“Boeddha Amitabha…”

Toen ik een jaartje of wat bij Maarten Houtman gezeten had, kwam ik in een coffeeshop aan de Nieuwmarkt Marina tegen, die ik eerder bij meditatie had meegemaakt. Toen ze me zag, vroeg ze me op een wat cynische toon “of ik nog steeds aan de pogingen van de heer Houtman deelnam…”
Dat schudde me even flink door elkaar… Alsof dat meditatie gebeuren iets was wat buiten mij om ging, alsof ik een ‘volgeling’ was die het zich liet aanleunen. Of erger nog: alsof Maarten zieltjes probeerde te winnen… Dat woord ‘pogingen’ sneed me door mijn ziel – als iemand je met zoveel liefde bij de hand neemt, dan noem je dat toch geen ‘poging’… Om maar te zwijgen over haar ‘mijnheer Houtman’.

Vanochtend, veertig jaar later, viel me in dat de dagelijkse ‘meditatie’ op mijn matje – een plek die ik heilig, waar ik het liefst de hele dag in de buurt van wil zijn – inderdaad een niet ophoudende reeks van pogingen is. Pogingen om in de buurt te komen van iets waarvan ik een licht vermoeden heb – in de wetenschap dat een diepe adem, een rustig hoofd en een ontspannen houding daar dan bij horen.
Wat me ook inviel, is dat ik daarbij drijf op een verre herinnering aan een verloren paradijs – die mijn onrust ten aanzien van mijn huidige leven voedt…

In De overtocht naar Fudaraku heb ik beschreven, hoe Japanse Amitabha monniken zich in een sloep de zee op lieten drijven, meegevoerd door de stroom, terwijl ze opgesloten zaten in een dichtgespijkerde houten kist … dat deden ze in het volle vertrouwen, dat ze zo de eilanden van het Westelijk Paradijs zouden bereiken – een heel leven samengebald in één moment, in één recitatie: ‘Boeddha Amitabha, Boeddha Amitabha, Boeddha Amida,’ aan een ketting van woorden stegen ze op naar het Paradijs.

Wil je  weg uit het gewone leven –
het gewone leven, met zijn zorgen,
zijn moeite, zijn ergernissen, zijn
korte momenten van voldoening.
Wil je daaruit weg?
En mediteer je
om daaruit weg te komen?
Of ervaar je dat meditatie
een uiterste concentratie is
op wat je bent –
niet gisteren, niet morgen, nú.
En kun je daar bij blijven?
Of ga je toch weer weg?
Als je voortdurend aarzelt:
wil ik dit, wil ik dat, neem ik
een boontje meer of minder,
weet dan dat liefde
de maat is van alle dingen.

Ondanks de gruwelijke ondertoon, ontroerde het verhaal van de overtocht naar Fudaraku me toen ik het las … blindelings en vol vertrouwen op weg naar het paradijs…
Maar vandaag kwam juist het beeld van een verloren paradijs in me op, een wereld die ik ooit gekend moet hebben:
“Je maakt nu de oudste reis van de wereld, binnendoor, terug in de tijd, naar waar het begon toen je op aarde kwam en nog niets wist, maar wel alles wilde leren kennen, op je gemak, zoveel als prettig voor je was.”
Uit: Maarten Houtman, Adem- en energie-oefening

Je gewoontenjasje glijdt van je af, het begin van een nieuwe dag.

Op een reis door Mongolië kwamen we op een verlaten plaats, Baga Gazriin Chuuluu geheten, waar ooit twee monniken leefden, op zoek naar de stilte.

Dat telkens maar proberen is dus niet zo gek. Ieder van ons heeft immers voorkennis. Het is een wereld die altijd al voor ons klaarlag, we hoeven nergens naartoe….

En als ik er goed over nadenk, lag het woord ‘proberen’ bij Maarten voor in de mond … al die sessies waarin hij het met ons opnieuw probeerde, en probeerde, en probeerde…

Schrijven, vrij en blij

Vrij naar Zhuang Zi, hoofdstuk 1: Zwerven, vrij en blij.
Het schrijfgerei dat ik van Maarten Houtman erfde. Fractal met droste-effect.

In den beginne was er de schepping, die begon met taal … én met de wens te ontdekken: ‘Er zij licht in de duisternis,’ zo klonk het.
Taal is dus het beginsel – dat er al was voordat ik er was. En ja, dan zingt elk vogeltje zoals het gebekt is…
Wat het schrijven betreft, dat is voor mij begonnen met juffrouw Leppink – die me in de klas op schoot nam, als ik er als dromer weer eens niets van begreep. En daar genóót ik van… Al helemaal van de welving van haar borsten – zeg maar dat ik stapelverliefd op haar was.
Als ik dan weer op m’n plaats zat, tekende ik, met het puntje van m’n tong uit m’n mond, de letters op papier … met grote bogen, alsof ze de welving van haar borsten waren…

Dat is pas schrijven vrij en blij...

Maar toen kwam de grote deceptie…
Op zekere dag kwam juffrouw Leppink bij ons op bezoek, ik moest de kamer uit, met kloppend hart.
Toen ik weer binnen mocht komen, werd mij verteld dat ik, in plaats van links – zoals ik dat spontaan deed – voortaan rechts moest gaan schrijven, ‘zoals iedereen dat deed,’
Terwijl schrijven mijn grote liefde was, ik vond het prachtig!
Hoe wreed kan het leven zijn…
Ik geloof niet dat ik daarna nog bij juffrouw Leppink op schoot heb gezeten – al helemaal niet, omdat mijn moeder haar had gezegd dat ik haar ‘dik’ vond – ja, hoe moest je als kind je fascinatie anders onder woorden brengen… Ik had dat toen trouwens gezegd, alsof ik het onsmakelijk vond – misschien praatte ik m’n moeder wel naar de mond… Het voelde in ieder geval aan als verraad…

We komen elkaar tegen in het voorbijgaan
en zo leven we lange tijd langs elkaar heen.

Als ik je weer zie, is het in het voorbijgaan,
ook al denken we dat het voor eeuwig is.

Het was in het voorbijgaan dat ik je liefhad
... en dat is liefde die van de eeuwigheid is.

Zo begon ik, met mijn schrijven en al, langzaam af te drijven van mijn eigen inspiratie, van mijn eigen verhaal. Want dit was pas het begin… Het heeft nog vele jaren geduurd voordat ik de weg helemáál kwijt was…
Maar toen kon het grote Werk beginnen, met het ‘stille zitten’ van Zen – alsof ik weer bij juffrouw Leppink op schoot zat… Alleen bleek dít zitten voor mij wel heel moeilijk te zijn…
Toen Feldenkrais-juf Greet Wicart me een tijdje had meegemaakt, daar in de groepen en sessies van Maarten Houtman, zei ze op een gegeven dag tegen me: “Dat ‘zitten’ is niets voor jou, Hein… ”
Nou, als je dat al een flink aantal jaren hartgrondig hebt geprobeerd, omdat het nu eenmaal de oefenweg van je geliefde meester is, is dat dan net of het vloerkleed – of, in dit geval: je meditatiematje – onder je vandaan getrokken wordt… Maar Greet zag m’n onrust, mijn rondwarende gedachten – die zich, als in het spreek-ballonetje van een stripplaatje, boven mijn hoofd afgetekend moeten hebben.

Toen ik tien jaar geleden met dit blog ‘Shakingzen’ begon, was dat dan ook primair om stoom af te blazen, om de druk van het ballonnetje af te halen.
Maar ik wilde natuurlijk ook m’n tanden zetten in dat onverstoorbaar arrogante Zen, dat meende mij aan de grond vast te kunnen nagelen, ‘speels jongetje’ als ik was – dat was hoe mijn geëerbiedigde rector Dr. G.J.D. Aalders van het Chr. Lyceum in Arnhem me een keer noemde, toen hij me zag rondrennen tussen de banken van de eerste klas – die dropen van eerbied voor de Grieken en de Romeinen…

Maar Maarten begreep hoe nodig ik dat zitten juist had, om van mijn reformatorische grondvesten los geshaket te worden. Hij liet me volhouden…
Wat hij wel zag, is dat je er met dat ‘zitten’ alleen niet komt, dat er een leefwijze voor nodig is, die al bij de voordeur begint – al voor de voordeur…
Zo kwam het dat hij me de computer ‘aanpraatte’ – die voor mij een liefhebberij bleek te zijn, die mijn aandacht cultiveerde. En zich zo over m’n hele leven kon uitbreiden, inclusief m’n beroepsleven, geld verdienen… Zo kon ik uiteindelijk van mijn liefhebberij mijn beroep maken.
Waarbij Maarten me nog – voor publicaties van stichting ‘Zen als leefwijze’, waar hij Klaaske en mij in betrokken had – privé-lessen gaf in layout, met zijn achtergrond als docent aan het Grafisch Lyceum in Utrecht. Zo liet hij mij de schoonheid van tekstopmaak zien, op papier en later op het scherm. Allemaal zaken, waarvan ik tot op de dag van vandaag volop profiteer…

Dat is pas schrijven vrij en blij...

