gebeurt in de deerniswekkende westerse sekten die zichzelf hindoes of boeddhisten of sjiieten of, nogal ongenuanceerd, sjamanen noemen? Een lachwekkende vertoning, een van de verschillende mogelijkheden die door de seculiere samenleving worden geboden en goedgekeurd. De beschikbaarheid en toegankelijkheid van alle geloofsopvattingen uit het verleden is dan ook een van de kenmerken van het tijdperk dat ik ooit posthistorisch noemde. Maar als we deze onvermijdelijk parodistische weg uitsluiten, welke andere mogelijkheid blijft er dan over? Zal het seculiere subject genoegen moeten nemen met het uitvlakken van het onzichtbare, wat inmiddels als aanname voor het gemeenschappelijke leven wordt beschouwd? Dat is de waterscheiding. Als niet geloven maar weten essentieel is, zoals elke gnosis veronderstelt, zullen we onze weg moeten vinden in het duister, elk middel moeten gebruiken, in een soort onophoudelijke bricolage van de kennis, zonder enige zekerheid over een beginpunt en zelfs zonder enig idee van een eindpunt.
Dat is de zowel beldagenswaardige als opwindende toestand waarin iemand verkeert die tot geen enkele geloofsrichting behoort maar tegelijkertijd weigert de religie – of, preciezer gezegd, de verafgoding – van de samenleving te accepteren. Een moeizame weg, zonder naam, zonder referentiepunten die niet versleuteld en strikt persoonlijk zijn. Maar ook een weg waar je onverwacht steun krijgt van verwante stemmen, als in een onbekend sterrenstelsel. Ik geloof niet dat we op dit moment meer mogen verwachten. Maar toch, als we goed kijken is het heel wat. Hoog spel dat in de loop der eeuwen door aardig wat mensen is gespeeld zonder het te verklaren, en nu wel vrijmoedig genoeg moet zijn om zich in het volle licht te vertonen. Zoals we lezen in Wittgensteins Bemerkungen ĂŒber Frazer’s ‘The Golden Bough’: ‘Je zou haast zeggen dat de mens een ceremonieel dier is.’

II. Het Weens gasbedrijf
(Intro; 1e notitie op tijdlijn; notitie over Simone Weil)

 Dit gaat niet over herinneringen. Maar over woorden die zijn geschreven, gepubliceerd, uitgesproken, geciteerd en geregistreerd tussen begin januari 1933 en mei 1945. Ongewild doen ze allemaal vertrouwd aan. Alle beelden uit die jaren, van welke herkomst ook, ademen iets hypnotisch. Het was het hoogtepunt van het zwart-wit, in de bioscoop en in het leven. Toen technicolor zijn intrede deed, leek dat een zinsbegoocheling. Alsof de tijd een steeds nauwere spiraal had gevormd die eindigde in een wurggreep.  

30 januari 1933. Klaus Mann vertrekt ’s morgens vroeg uit Berlijn, ‘als door een akelig voorgevoel opgejaagd.’ Lege straten. Een slapende stad. ‘Het zou mijn laatste blik op Berlijn zijn, het afscheid.’ Tussenstop in Leipzig. Op het station verschijnt zijn vriend Erich Ebermayer. Bleek, ongerust. “‘Wat is er aan de hand?” vroeg ik hem. Hij leek verbaasd: “Weet je dat niet? De oude heer heeft hem een uur geleden benoemd.” “De oude heer? .. Wie?” “Hitler. Hij is kanselier.'”

[
]

1941. Simone Weil is getroffen door een zojuist verschenen bundel geschriften van Planck. Veel meer dan in Einstein, ziet ze in Planck degene die ‘een radicale breuk in de ontwikkeling van de wetenschap’ heeft teweeggebracht. Het begrip kwantum is ‘op zichzelf buitengewoon en subversief ” al kloppen bepaalde toepassingen ervan misschien niet. Maar het zal de nieuwe grondslag van de wereld worden. Echter, er is iets vreemds: zodra Planck het niet langer over kwantums heeft, zegt hij louter banaliteiten. Hij spreekt als een oprecht mens, ‘in de gebruikelijke zin van het woord’, begiftigd met gezond verstand, ‘wat al heel wat is’. Maar meer niet. Dus zal de wereld zijn gegrondvest op een wetenschap die ze niet kan begrijpen, ontdekt door een man die buiten die wetenschap niets belangwekkends te melden heeft. Toch is het ‘in naam van de wetenschap dat wij, blanke mensen 
 als heer en meester over de aardbol rondlopen en bij elke stap een of andere schat vertrappen’. De wetenschap is voor westerlingen zoiets als de Katholieke Kerk voor CortĂ©s en Pizarro. Maar zij hadden nog wel enig idee wat de sacramenten waren.
Twee jaar later schreef Simone Weil in Londen haar Prelude Ă  une dĂ©claration des devoirs envers l’ĂȘtre humain. Ze wilde een paar onaantastbare principes onder de loep nemen. En vroeg zich af waarop die moesten berusten. De religie werkte niet meer, want dat was inmiddels iets ‘voor de zondagochtend’. En de wetenschap? Alleen de niet-gelovigen, die echter wel elke dag in de wetenschap geloven, ‘hebben een triomfantelijk gevoel van innerlijke eenheid’, wat echter een illusie is. Hun moraal is ‘niet minder in tegenspraak met de wetenschap dan de religie van de anderen’. Wetenschap is namelijk niet moreel. Kwantums geven geen gedragsregels. Weil trekt haar conclusie: ‘Hitler heeft dat scherp gezien. Hij laat dat trouwens aan heel veel mensen zien, overal waar de dreiging van de ss voelbaar is, en zelfs nog verder weg. Vandaag de dag kan, bij wijze van spreken, alleen onvoorwaardelijke adhesie aan een totalitair systeem, bruin, rood of wat dan ook, voor een solide illusie van innerlijke eenheid zorgen. Daarom vormt dat zo’n onweerstaanbare verleiding voor heel wat ontredderde zielen.’