Maar er zijn ook vele anderen die me geholpen hebben in mijn transformatie. Om te beginnen Klaaske, die me bleef ondersteunen, ook toen ons bootje er bijna van zonk…
En toen was er Hanna, die samen met Maarten ons leven binnenkwam – ze liet me zien dat het avontuur van het leven zelf de ware kunst is…
Later waren er vrienden, die me andere kanten van het leven lieten zien. Zoals Stan, in de lange gesprekken die we in de kroeg bij Klaverkoning met hem hadden. En Diana, die me zomaar meenam op een fantastische expeditie met de Trans-Siberië expres, tot in het hart van China. Later was er Emilie, die me niet alleen inwijdde in het marktwezen, maar me – schijnbaar uit het niets – meenam naar een cursus website-bouw. Dat opende voor mij een hele nieuwe wereld… Eén, die mijn schrijfgerei uitbreidde tot een blog als deze… Waarin, Halleluja!, geen links of rechts meer is.
En er was de gezelligheid die Aloys en Rien me boden, als medebestuurders van Tao-zen.
Last but not least, leerde Ingrid me met haar zeilboot weer een heel ander kant kennen: hoe het leven van een echte waterliefhebber eruit ziet – al was ik dan dertig jaar ‘bootjesmens’ geweest, in mijn element…

Zo hebben jullie mij allemaal geholpen de tijd te beiden en mijn wereld uit te breiden. Voortbordurend op één en hetzelfde thema: aandacht en liefde.
Ik dank jullie allemaal dat ik deze aanloop heb kunnen nemen!

… en dan gaan we nu verder met Shaking Life in de hoop dat jullie méé zullen dansen in het leven.

‘Voorwaar, de Tao is oneindig groot en veronachtzaamt ook het kleinste niet.’

Wo warst du, Adam?

Toen mij gevraagd werd “of het je bewust worden deel te zijn van een onbegrijpelijk mysterie, maakt dat de wereld ten goede verandert,” antwoordde ik: “Het leed dat de wereld teistert komt voort uit hetzelfde mysterie, maar als je je daarvan bewust bent, kun je dat in je leven laten zien.”
Maarten Houtman, Geschiedenis van de Tao-zen meditatie, 2005
Hiroshima Ground Zero, Augustus 1945

Toen ‘Little Boy’ op 6 augustus 1945 boven Hiroshima tot ontploffing werd gebracht, veranderde de stad in een hel van smeltende stenen en verdampende lichamen. En toen was er nog de straling, die nog vele jaren als een sluipmoordenaar onder de overlevenden bleef rondwaren. Zoals bij Sadako Sasaki, het meisje uit God’s tears over Japan, dat nog in sprookjes geloofde en tot aan haar dood kraanvogels bleef vouwen. Zij overleefde de ramp tien jaar.

Sadako Sasaki als schoolmeisje (foto: Masahiro Sasaki, 1949)

Als het ging over schokkende dingen die in de wereld gebeurden, zoals de Bijlmerramp in oktober 1992 en de Twin Towers in september 2001, vroegen we later wel eens aan elkaar: waar was jij toen … waar was jij toen de Twin Towers instortten?
Dan blijkt zo’n onvoorstelbare ramp in je eigen levensverhaal een plaats gekregen te hebben – pas als de wereld in elkaar stort, beseffen we het hier en nu van het bestaan, zijn we even wakker.

Ik weet nog, na de kernramp bij Tsjernobyl van 26 april 1986, hadden we een bijeenkomst van de Leerhuis-groep van Maarten Houtman op de Zen-zolder van ‘De Kosmos’ in Amsterdam. Ad Verhage – zelf natuurkundige en protagonist van de nieuwe fysica – kwam daar ’s ochtends binnen met het nieuws. Hij was geschokt – en dat waren wij allemaal.

En ik vroeg me af: waar was ik in augustus 1945, toen de bommen op Hiroshima en Nagasaki vielen?
Ik was toen 2½ jaar, het was mijn laatste zomer in Utrecht, vóór ons vertrek naar de betonfabriek langs de Hollandse IJssel. En ik had natuurlijk geen flauw idee van die atoombommen, die aan de andere kant van de wereld, ver van ons vandaan, een niets en niemand ontziende vernietiging teweeg hadden gebracht – in het Krimpen van die tijd zouden ze het ‘werktuigen van de duivel’ genoemd hebben…

Twee wereld die naast elkaar bestaan. Hoe hoe is dat mogelijk? Of is er een verbinding? Ben ík soms die verbinding, door me ervan bewust te zijn, door erdoor geraakt te zijn…

Tot op het bot in de kern gespleten
draagt mijn wereldbeeld haat uit,
zaait tweedracht – ik ben de bom	

Daardoor is mijn wereld op zoek
naar medestanders, gelijkgezinden,
om die eenzaamheid te verdragen	

Toch kan alleen een ‘Alleingang’, 
een lange weg van inzicht en besef,
durend aan haar wortels knagen

Der Tod ist ein Meister aus Deutschland
heeft ook in Japan flink huisgehouden,
één vuurbal en alles is opgelost in stof.	

Een maand nadat de bom ontploft was, had een Amerikaans onderzoeksteam ter plekke de effecten bestudeert. Maar de regering Truman had de pers gemaand de foto’s ervan (zoals die bovenaan) niet te publiceren.
Hoe het toen verder met die foto’s ging, is een bizar verhaal: één van de fotografen had ze mee naar huis genomen en op zolder opgeborgen. Na zijn de dood, zette zijn dochter ze bij de vuilnisbak – waar iemand ze vond.
Zo kwamen de foto’s uiteindelijk in augustus 2011 op een tentoonstelling in New York terecht.
Het bericht erover in het NRC-archief luidde: “Emotieloze foto’s die systematisch de schade inventariseren in de Japanse havenstad, die veranderd was in ‘een stad van as en schoorstenen’, in de woorden van John Kenneth Galbraith.”

De vraag blijft wat die meedogenloze terreuraanslagen op burgers – ‘non-combatants’, zoals dat in het Internationaal humanitair recht heet – voor de mensheid als geheel heeft betekend, zeg maar voor het ‘wereldbewustzijn’, voor jouw en mijn bewustzijn. Nog helemaal los van de vraag, hoe zo’n aanslag er in het kader van dat recht zelf uitziet.

Het is heel begrijpelijk, als in de centrale van het ‘ik’ opeens een heleboel energie komt, dat het ‘ik’ denkt: ha, heerlijk, nou kunnen we wat…
Dat is natuurlijk op alle gebieden zo, dat is in de wetenschap, dat is in de vechtkunst, dat is in sex, dat is overal. Maar het is natuurlijk een misvatting. En als mensheid hebben we die misvatting natuurlijk geregeld gepleegd, op grovere niveaus. De beschikking over kernenergie heeft het allereerste geleid tot kernwapens, en zo ga je door. Dus het is heel belangrijk om dit te begrijpen, want dan weet je tenminste wat het betekent.
Maarten Houtman, ‘De inzichtelijke reis’, Eefde, juli 1990
Hanna Mobach, Z.t., 1978. Inkt en penseel op papier.

God’s tears over Japan

 

Stop the Bullet

 

Lincoln resisted going to war,

against the “better angels of our nature.”

And when the civil war was over,

even the photos were discarded,

their glass plates sold to gardeners

for conservatory walls.

As the sun burned the images away,

hundreds of red roses

absorbed the light to grow.

 

Over a century and a half later,

an 82-year-old surfer rides the waves,

recalls being strafed by machine-gun fire

on Pearl Harbor

as the planes flew low,

the red circle on the fuselage

etched in memory.

 

So many bodies, not enough caskets,

they had to put two men in each –

young American men along

with the Japanese pilots

who killed them.

Is there a better metaphor for war?

 

When the soldier arrives,

bleeding in the doorway,

can you recognize him as yourself

and let him in?

 

Amy L. George, The Fragrance of Memory (Amsterdam Press, 2010).