[
]


III. Een voorproefje van de torens
(Integrale tekst)

Op een los, niet dateerbaar blaadje, tegenwoordig in de Jacques Doucet-bibliotheek, vertelde Baudelaire over het instorten van een reusachtige toren die ooit wolkenkrabber zou heten. Hij voelde zich machteloos omdat hij er niet in slaagde dat door te geven aan ‘de mensen’, ‘de naties’. Dus moest hij er genoegen mee nemen het ‘de meest intelligente’ toe te fluisteren. Maar zelfs die fluistering moest meer dan een eeuw wachten voordat ze werd gedrukt. En niemand besteedde er aandacht aan. Pas toen het te laat was drong tot de naties door wat hun te wachten stond. Het was allemaal gebeurd in een droom, zo’n droom waar Baudelaire wel vaker last van had, zo een waardoor de wil om ooit nog te slapen hem verging:
Tekenen van verval. Reusachtige gebouwen. Talloze appartementen, het ene boven op het andere, kamers, tempels, galerijen, trappen, doodlopende gangen, belvedĂšres, lantaarns, fonteinen, beelden. – Spleten, barsten. Nattigheid ajkomstig uit een waterreservoir hoog in de lucht. – Hoe moeten de mensen, de naties worden gewaarschuwd? We moeten het de intelligentsten in het oor fluisteren.
Bovenin knapt een pilaar en verschuiven de uiteinden ervan. Er is nog niets ingestort. Ik kan de uitgang niet meer vinden. Ik ga naar beneden, dan weer naar boven. Een labyrinttoren. Ik kon er niet uit. Ik woon voorgoed in een gebouw dat op instorten staat, een gebouw dat is aangestoken door een geheime ziekte. – In gedachten bereken ik, als afleiding, of zo’n ongelooflijke massa stenen, marmer, beelden, muren die binnenkort op elkaar klappen straks doordrenkt zal zijn van de hoeveelheid hersenen, mensenvlees en versplinterd bot.
‘Toen de ‘waarschuwing’ van deze droom de ‘naties’ bereikte klopte alles, op Ă©Ă©n ding na: het waren twee torens – tweelingen.

Verantwoording nemen

Nu mijn ziel ingelogd is op de Elpermeer
(naar mijn wachtwoord blijft het gissen)
is het tijd om stil te staan bij het efemeer
van ons vluchtig en kortstondig leven –
want zielsverhuizen doe je maar Ă©Ă©n keer.

Voor mijn gevoel nog vrij recent – ook al is het inmiddels vijftien jaar geleden: op 18 april 2009 – had ik een gesprek met Maarten Houtman, naar aanleiding van het feit dat ‘Lekepraat’ toen werd uitgegeven.
Ik had dat laatste interview met Maarten op een Cd gebrand, die ik bij mijn recente verhuizing tegenkwam. Ik was hem glad vergeten…


Over ‘Lekepraat’
In de nadagen van Meditatiecentrum ‘De Kosmos’ in Amsterdam nodigde Maarten Houtman, zenleraar en nestor van de Nederlandse zen beweging, zijn collega Nico Tydeman uit om gesprekken te voeren over hun beider passie: de zenmeditatie. Ondanks de verschillen, werkten ze vanuit dezelfde inspiratie. En bovendien waren ze oude vrienden. Uiteindelijk werden in totaal twintig gesprekken gevoerd, die zich uitstrekten over de periode maart 1989 tot mei 1995.

Na elk gesprek kwam Maarten bij Klaaske langs om het bandje te laten uittypen. Vervolgens ging de tekst naar Nico, die z'n commentaar gaf.
Maarten is daarna lan bezig geweest om de gesprekken vorm te geven, hij heeft er veel energie in gestoken. Maar uiteindelijk bleef het concept op de plank liggen.

Toen ik tien jaar later de beschikking kreeg over Maarten's computer archief, werd ik ongeduldig. Ik besloot het daar opgeslagen ‘Lekepraat’ nog eenmaal te redigeren en uitgave klaar te maken.
November 2009 was het zover, Lekepraat werd onder de titel ‘Geen meester, geen leerling’ bij Asoka uitgegeven.
Gesprek tussen Maarten en Hein (fragment)


In dat laatste interview met Maarten, vroeg ik hem op zeker moment waar zijn aandacht naar uitging, nu Lekepraat naar de achtergrond was verdwenen.