Uit: Kyoto Journal Issue 77.

 

In de NRC van 26 nov. 2022 las ik de column van Marijn de Vries, oud-profwielrenner en journalist. Naar aanleiding van de elf origami kraanvogels, die de Japanse voetballers in hun kleedkamer in Qatar hadden achtergelaten, vertelde ze het ontroerende verhaal van Sadako Sasaki:

“Ze woonde in Hiroshima, op anderhalve kilometer van de plek waar in 1945 de atoombom insloeg. Ze was toen twee jaar oud, maar overleefde en leek op te groeien tot een sterke meid, die goed kon hardlopen. Toen ze elf was, bleek ze leukemie te hebben. Opgelopen door de enorme hoeveelheid straling waaraan ze was blootgesteld.

Sadako lag veertien maanden in het ziekenhuis, en werd steeds zieker. Toch begon ze met het vouwen van kraanvogels. De moeilijke kraanvogels, met het bolle ruggetje. Want volgens een Japanse legende zou ze een wens mogen doen als ze duizend kraanvogels had gevouwen. Ze zou wensen dat ze beter werd, natuurlijk. En dat alle kinderen die ziek geworden waren van de straling, beter zouden worden. Ze zou wensen dat mensen elkaar nooit meer zoiets verschrikkelijks zouden aandoen. Ze wenste vrede.

Volgens de overlevering stierf Sadako na het vouwen van haar 644ste kraanvogel. Haar vriendjes en vriendinnetjes vouwden – zo vertelt de legende – de rest van de kraanvogels, tot het er duizend waren. En ze zamelden geld in voor alle kinderen die ziek waren geworden door de atoombom. Het verhaal van de kraanvogels ging het land door en de wereld over, en in 1958 kreeg Sadako een standbeeldje in het Vredespark van Hiroshima, met een kraanvogel in haar hand. Bij het beeld staat te lezen: „Dit is onze schreeuw. Dit is ons gebed. Vrede op aarde.”

 

He thanked God for de bomb

others did too.

God responded with tears;

and a telling quotation

from General Eisenhower:

‘It wasn’t necessary to hit them with

that awful thing’;

and from Einstein.

‘If I only had known,

I would have become a watchmaker.

 

God’s Tears

(Reflections on the Atomic Bombs on Hiroshima and Nagasaki)

by David Krieger. Tokyo: Coal Sack Publishing Company.

 

AUGUST MORNINGS

 
Hiroshima
Clear summer morning
The steel-hearted bomb
Just a speck in the sky
Nagasaki
The bomb shatters
The humid summer silence –
Severs the heads of stone saints
 
David Krieger, Hiroshima / Nagasaki Poems
Kyoto Journal, Issue 77
En ik vroeg me af, hoe heeft Japan dit armageddon overleefd…

Ik bestelde Kyoto Journal, waar dit artikel in stond: Proliferation, Tradition and ‘The Myth of Tomorrow’ – ‘Myth of Tomorrow’ blijkt een gigantische muurschildering in het Shibuya-metrostation in Tokyo te zijn, gemaakt door Okamoto Taro (1911 -1996):

“Schitterende kleuren, rode vlammen en vreemd bekende vormen, exploderend over een uitgestrekt veld van duistere blauwe en paarse tinten. Nabij het midden van de compositie is een skeletachtige figuur in vlammen gehuld – die het niet uitschreeuwt of om genade smeekt, die ook niet om medelijden vraagt, maar gewoon brandt…

De gigantische muurschildering is niet dreigend, ze zal een toeschouwer slechts even naar binnen trekken, als hij het toelaat, en dan weer loslaten – misschien veranderd, misschien onaangetast.

‘Myth of Tomorrow’ vertegenwoordigt het hoogtepunt van Taro’s bezorgdheid over de verschrikkingen van oorlog en de angst voor atoomwapens. Maar het klaagt niet zozeer over de gevolgen van oorlog of overweegt de onmenselijkheid van de mens jegens de mens, maar zegt: Dit is wat er is gebeurd. Laten we het erkennen, onthouden en verder gaan.

De muurschildering gaat niet alleen over Hiroshima en Nagasaki; heeft veel te zeggen over de naakte wapenwedloop.

Okamoto Taro maakte zijn kunst niet om te choqueren of te prikkelen. Hij wilde dat de mensen in zijn thuisland verandering zouden omarmen en met heldere ogen en de verwondering van een kind naar de toekomst zouden kijken.”

 

‘Myth of Tomorrow’, Okamoto Taro. Shibuya Station, Tokyo, 5,5 x 30 m
[klik om te vergroten]
‘Myth of Tomorrow’, detail.
[klik om te vergroten]

 

“The clouds that parted following the end of the Cold War are gathering once more. We have been extraordinarily lucky so far. But luck is not a strategy. Nor is it a shield from geopolitical tensions boiling over into nuclear conflict. Today, humanity is just one misunderstanding, one miscalculation away from nuclear annihilation.”

António Guterres, Secretary-General of the United Nations 

Nuclear Non-Proliferation Treaty 10th Review Conference, Augus 1, 2022

 

 

Automania #2 Werkers van het eerste uur. Een familiesaga

Olaf Mooij, ‘Punk trabbie’, 2008
‘Autopia’, Museum De Domijnen, Sittard
 ‘Voor sommigen is het een utopie, voor anderen een nachtmerrie: een wereld vol auto’s.’

Overal op aarde, op alle continenten, in alle landen, schieten auto’s in lange stromen voorbij…
De nieuwe energiebanen van deze planeet – ons Autopia van eeuwig ruisende snelwegen…

Wie ontkomt er aan zo’n magie…

Toen ik op m’n 18e mijn rijbewijs haalde – ik kende Klaaske toen net – leek er een wereld van onbegrensde vrijheid en snelheid open te gaan….
Maar mijn vader zette al direct een domper op de feestvreugde: ik mocht alleen in zijn auto rijden onder zijn toezicht … en niet harder dan 80!

Nu ik zestig jaar later mijn rijbewijs – en dus mijn automobiliteit – kwijt ben, komen al die herinneringen weer boven…  


Waar waren we ook weer gebleven … het ging over auto’s… O ja, die tocht door de Krimpenerwaard.
Zeven jaar later, vertrok mijn vader – en wij erbij – weer bij die fabriek in Krimpen a/d IJssel.
In afwachting van onze verhuizing naar Nijmegen, woonde hij een jaar lang in een pension in de buurt van zijn nieuwe werk. Alleen in de weekenden was hij thuis.
Dat ‘thuis’ was voor ons drieën – mijn moeder, Meino en mij – een rijtjeshuis in het centrum van Krimpen. Alles stond dat jaar op losse schroeven, ook in ons huishouden, dat het vaderlijk toezicht miste –  ik had in de loop van de jaren aan den lijve ondervonden, dat zijn harde hand daar de ordenende factor was. Weliswaar tot op zekere hoogte gestuurd door mijn moeder: hij trad op als zij het niet meer aankon. Maar in die tijd had hij überhaupt geen aandacht voor de familiebesognes…

Moeder zat met deze onbekende situatie duidelijk in haar maag, met haar man ver weg en een opgroeiende zoon die ze eigenlijk niet aan kon. 
En dan waren er in de weekenden nog de dominees. Precies op de dagen dat mijn vader ook thuis was… Er was daar in Krimpen namelijk geen vaste predikant, er was dus een vacature. En de predikheren die van elders uitgenodigd werden, kwamen (om een of andere reden) bij ons dineren en logeren – ‘alsof het de Soete Suikerbol was’, zou mijn moeder zeggen.[1]

Voor mij kwam daar nog bij, dat in dat jaar een hond een hap uit mijn arm nam – achteraf heel begrijpelijk: die hond lag, bij bekenden van ons, in de tuin op wacht bij een wiegje – waar ik, sufferd, zo nodig mijn snufferd in moest steken. Ik hem had horen grommen… En ja, toen waren de poppen aan het dansen…

Met die hond is het slecht afgelopen. Er bestond kennelijk een regel, dat een hond die een mens aanvalt – een ‘valse hond’, zoals het dan heet – afgemaakt moest worden… Terwijl ik, na de eerste schrik, bij de dokter gehecht werd en een prik kreeg, moest het arme dier het later met z’n leven bekopen…
De familie van die hond was er kapot van, met name de kinderen – ik heb er nooit meer een poot aan de grond durven zetten…

Het interieur van ons huis aan de Driehuizerweg in Nijmegen.
[klik voor vergroting]

Na dat onfortuinlijke jaar verhuisden we dan eindelijk naar Nijmegen. Daar stond een comfortabele woning op ons te wachten aan de Driehuizerweg.
Dat waren voor mij de lange, lange jaren van mijn middelbare school… Totdat, na dat lange wachten, Klaaske daar als zonnetje aan het firmament verscheen…
Mijn moeder voelde zich in het Roomse zuiden niet thuis als rechtgeaard Calvinist – ze zag spoken in al die katholieke buren om ons heen… Maar ze sloot vriendschap met mevrouw Wilbers – het oude dametje naast ons – en haar kinderen. En ik, als twaalfjarige, weer met kleindochter Marie-Louise… 

Onder de groene hemel in de blauwe zon

Speelt het blikken harmonieorkest in een grote regenton

Daar trekt over de heuvels en door het grote bos

De lange stoet de bergen in van het circus Jeroen Bosch

En we praten en we zingen en we lachen allemaal

Want daar achter de hoge bergen ligt het land

Van Maas en Waal

In de begintijd reed mijn vader dagelijks met zijn Solex op en neer naar de fabriek, die langs het Maas-Waalkanaal lag – een afstand van  zo’n 10km. ’s Winters had hij een nauwsluitende leren kap om zijn hoofd, zodat het wel een voetbal leek. Ik proefde aan hem de moeite, de spanning, het afzien…

De eigenaar van de firma moest vroeg of laat – gezien de man, eerder laat dan vroeg – ontdekken dat een mededirecteur, die voor het werk door weer en wind op een Solex reed, geen reclame was voor de zaak. Dus kwam er een auto, een Opel Kadet. Meer kon er niet af.
Ik weet nog, ’s zondags naar de kerk  – het bekende ritueel  – stapten we er een keer in, hoewel die kerk op loopafstand lag. Ik vond het spannend, vooral de geur: een mengsel van leer, olie en metalen delen.

Toen ik In juni 2019 terugkwam van vakantie aan de Vierlingsbeek, stond ik onderweg in een file naast deze vrachtwagen met betonbuizen. ‘De Hamer’, hart voor beton, stond erop – de fabriek waar mijn vader jaren gewerkt had.
[klik voor vergroting]

Inmiddels had mijn vader aandelen in de zaak gekregen, alles leek daar dus goed te gaan  – maar toen kwam er een spaak in het wiel…
Door zijn voortvarende optreden als technisch-commercieel directeur, waren die paar aandelen van hem inmiddels zoveel in waarde gestegen, dat de eigenaar  – in naam ‘administratief directeur’  – probeerde terug te krabbelen. Maar dat pikte mijn vader niet…
Er kwam een arbitragezaak van  – volgens het boekje is dat dit:

‘Arbitrage is een alternatief voor een procedure bij de rechtspraak. Hierbij doen deskundigen uit een bepaalde branche (bijvoorbeeld bouwkundigen) een uitspraak over het conflict. Zij vormen de arbitragecommissie. De partijen die een conflict hebben, kunnen zelf deskundigen benoemen.’

En zo geschiedde.
Mijn vader wist de prominente AR-politicus en veelvuldig minister van financiën Prof. De Gaay Fortman voor zijn zaak te winnen – ‘Papa Gaay’, grapte Wim Kan, toen diens zoon Bas ook de politiek in ging. De Gaay moet voor vader  een enorme steun geweest zijn in dit hachelijke uur. Voorzitter van de commissie-van-drie werd Prof. W.C.L.van der Grinten  – ook niet de minste: rechtsgeleerde, KVP-politicus en staatssecretaris van E.Z..

Dat is wat je noemt een zware commissie… Én één ‘langs confessionele lijnen’ – het poldermodel ten voeten uit. 

Mijn vader won het.
Al met al een enorme prestatie voor deze afstammeling van kleyne luyden, zoon uit een kappersfamilie, die puur op persoonlijke titel – hij was een innemend man en harde werker, opgeleid als architect – deze overwinning mocht vieren. Wel heeft hij daarna nog jaren aan moeten kijken tegen de sacherijnige carnavalstronie van zijn mededirecteur – die lid was van de Nijmeegse ‘Raad van Elf’.
‘Winnen’ is hier dus een betrekkelijk begrip…

Maar die Opel Kadet werd opgevolgd door een Peugeot 404, dus de kou was uit de lucht:

Met de Peugeot 404 op vakantie in Frankrijk

Met deze auto gingen we met z’n vijven (er was ook een vriend van school bij) in Bretagne kamperen – met z’n drieën op die harde achterbank, dat was niet  bepaald comfortabel…
De opvolger daarvan – een Peugeot 504 – was pas een echt chique auto…
Toen mijn vader in 1977 overleed, vijf jaar na z’n pensionering, heeft die auto nog geruime tijd als ‘familie-auto’ dienst gedaan. Meino en ik vervoerden afwisselend mijn moeder – om daarna er zelf mee vandoor te gaan…


Bij zijn afscheid van de fabriek in 1972, kreeg mijn vader deze door de productiemedewerkers zelf vervaardigde zonnewijzer ten geschenke. Hier siert hij nog de tuin in Mook op, later deed mijn moeder hem cadeau aan verpleeghuis ‘De Veste’ in Naarden, nadat zij daar enige tijd verpleegd was.

____________________ 
[1] Naar het boek van de in die tijd populaire kinderboekenschrijver W.G. van der Hulst sr.


Dolend door de Elysese velden, van Mokum tot Mook

Tochter aus Elysium
Wir betreten feuertrunken,
Himmlische, dein Heiligtum!

(openingsregels van het Europese volkslied, gecomponeerd door Beethoven in zijn 9e symfonie (1824) op een gedicht van Friedrich Schiller)

Zo kan het ook… Nieuwe Kerk Delft, met de nieuwe koninklijke grafkelder
NRC 12 december 2022. Foto Robin van Lonkhuijsen/ANP. [klik voor vergroting]
Na deze pan-Europese ouverture, een persoonlijk bericht over mijn zoektocht naar het graf van mijn vader. Zoveel is zeker, op onderstaand veld met witte kruisjes hadden we hem in 1977 achtergelaten:
Algemene begraafplaats Malden [klik voor vergroting]
Zo’n eenvoudig, uniform wit kruisje was zijn wens – we zijn er sindsdien nooit meer terug geweest.
Na zijn overlijden ging alle aandacht naar moeder, in haar queeste in deze wereld een plekje voor zichzelf te creëren.

J.Zeillemaker, ‘Het houten hondje’, 20-7-’37. Aquarel.
(op de voorgrond de lievelingshondjes van mijn moeder).
[klik voor vergroting]
Moeder moest hun geliefde huis op de Mookerheide achter zich laten – dat veel te afgelegen was, zeker als je geen auto reed – en vertrok naar Bussum. Daar voelde ze zich veiliger, in de buurt van haar kinderen in Amsterdam (en Klaaske’s grootmoeder in Naarden, het middelpunt van die familie).
Na een ambitieus avontuur met de verbouwing van haar nieuwe huis daar, belandde ze uiteindelijk in ‘De Gooise Warande’, een verzorgingshuis aan de Mezenlaan, waar ze een goed verzorgde oude dag had – waarbij de bezoekjes van haar schaarse familie de rode draad waren in haar vrij geïsoleerde bestaan.
Ze overleefde mijn vader zestien jaar…
Toen ze in 1993 overleed, kreeg ze – anders dan hij – een monumentaal graf, ontworpen en uitgevoerd door bevriend keramisch beeldhouwer Hanna Mobach.

Hanna Mobach, Grafmonument G.C.Zeillemaker-Müller, 1993
(mijn vaders data: 23 maart 1907 – 2 januari 1977 zijn digitaal toegevoegd). 
[klik voor vergroting]
De jaren daarna bezocht ik het graf bij tijd en wijle en kreeg het een plaatsje in ons leven.
Met de jaren nam ook de onzekerheid toe hoe het met het vergeten graf van mijn vader was gesteld. 