– Maarten: Wat voor mij op het ogenblik steeds opnieuw de vraag is, als je nou dat hele leven samenvat, met het jappenkamp en alles wat er bij is, wat is dan het gevolg eigenlijk in jouw leven – mijn leven dus – van die bezigheden die je allemaal gepleegd hebt. Ik kan alleen maar vaststellen dat ze mij gemaakt hebben eigenlijk, of veranderd hebben, tot wat ik nu ben. En al zodanig onuitwisbaar zijn.
Ja, ik ga natuurlijk op een bepaald moment dood en dan is dit leven afgelopen. Maar tot op heden is er eigenlijk niets van wat ik beleefd heb, ook niets van mijn jeugd, onbelangrijk.

– Hein: Nee, want jij bent er ook nog steeds bezig met je jeugd.

– Maarten: Ja, en ik merk dat heel veel van mijn jeugd langzamerhand een beetje schimmig geworden is, door alles wat er daarna gebeurd is. Maar het is tenslotte het begin van een leven wat heel volledig was, heel bevredigend was, heel vanzelf was – vooral dat vanzelf wat ik toen beleefd heb tot mijn achtste jaar, toen ik voor het eerst in een kosthuis kwam, waar het niet goed afliep. Maar tot aan dat moment was het eigenlijk zĂł vanzelfsprekend, ik dacht er niet over na. Je had het gegeven, je leefde, elke dag waren er nieuwe dingen om te beleven en dat was heerlijk.
En ik had ook een taak, dat was ook heel anders dan in de meeste jeugdervaringen, ik had een hele duidelijke taak, ik moest varkens eten geven, ik had met allerlei dieren een hele duidelijke taak.
En dat heeft ook gemaakt dat ik eigenlijk altijd een groot verantwoordelijkheidsgevoel heb gehad voor de dieren, omdat ik die taak had. En daar ben ik ook heel blij om, want het was dus niet alleen maar het gadeslaan, het was niet alleen maar het bekend raken met het leven van de dieren, maar ik had daar een functie in. En dat is eigenlijk gebleven.
En zo heb ik dus in mijn leven heel vaak het gevoel gehad, dat alles wat ik beleefde, dat ik daar deelnam aan iets. En dus, omdat ik deelnam, er ook een verantwoordelijkheid voor had.
Ja en dat is natuurlijk bij Nico, die hier is opgegroeid, op een seminar groot geworden, is dat totaal anders geweest. Hij kon kiezen, ik kon niet kiezen, het kwám zo. En ik voelde me daarin zo opgenomen, dat het nooit bij me opgekomen is dat het ook wel eens anders had gekund – ja, dat kan ik theoretisch nu wel zeggen, maar dat is wat anders.

– Hein: Wat mij wel duidelijk geworden is, omdat ik zowel jouw bewerking heb gezien als de oorspronkelijke tekst van ‘Lekepraat’, is dat je er veel energie in gestopt hebt, heel veel. Want ik had het met Erna over bewerken van interviews – wat voor haar natuurlijk haar professie is – dat jij dat naar mijn idee heel professioneel hebt gedaan. Dus eruit halen wat belangrijk was, hĂ©Ă©l veel weglaten, dingen omgooien, om wat jij belangrijk vond in een nog helderder licht te zetten. En ook zelfs dingen invoegen, waarbij je je nogal wat dichterlijke vrijheden veroorloofd hebt.

– Maarten: Ja, voor een groot deel is het mijn werk geweest. Maar de oorsprong, het eerste begin, dat is heel enthousiast van twee mensen geweest. Maar op een bepaald moment verloor Nico zijn belangstelling daarvoor, omdat hij weer nieuwe dingen zag. Dat is heel simpel wat er gebeurd is.

– Hein: En jij hebt ook de volgorde, de chronologische volgorde, heb je omgegooid. Dat was ook vanuit een gevoel van opbouw, zeg maar.

– Maarten: Ja, het was vanuit een gevoel dat, als ik het omgooide, het duidelijker werd, zal ik maar zeggen. Dat het project op zichzelf eraan zou verbeteren.


Het J.H. van Heekpad, dat Elpermeer en Jisperveld verbindt.

“Ben je langs de laatste wachtpost gekomen dan is daar, haast ongemerkt, een niemandsland – niemand bezit het, niemand claimt het, het is er vreedzaam, een ruimte zonder eind.” Uit: De overtocht naar Fudaraku
Foto boven: Mijn nieuwe onderkomen op de Elpermeer, met de ‘Twaalf kussentjes’ van Hanna Mobach – die daar na de verhuizing met de klopboor aan de wand bevestigd is. Onder de bezielende leiding van Emilie, die altijd klaarstaat voor oude mensen, de dingen die voorbijgaan.

Maarten vertelde ooit dat hij graag nog een keer het Alhambra had willen zien…