Onlangs nam ik contact op met de Algemene begraafplaats Malden, waar ze me vreemd genoeg niet verder konden helpen… Ze verwezen me naar de plaatselijke kerk, die een deel van de begraafplaats beheert.
Via de website van PKN in Heumen, kwam ik in contact met hun voorzitter – van wie ik toen een heel verrassend antwoord kreeg:

Dag mijnheer Zeillemaker,
Wat bijzonder dat u naspeuringen doet naar het graf van uw vader. Ik herinner mij hem nog vrij goed, mijn man en ik woonden toen (en ik nu nog steeds, mijn man is 3 jaar geleden overleden) op de Papenbergseweg , dat is vlak bij de Mendozaweg. Het huis van uw ouders is een paar jaar geleden weer verkocht en als ik er langs loop herinner ik mij uw vader opnieuw. Ik heb hem een paar maal bezocht in die tijd. 
Ik vraag me af of hij niet begraven kan zijn op het protestantse gedeelte van de Rk-begraafplaats in Heumen? Ik zal in ieder geval uw vraag doorsturen naar onze koster die tevens de beheerder van de begraafplaats is. Ik vermoed dat hij u verder kan helpen.
U hoort in ieder geval van ons. 

Maar helaas … een schoon voornemen dat, na nog een tweede poging van mijn kant, in rook opging…
Ik heb toen zelf maar de genoemde koster proberen te bereiken, maar kreeg de pin op mijn neus:

In onze administratie komt de naam van uw vader niet voor. Aangezien u vermeldt dat uw vader begraven is op een begraafplaats met allemaal witte kruisjes, is dat ook niet mogelijk. Ik ken wel een begraafplaats met witte kruisjes, namelijk de gemeentelijke begraafplaats in Malden. 

Dus de cirkel was rond, geen vader meer op Limburgse grond, er kwam een abrupt einde aan de idylle…

Het ‘huisje op de Mookerhei’ werd in 1961 gebouwd als vakantieverblijf, op ½ hectare grond (die toen nog vrijwel kaal was) aan de Mendozaweg in Mook. Toen mijn ouders er definitief gingen wonen, kwam er een aanbouw aan (rechts-achter).
Toen mijn vader in 1977 overleed, ging mijn moeder daar weg. Sindsdien is het tweemaal van eigenaar verwisseld.

NB. Het is jammer dat struiken inmiddels het gezicht op het karakteristieke balkon ontnemen, waarvandaan je ooit de Maasvlakte zag en de torens van Cuijk [klik voor vergroting]

Ik liep daar altijd nog langs met de air van de bezitter, keek uit over de Mookerheide en zag de torens van Cuyk – maar mijn ‘stukske Nederland dat ’t schoanste is’, is daar nu gevoelsmatig niet meer:

Limburg, mien land…

In Mook toverde us vader ’t hus op de heide
om tot een architectonisch verantwoorde villa –
niet ver daarvandaan is hij in Heumen begraven.

In Oirschot wiegden onze Limburgse Jagers
Klaaske’s portret heen en weer aan de wand,
zingend ‘Loeende klokken van Limburg mien landj’.

De vier Odiliënbergers terug in de trein van Athene,
sleepten in Amsterdam kratjes pils naar ons bootje 

Job Creyghton zong er ‘The times they are changing’.

Onze Tao-zen fiscus Aloys Baets is een Weerter,
hij rijdt met zijn bike van de Noordkaap tot Rome,
zingt ‘Show me the way to the next Wieckse Bar’.


Automania #1 – Ontwaakt in de Krimpenerwaard

Jaarsveld a/d Lek
foto Ingrid Bakker
 
In september 1946 reed een verhuiswagen van Utrecht naar Krimpen a/d IJssel, mijn moeder, Meino en ik zaten voor in de cabine. Het monster op wielen zocht zich een weg tussen de grote rivieren van IJssel en Lek, grotendeels rijdend van dorp tot dorp langs lokale wegen. De N210, die dwars door de polder loopt en op betonnen palen staat, moest toen nog aangelegd worden. Alleen de provinciale weg N228 bestond toen al – een weg met een grillig verloop en een bewogen geschiedenis…
De eerste 3,5 km van de N228, van De Meern tot aan de Hollandse IJssel, gaat over de Meerndijk. Daarna loopt hij aan de zuidzijde van de Hollandse IJssel verder, tot aan de Stolwijkersluis, enkele honderden meters voor Gouda.
Deze N228 werd aangelegd tussen 1928 en 1934 in het kader van het Provinciaal Wegenplan 1927. Dit werd uitgevoerd door de Provinciale Waterstaat in Utrecht, dat destijds onder leiding stond van Anton Mussert. Langs de weg zijn nog steeds grenspaaltjes te vinden die naar hem vernoemd zijn, de zogenaamde Mussertpalen[bron: Wikipedia].
De tocht door Krimpenerwaard langs wegen van rond 1946 – de rode lijn kan de route geweest zijn.
[klik om te vergroten]

Ik had mijn eerste 3½ jaar aan de Goethelaan in Oog en Al gewoond, met opa en oma, ooms en tantes om de hoek – een vredig bestaan, lijkt het, maar het was toen wel oorlog…
Die tocht daarna, met de verhuiswagen de stad uit, moet ook mijn eerste autorit ooit geweest zijn. Ik was helemaal gebiologeerd. Ik zat daar voorin op mijn hoge troon als een koning van de weg, het grommend monster onder me … maar dat is alles reconstructie.
Maar het moment dat de verhuiswagen aan het eind van de rit, in Krimpen vanaf de IJsseldijk de fabriek op draaide, staat in mijn geheugen gegrift… Alsof ik ontwaakte in een nieuwe wereld – een wereld waarin mijn bewuste aanwezigheid voortaan mijn ‘standaardmodus’ zou worden.
Van het daarvóór kon ik me nauwelijks meer wat herinneren, alleen het afscheid van mijn grootmoeder in Utrecht die me een koekje presenteert uit de trommel bovenin de kast.
Voor de rest is het weg,
alsof wat daarna kwam het in de vergetelheid heeft gebracht.

De wereld waarin ik terecht kwam, was ook van een totaal andere orde als het slaperige bestaan aan de Goethelaan… Hier waren niet de vertrouwde familieleden, maar arbeiders die zwaar werk deden… Staande op de mal van een grote rioolbuis in aanbouw, stampten ze met een pneumatische stamper met lange steel de daarin aangebrachte betonspecie aan, zodat het een hecht geheel werd. En als het beton na een dag of wat gehard was, mocht de mal eraf en werden de buizen opgestapeld. Daarna stond er ’s zomers een sproei-installatie om ze nat te houden – waaronder ik dan ’s avonds weer stond af te koelen in de snikhete zomer van 1947 – zie: Coronadagboek #6 het witte huis.

Vader, Meino, Hein en moeder op het fabrieksterrein, niet lang na aankomst.
Op een werkdag – en dat waren er nog 5½ in de week – wemelde het daar van de ronkende machines en reden aller handen voertuigen af en aan: trucks met aanhangwagen om de buizen af te voeren, vorkheftrucks – ik keek met open mond naar hun wendbaarheid, en de trucjes die ze ermee konden uithalen – er waren kiepwagentjes, ga zo maar door.
Het duurde dan ook niet lang of ik begon dat ‘speelgoed’ zelf te sparen, ik bouwde mijn eigen wagenpark op in de vorm van Dinky Toys. Dat werd al gauw mijn grote manie terwijl ik, kruipend over de vloer van de huiskamer, ze voortbewoog: een vuilniswagen met schuifluikjes, een truck met oplegger, natuurlijk een verhuiswagen, een racewagen, en nog vele anderen. En allemaal in bonte kleuren. Ik was automaniak geworden!
 
Road show van mijn Dinky Toys, rijdend over de balustrada van mijn studio.
 
Vergeleken met de fabriek en het dorp langs de IJsseldijk, had de polder aan de andere kant van de dijk iets heel geheimzinnigs, je kon daar de kracht van de natuur voelen.
Toen ik rond 1953 een jaar in het centrum van Krimpen woonde – mijn vader was bij Waco-beton weg en vooruit gereisd naar zijn nieuwe baan in Nijmegen – stond ik een keer aan de rand van de bebouwing over de polder uit te kijken, over het prikkeldraad heen. Het had een magische uitwerking op me, de ruimte, de leegte een andere wereld, los van het bekende…
 
 
Luchtfoto Krimpenerwaard
© Foto Siebe Swart

Maarten praat met een leerling (1)
Het sterft al op het moment dat je ‘t uitspreekt

Mijn geliefde houding op het balkon van mijn studio,
lui uitgezakt met mijn voeten tegen het plexiglas scherm,
uitkijkend over de ingevakte orde op op het parkeerterrein:
‘kijk, deze is van die, die is weg, moet op vakantie zijn…’
Ziet u ook de symmetrie met ‘Shaking zen’ boven?
[klik om te vergroten]
– Hein: Ik ben in m’n leven weinig geconfronteerd geweest met dood en doodgaan. Bij tijd en wijle loop je tegen iets aan – op m’n twaalfde maakte ik een ernstig treinongeluk mee – en krijg je even die schok. Maar eigenlijk voel ik me op dit punt nog bijna een kind, zo van ‘help, er is een vogel dood’.
Dan vraag ik me af, hoe kun je een volwassen leven leiden als je je niet met de dood uiteen gezet hebt, hoe kun je begrijpen wat leven is als je niet begrijpt wat dood is.
Jij bent in je leven, in het kamp en elders, veelvuldig met de dood geconfronteerd geweest. Hoe zie jij mensen die daar nauwelijks mee in aanraking geweest zijn?
– Maarten: Voor mij komt de vitale ervaring van het leven voor een deel voort uit het blijvende besef dat het zintuiglijke leven beëindigd wordt. Dat maakt juist dat de voeling met wat er steeds gebeurt in het leven groter wordt. Mensen die, om wat voor reden ook, doodgaan en sterven in hun leven nog niet tegengekomen zijn, zullen de hulp van het besef dat alles vergankelijk is missen en gemakkelijker opgaan in het leven zoals het zich aan de oppervlakte voordoet. Daarbij missen ze het haast natuurlijke gevoel dat wat ze waarnemen, en alles wat daaraan vast zit, maar een deel is van een volledige waarneming.

– Hein: Je zegt eigenlijk dat, zonder dat besef van de dood, het niet mogelijk is voor de totaliteit open te staan.
– Maarten: Ja.
– Hein: Het is dus een basisvraag, zeker voor mensen die met zen bezig zijn. Waar ben je dan eigenlijk mee bezig, als je daarnaar op zoek bent?
– Maarten: Het is niet een zoeken. Het is meer een blijvend besef, omdat je heel vaak de dood in z’n onmiddellijke vorm hebt meegemaakt – het voortdurende, levende besef dat, wat je ook doet, het eindig is. Maar dat het tevens iets bevat dat niet eindig is, dat hoort er onlosmakelijk bij. Dat besef van het niet-eindige wordt opgeroepen door het gevoel van eindigheid, het is niet los van elkaar.
Het is niet zo dat je het sterven direct meegemaakt behoeft te hebben, want als heel klein jongetje had ik al het gevoel dat alles wat ik ervoer – en dat waren nog heel kleine dingen – maar één kant van de zaak was. Ik had altijd het gevoel: achter alles wat ik zie, wat ik hoor, wat ik voel, is iets anders. En juist dat andere geeft de diepte, geeft de betekenis, geeft ook de vreugde aan dat wat ik heel direct kan waarnemen.
– Hein: Is dat de Indische ambiance?
– Maarten: Ja, omdat de mensen daar in mijn tijd nog een ongearticuleerd gevoel hadden dat hun hele bestaan opgenomen was in iets wat ze niet konden kennen – ze hadden ook geen behoefte om het te kennen, moet ik erbij zeggen –, het durende besef dat ze opgenomen waren in iets wat ze niet direct konden duiden, maar dat veel bepalender was dan alles waar ze iets aan konden doen.
– Hein: Als ik dan aan onze Westerse cultuur denk, krijg ik een beeld van kinderen die speelgoed uitgevonden hebben, daar in de wereld hun weg mee gevonden hebben, en helemaal zijn gaan geloven dat het zielloze, dingmatige waarmee ze bezig zijn, de werkelijkheid is.
– Maarten: Misschien wel ja. Hoewel ik toch geloof dat iedereen, zeker op momenten van crisis – wanneer het speelgoed uit handen genomen wordt – beseft dat er iets anders is.
– Hein: Als jij zo vertelt van Indië, van dat gevoel van verbondenheid, vraag ik me af waar ik dat zelf ooit aangetroffen heb. Onwillekeurig denk ik dan toch aan de kerk. Maar daar wordt het toch apart gezet en krijgt een sombere kleuring je tegenstaat.
– Maarten: Ja, en vooral, als ik het iets minder emotioneel zeg, van afgescheidenheid, dat je het gevoel hebt: dat is dáár, en het gewone leven is hier. Voor mij is het gewone leven pas de moeite waard op het moment dat het verbonden is met dat besef er iets anders is, wat ik niet kan vatten, maar wat m’n leven omvat.
– Hein: Wat jij het ‘geheim’, het ‘mysterie’ noemt. Dan heeft het inderdaad een totáál andere klank, dan is het iets wat het leven de moeite waard en spannend maakt.
– Maarten: Ja, en wat nooit verbonden is met een zondebegrip. Je ervaart het, of je ervaart het niet. Maar heel diep van binnen weet je dat het er altijd is, dat je er binnen mag komen, maar dat je het jezelf gewoon belet. Dus het is een heel ander gevoel, het is niet een gevoel dat er ergens een instantie is die wetten uitvaardigt, die iets van jou verwacht, die oordelend is. Het is zoals een bloem is, en het staat je vrij erop in te gaan. Maar het is nooit bestraffend of beschuldigend.
– Hein: Ja, ik weet dat ik nog steeds de neiging heb er een oordeel, goed of fout en nog veel meer, aan te verbinden.
– Maarten: Ja. Daar volgt ook uit dat, zodra dit besef in je woont, je de behoefte hebt om de ander in z’n zó-heid te leren kennen. Dat zit eraan vast, dat je de ander voelt als een uiting van dat onbekende. Je kunt aan die uiting iets te weten komen, iets meer voelen over dat onbekende. Wat absoluter gezegd: het vergankelijke leven is zo adembenemend, omdat het voortdurend uiting geeft aan dat andere, wat een geheim blijft. Je belangstelling wordt gevoed vanuit die andere kant, doordat je kennis wilt nemen op hoe ongelofelijk veel manieren dat zich aan je kan openbaren.
– Hein: Soms breekt dat besef bij me door en dan ben ik ook vanzelf gemotiveerd. Maar ik weet ook hoe ontzettend gemakkelijk je je weer verliest in dingen of mensen. En dan vraag ik me nu weer af: kan ik deze ernst wel waarmaken…
– Maarten: Ik denk dat dat een kant ervan is, waar de Westerse mens moeite mee heeft, omdat je dan weer vervalt in de idee dat je op een bepaalde manier moet zijn. Terwijl dat besef – dat is er of het is er niet. Op het moment dat het er is, maakt het jou leven zó en niet anders. En je hebt ook al een heleboel keren ervaren dat, als het er niet is, het er niet is. Je kunt het niet oproepen of iets gaan doen waardoor het komt. Je kunt alleen beseffen dat het er niet is. Dat is alles.
– Hein: Vaak als het er een beetje op aan komt – je gaat naar een meditatieweekend of hebt een gesprek met Maarten – lijkt het alsof het uitgevlakt wordt. Je moet een prestatie leveren en wilt iets pakken waar je niet bij kunt en er gebeurt precies het omgekeerde, het wordt je gewoon uit handen geslagen.
– Maarten: Ja, dat begrijp ik heel goed, dat heb ik in het begin van meditatie ook heel goed kunnen constateren. Ook als je ervaren hebt dat dat andere er is, dat je voor jezelf daar toch blijkbaar naam aan geeft, ideeën aan geeft. En als je je naar een plek begeeft waar je je daarmee bezig wilt houden, dan – en dat gebeurt denk ik niet bewust – houd je jezelf voor: ja, nu moet ik daaraan voldoen. En dat betekent dat je probeert te voldoen aan iets wat er niet is, maar waar je zelf een bepaalde plek aan hebt gegeven, een bepaalde naam, een bepaalde vorm, en dat je dat probeert op te roepen. Je kunt dat wel doen, maar je voelt tevens dat het leeg is, dat het er niet is. Je kunt het nu eenmaal niet pakken, en dat is heel frustrerend.
– Hein: Jij zegt in wezen altijd: het is één geheel, het zit in alle dingen. Het vreemde vind ik dat die splitsing er toch altijd weer is. We doen hier de deur naar het balkon dicht omdat we last hebben van de buurvrouw. Net als je zei dat we ons door de manier waarop we oefenen ‘in quarantaine zetten’.
– Maarten: Onze grootste moeilijkheid is om te gaan beseffen dat je tegelijkertijd bepaald bent, geconditioneerd bent, in deze wereld leeft, alle dingen doet die je doet, met meer of minder plezier en verdriet – én tegelijkertijd ben je dat totaal andere, dat daar eigenlijk geen boodschap aan heeft, hoewel het zich in jou bevindt en deel is van dat hele bedrijf wat je bent.
In de meditatie gaat het erom geen scheiding aan te brengen, niet te zeggen: ja, ik ben zo bepaald en ik moet zorgen dat ik vrijkom en niet meer bepaald ben. Het gaat dan om het kunnen ervaren dat je én het onbepaalde bent, wat niet geboren wordt en niet sterft, én dat je die bepaalde mens bent met al z’n mogelijkheden. Daar zit aan vast een gevoel dat de eigenlijke bevrijding zit in de mate waarin die gelijktijdige beleving zich kan verwerkelijken. Omdat je dan niet meer weg hoeft ergens vandaan, maar dat dat waarin je je bevindt en waardoor je bepaald bent, door dat gevoel van oneindigheid getransformeerd wordt.
– Hein: Een gevoel van ruimte dat je beperktheid overstijgt, zodat je je bijvoorbeeld fysiek gesproken niet opgesloten voelt in je lichaam.
– Maarten: Ja. En dat geeft ook een nieuwe betekenis aan je inspanning. Je gaat beseffen dat je niet los hoeft te komen, dat je er niet uit hoeft te lopen, maar dat je in de gevangenis vrij kunt zijn. Je beseft dat je met je lichaam in de cel zit, maar in wezen vrij. Die cel houdt ooit op, je lichaam houdt ooit op, maar datgene wat aanleiding is tot jouw zijn hier, verandert niet, het is er altijd.
– Hein: Dat betekent dat de dood tot het leven behoort.
– Maarten: Ja. Dat wil zeggen, dat de dood een noodzakelijke fase is in de voortgang van het leven. In heel beperkt zin kun je dat zien in de natuur, en zeker in het oerwoud, dat het gewoon noodzakelijk is dat dingen doodgaan opdat er nieuw leven kan ontstaan. En in een verder verband, dat wij ons alleen maar verder kunnen ontwikkelen, als we de ballast van alles wat we al weten, op een bepaald moment ook weer eens kwijt zijn.
– Hein: In definitieve zin, bedoel je.
– Maarten: Ja.
– Hein: Terwijl dat waarschijnlijk voor elk moment geldt.
– Maarten: Ja. Maar die intensiteit van leven brengen we meestal niet op. We nemen een heleboel mee van alle gisteren’s die we al doorlopen hebben. En dat is ballast in de zin dat het maar heel weinig tijdloze kennis bevat – laten we zeggen: 2 x 2 = 4, dat is tijdloos, maar alle gevoelsladingen die aan onze ervaringen vastzitten, zijn in de tijd en vergankelijk.
– Hein: Dat beeld van het bos dat je net schilderde, geeft me rustig gevoel. In een herfstbos bijvoorbeeld is het acceptabel en vanzelfsprekend dat de bladeren de humus vormen en dat daar weer het nieuwe leven uit voortkomt. Soms voel je je als klein wezen daarin opgenomen, maar…
– Maarten: … je zegt dan: ‘het is heel mooi’, maar je ervaart het eigenlijk niet. Dat is de grote uitdaging, om te gaan beseffen hoe je jezelf ingekapseld hebt. Dat je constaterenderwijs merkt hoe je, door allerlei handelingen en door met een bepaalde visie op anderen in te gaan, hetgeen wat stroomt en in voortdurende overgang is, zó fixeert dat het z’n eigenlijke karakter verliest. Het is de momentopname – zoals wanneer je met een snel fototoestel elke seconde een afzonderlijke momentopname maakt van een mens die loopt, en dan al die beeldjes achter elkaar plakt en net doet alsof je een lopende mens hebt. Dat is niet waar.
[stilte]
– Hein: Dat is wat jij wel als ‘contrabande’ aanduidt, dat je niet met z’n tweeën in de stroom blijft, maar ouwe koek uitwisselt.
– Maarten: Dat wil zeggen, het begint bij jezelf, je ervaart jezelf eigenlijk als reeds aangekomen, als klaar en je probeert die eindige mens te continueren. En je merkt niet dat je toch voortdurend verandert. Doordat je dat niet beseft, blijf je binnen je eigen fixatie en wisselt van daaruit met een ander uit – die er waarschijnlijk ook vanuit zijn of haar fixatie is. Dat is de moeilijkheid.
Dan is er in bijna alle meditaties, van bijna alle mensen, die neiging om te zeggen: ‘ja, dat besef ik nu wel dat ik gefixeerd ben, dus ik wil me de-fixeren.’ En dan wil je eruit loskomen en je gaat je daarvoor inspannen. En merkt dan niet dat je je inspant met de middelen van de fixatie.
– Hein: Dus creëer je een nieuwe fixatie.
– Maarten: Ja. Je zou ook kunnen zeggen: loskomen van die fixatie is een kwestie van vriendelijke, geweldloze aandacht. Een aandacht waarin alles mag – waarin je dus ook gefixeerd mag zijn. Ik denk dat dat het belangrijkste is, dat je jezelf toestaat om gefixeerd te zijn. Want het toestaan van je gefixeerd zijn maakt je al een beetje losser.
– Hein: Toch vraag ik me af, als je in zo’n dwangstructuur zit, is het dan mogelijk om dat te zien, om niet-gedwongen te handelen of te beleven?
– Maarten: Dat is leuk… dat kan niet. Maar je kunt wel jezelf accepteren in je gefixeerdheid. Dat veroorzaakt een ontspanning. En daaruit kan iets voortkomen.
– Hein: Dat jezelf accepteren, is dat het zien ervan?
– Maarten: Ja, het is het zien hoe gefixeerd je bent, hoe je alles ervaart vanuit die fixatie – die ook een verdediging is. Want, dat zei ik daarnet al, je probeert het beeld wat je denkt te zijn, te continueren. Daarin kan niets gebeuren. Maar op het moment dat je jezelf als een fixatie ervaart, en áánvaardt vooral, dat je zegt: ‘nou goed, dat is dus zo’, op dat moment kan er een ontspanning intreden. Je ziet ook heel helder voor je dat je, vanuit die fixatie, er niet uit kunt komen. Want de energie die je aanwendt, de manier waarop je het doet, is vanuit de fixatie, en is dus al bij voorbaat van hetzelfde.
– Hein: Je doet een vluchtpoging, maar bij je fixatie hoort al de grenswacht die je weer terughaalt.
– Maarten: Ja, precies, en dat ben je allemaal zélf. Daar komt het hele panorama in zicht van ‘dit is goed, dat niet; dit moet ik wel en dat niet doen’. En je laat het niet over aan het moment dat het in jou zou verwerkelijken. Je bent ook niet bereid iets wat je heel duidelijk als fout ziet, als fout te aanvaarden. Dat zit er gewoon bij, van ‘ja goed, dat is fout, maar ik heb het zo gedaan…’ Dus het gevoel van ‘dat is gebeurd’ – en je weet ook wel dat je het niet opzettelijk en boosaardig fout hebt gedaan, dat kun je gewoon constateren. Dus is het niet erg om dat te accepteren.
Het gaat steeds om de ontspanning die optreedt op het moment dat je de situatie in jezelf en daardoor de manier waarop je de wereld ervaart, accepteert, en niks doet. Er niet uit wil komen.
– Hein: Terwijl er anders dag en nacht een correctiecommissie in jezelf aan het werk is. Dat vind ik ook altijd weer wonderbaarlijk dat ik, terwijl we zo aan het praten zijn, ontdek dat alles al in het moment zelf zit, in het moment zelf gebeurt, relevant is. Ik heb ook vaak het gevoel dat als dat tot je doordringt, het ook ruimte, een soort transformatie geeft waarmee je verder kunt gaan.
– Maarten: Ja, dat is heel mooi zoals je het zegt, dat je merkt dat alles wat je je voorgenomen hebt en alles wat er gebeuren kan, eigenlijk in het moment dat je leeft al besloten ligt. Terwijl wij altijd doen alsof we iets meenemen, en het dan hier uitstallen en dan gebeurt er iets mee… Dan is het dus uitgestald. Maar het sterft eigenlijk al op het moment dat je het uitspreekt. En maakt daardoor plaats voor het nieuwe, wat zich voor wil doen.
Eerder verschenen in nieuwsbrief ‘Zen als leefwijze’ nr. 2, voorjaar 1992
 

<< Intro | Einde

Maarten praat met een leerling
Op het kloosterbankje

Intro
Het kloosterbankje in huize Houtman-Mobach
Foto Hapé Smeele
Toen ik begin jaren tachtig mijn toevlucht zocht bij Maarten Houtman, kwam ik uit een onherbergzame wereld, waarin zich de nodige ongelukken hadden voorgedaan. Wel had ik het geluk een partner te hebben, met wie ik in het meditatie-avontuur samen optrok.
Eerdere pogingen het meditatielandschap te verkennen, hadden bij mij een zeker gevoel van thuiskomen gewekt, al snel gevolgd door de nodige verwachtingen.
Maarten legde  in de persoonlijke gesprekken die ik met hem had, telkens weer de nadruk op het genieten van het leven, in plaats van het aangaan van nieuwe verplichtingen en het najagen van ambities – hij had zijn benadering van meditatie niet ‘de weg van niet-dwang’ genoemd?

Maar de oude structuur bleek taai... Toen ik, ondanks mijn intensieve deelname, maar geen ‘vorderingen’ leek de maken, werd ik steeds ongeduldiger. Ik kreeg behoefte daar eens met hem over te praten, ik vroeg me af: wat zie ik over het hoofd?
Ik had Maarten toen zo'n tien jaar meegemaakt, maar nog steeds leek bij hem alles zo anders, alsof hij ‘van een andere orde’ was. Dat bleef voor mij een raadsel. Maar het maakte me des te nieuwsgieriger om te horen van zijn achtergrond, zijn beleving van de wereld en zijn rol als leraar.
En toen nodigde hij me uit er eens samen over te praten.

Zo kwam het dat ik zomer 1991 daar op dat kloosterbankje zat voor ons eerste vraaggesprek. Het zouden er uiteindelijk zeven worden, verspreid over drie jaar.
Voor ons stond de recorder, om het gesprek later terug te kunnen luisteren, en misschien ooit uit te werken. Drie ervan zijn hier opgenomen.
Met dank aan Klaaske Fokkens, die de bandopnames uitwerkte.
OP HET KLOOSTERBANKJE

Het sterft al op het moment dat je ‘t uitspreekt
Eerste gesprek, zomer 1991

De overige zes gesprekken zijn terug te vinden op www.taozen.nl

 

Waarom ik zo van Limburgse vlaai houd…Afzwaaier tussen de Limburgse Jagers

Hub Bleezer (links) en Harry Gubbels, oud-medewerkers van Brand.
Foto Chris Keulen | NRC, 30 september 2022
In juli 1963, direct na mijn eindexamen gymnasium, werd ik opgeroepen voor militaire dienst. Ik was toen twintig.
Na een korte militaire basisopleiding en een gemankeerde officiersopleiding, belandde ik pardoes bij de Limburgse Jagers, als gewoon soldaat – een ‘filler’, zoals een beginnend rekruut toen neerbuigend werd genoemd. Ik kreeg ook nog te horen dat het onderdeel de volgende dag overgeplaatst zou worden naar Seedorf, vlak bij de Oost-Duitse grens… Was dat de straf dat ik zojuist voor die officiersopleiding had bedankt? Ik was diep geschokt…
We reden er in open vrachtwagens heen – de vermaarde winter van ’62-’63 was op komst, die ons nog lang zou heugen – zeker toen we, daar aangekomen, een maand op oefening gingen, waarbij we in tentjes op de Lüneburger Heide bivakkeerden.
Hoewel ik te midden van die Limburgers een fremder was  – ik sprak hun taal niet en had ook nog een afwijkend voortraject – voelde ik me op den duur in dat peloton wel geaccepteerd. We sliepen met die dertig  man ook heel comfortabel, gezien wat ik later heb meegemaakt.
We zaten daar natuurlijk wel om ons te oefenen de ingebeelde vijand te bestrijden: de Rus, ook toen al – die plotseling wel akelig concreet werd toen de Cubacrisis uitbrak en we in staat van paraatheid werden gebracht. Maar gelukkig woei het over…
Intussen probeerde de leiding er alles aan te doen om ‘de jongens’ – nu zwevend op de rand van de bekende wereld – een gevoel van thuis te geven, Hun oplossing was om ons onderin het compagniesgebouw een eigen bar te geven, met toog, barkrukken en al. En wie was de gedroomde barman … dat was ik!
Want ja, ik leek degelijk en werd geacht goed te kunnen rekenen – die flesjes moesten wel worden afgerekend. Maar het allerbelangrijkste was … dat ik niet dronk. Want geloof maar dat het er daar stevig aan toe ging… Om de volgende dag een kater te vermijden, had de sergeant-majoor bedacht dat ik … eitjes voor ze moest bakken, geserveerd op een boterham!
Zo werd het toch nog een vrolijke bende, terwijl ik daar zorgde voor hun glaaske bier. Waarbij ik met hen aan de praat raakte en hoorde over hun wel en wee.
Maar na afloop moest ik natuurlijk wel schoonmaken…
Een van mijn maten heette Gubbels – hij werd ook zo met zijn achternaam aangesproken: ‘Goebels’ klonk het uit hun mond. Voor mij was die naam wel een beetje beladen, zo vlak na de oorlog. Maar zij leken daar geen moeite mee te hebben, zo zouden er daar wel meer heten… Bovendien was deze Gubbels – Harry geheten – een gelijkmatige man, die rust uitstraalde. Al gauw wisten we allemaal dat hij uit Gulpen kwam en bij Brand’s Bier werkte, daar maakte hij absoluut geen geheim van…
Wie schetst mijn verbazing dat deze Harry Gubbels plots met naam en toenaam op een foto in de NRC stond… Het bericht erbij was dat de brouwerij – de oudste van Nederland – uit Limburg vertrekt en naar een andere locatie van moederbedrijf Heineken verhuist… Toen ik de kop zag, moest ik gelijk aan hem denken. En ja hoor, daar stond ie, mét biertje, als oud-medewerker van Brand’s Bier. Niet te geloven…
Intussen was Klaaske in Amsterdam psychologie gaan studeren. Ze zat op kamers op de Hobbemakade, waar die winter de waterleiding bevroor en haar kamer in een ijskast veranderde – ze moest het daar met een petroleumkacheltje warm houden.
Eens in de zes weken kwam ik er op bezoek – gezien de afstand van Seedorf kregen we telkens een hele week verlof, in plaats van het gebruikelijke weekend. Zo konden wij elkaars leven – dat nu hemelsbreed verschilde – toch nog een beetje bijbenen…
Ons onderdeel vertrok later weer naar Oirschot, waar we nu met z’n dertigen in één barak moesten slapen. Ik hing daar naast mijn bed een portret van Klaaske (die toen nog Cobi heette) aan een touw vanaf het plafond.  En als ik daar dan binnenkwam, gaf iemand er een zwaai aan, en zongen ze met z’n allen uit volle borst, in majeur:
Loeënde klokke van Limburg mie landj
Loeënde klokke versjterke de bandj
laot ös éns heure
Waat sjteit te gebeure.
Loeënde klokke van Limburg mie landj
Bim Bam, Bim Bam,
klokke van Limburg mie landj.

De bewuste foto van Klaaske, najaar 1963

Vier maanden duurde mijn Duitse avontuur. Daarna werd onze afdeling Limburgse Jagers dus ‘gerepatrieerd’ en kwamen we in Oirschot te liggen, zoals dat heet.
We waren daar nog nauwelijks aangekomen, of er diende zich een klein, dik mannetje aan, met biezen en koorden aan zijn eerstelijns uniform, die zich als sergeant Van der Biezen voorstelde. Hij kwam muzikanten ronselen voor het klaroenkorps van de kazerne – een klaroen is een trompet zonder pistons. Nu speelden diversen van mijn maten in een fanfare, dus hij had gelijk beet. En omdat ik opgaf klarinet te spelen, werd ik ook toegelaten … als tamboer…

Aldus begon daar in Oirschot mijn tweede militaire carrière – tot ik uiteindelijk vervroegd mocht afzwaaien met studieverlof, zes maanden vóór de anderen…
Nu denk ik: wat moesten ze ook met zo’n weigerachtige soldaat…

Zo droeg ik precies één jaar ’s konings rok.

Terug in Amsterdam, probeerde ik er uit alle macht onderuit te komen dat ik weer op herhaling moest: wij weer uit elkaar, dat zag ik absoluut niet zitten…
En zo deed ik waar mijn hart al lange tijd naar uitging: ik deed een beroep op de dienstweigeringswet –ik had nu wel genoeg gekkigheid meegemaakt…

Zo werd ik van militair dienstweigeraar.
Nou, dat heb ik geweten … dat gaat niet zomaar, daar ben ik 1½ jaar mee bezig geweest – maar dat is een ander verhaal.