Maarten in Maarssen

Groepen, weekenden en sessies van 1975 tot 2005 
Bovenaan:
Zusters van de congregatie Kanunnikessen van het Heilige Graf in de binnentuin van de Priorij Emmaus in Maarssen, waar de sessies van Maarten Houtman gehouden werden.

Geschiedenis van de Priorij
In 1957 werd het landgoed betrokken door de Reguliere Kanunnikessen van het Heilig Graf. Deze kloosterorde is gesticht na de verovering van Jeruzalem in 1114.
De zusters lieten in 1964 een imposant kloostercomplex bouwen door architect Jan de Jong, leerling van Dom Hans van der Laan van De Bossche School. De architectuur van de speciaal voor de zusters ontworpen priorij is sober en oogt modern ondanks dat het inmiddels al meer dan 50 jaar oud is. In het gebouw lijkt de tijd te hebben stilgestaan en heel veel is nog in oorspronkelijke staat.
In 2017 verlieten de laatste zusters de buitenplaats en kwam Doornburgh in eigendom van MeyerBergman Erfgoed Groep. Onder andere het landhuis, het park, de toegangshekken en de ijskelder zijn allemaal erkend als rijksmonument. (bron: a.i.)
Kloostergang in de Priorij Emmaus in Maarssen.

Uit: Geschiedenis van de tao-zen meditatie
“Behalve de groepen in Putten-Baarn-Langenboom, kwam er een groep in Maarssen bij en het begin van een groep in Amsterdam.
De groepen in Maarssen en Langenboom en in een Klooster in Denekamp en Babberich, waren aanvankelijk volbezet door religieuzen. Die slonken al snel en werden aangevuld door leken. Van de groep van 50 tot 60 deelnemers in Denekamp bleef uiteindelijk zuster Francisco over.(…)
Het klooster in Maarssen bleef uiteindelijk over als vaste plaats voor de weekenden. De kapittelzaal daar werd voor ons van een dik vast tapijt voorzien.”
Maarten Houtman, Geschiedenis van de tao-zen meditatie

De Kapittelzaal van de Priorij Emmaus in Maarssen, waar Maarten van 1975-2005 onderdak vond.
Uit: Aandachtig zijn zonder je af te sluiten
Maarssen mei 2003 | Zaterdagmorgen

Vanmorgen zag ik een zuster op twee stokken heel moeizaam langs de muur wandelen. Dat was Helena. Helena heeft zo’n dertien jaar geleden de Doornburgh helemaal in haar eentje bemand, zonder hulp.
Ik sprak haar een paar keer terug. En terwijl we zo aan het praten waren, zei ze tegen me: “Ja, je moet eigenlijk je hele leven iets. En nu moet ik nog in vrede sterven…”

Als je dat tot je door laat dringen, is het eigenlijk een heel triest verhaal. In vrede sterven moeten. En dat is dus iemand die in een klooster is gegaan om God te vinden…
Daarin zie je hoe iemand het leven kan opvatten als een nooit eindigende plicht…
Krishnamurti, ‘Waarheid is een land zonder paden’:

“Iedere poging om de waarheid te vatten, te omschrijven en vast te leggen is gedoemd tot mislukking en leidt tot vorming van sekten of geloofssystemen.
‘Om mijzelf of de waarheid te leren kennen, heb ik geen geloof nodig, ik hoef mijzelf slechts helder en bewust te observeren in mijn relaties, in mijn uitvluchten en mijn gehechtheden. In dat passieve gewaarzijn ontdekt men een buitengewoon gevoel van alleenzijn.
Dit Zijn kan niet gevuld worden. Alleen door te blijven bij die toestand waarin alle waarden ophouden te bestaan, alleen als wij in staat zijn alleen te zijn en dit alleenzijn onder ogen te zien zonder ervan weg te vluchten, alleen dan openbaart zich de werkelijkheid.
Een geest die voortdurend aan de klets is over zijn kennis, die verslaafd is aan ideeën en maar blijft kwekken over zijn waarheden, kan onmogelijk ontvangen wat ‘is’.”
Rede waarmee Krishnamurti op 3 augustus 1929 te Ommen de ‘Orde van de Ster in het Oosten’ ontbond.

Spinoza is heel actueel

Met dank aan Ongrond   
“Je moet mensen niet veroordelen, probeer ze te begrijpen.” Een advies van Spinoza dat me nogal eens heeft geholpen in het sociale verkeer. Je bent o zo gauw geneigd om een oordeel uit te spreken over iemand, speciaal als hij of zij je ergert. Ik moet dan wel eens een knopje omzetten om te proberen die persoon te begrijpen. Waarom zei hij/zij dat? Wat zit erachter? Soms zie je dan hoe zo’n opmerking voortvloeit uit een vooroordeel, heeft het te maken met de manier waarop die persoon in het leven staat. Dat kan dan aanleiding geven tot een goed gesprek. 

Door: Wim Davidse

“De dingen die gebeuren moeten noodzakelijkerwijs zo gebeuren.” Ook zo’n Spinoza lering waar je wat mee kunt in het gewone leven. Het heeft me wel eens verlost van gepieker over het verleden. Wanneer je terugziet op je leven kun je wel eens denken: “Had ik toen maar een andere keuze gemaakt” of “Had ik dit maar anders gedaan”. Spinoza leert me dan: “Het is gegaan zoals het is gegaan”, “Ik had toen geen andere keuze kunnen maken, want anders had ik dat wel gedaan”.

Spinoza’s filosofie heeft wel eens de naam koel en afstandelijk te zijn. Ik vind veel onderdelen ervan juist erg praktisch en inspirerend. Ik denk ook dat zijn filosofie nog heel actueel is voor ons.
Dat werd me duidelijk door het herlezen van het boekje van dominee Jan Knol (1946-2016): Spinoza’s intuïtie.

Spinoza’s Intuitie
Intuïtie is bij Spinoza de hoogste vorm van kennis. De twee andere vormen die hij onderkent zijn de ‘verbeelding’, waarmee we ons een alledaags beeld van de werkelijkheid vormen en de ‘rede’ waarmee we verbanden leggen tussen onderdelen van de werkelijkheid. De intuïtie noemt hij klaare kennisse. Bij intuïtie is geen sprake van redeneren maar er ontstaat direct inzicht. …het is een onmiddellijk tonen van het voorwerp in de geest… Hoe beter het voorwerp is waarmee de intuïtie zich verenigt hoe beter ze is. En daarom perfect is hij die zich met het perfectste wezen, God, verenigt en daarvan geniet.*
Het hoogste goed is volgens Spinoza het inzicht in de eenheid van de geest met het geheel van de natuur.

God is bij hem God/natuur. God manifesteert zich in het geheel van de natuurwetten, in de oorzaak-gevolg relaties. Niets is buiten God, alles is in Hem.
We zijn een verschijningsvorm van God, net zoals een boom en een bloem.
Dat kan een andere kijk op jezelf geven. Je bent geen apart individu, maar in wezen verbonden met anderen, met andere levensuitingen in de natuur. ‘We zijn ieder een toon in het hele muziekstuk van de natuur’, schrijft ds Jan Knol in zijn boekje.

Je kunt hier twee actuele zienswijzen uit afleiden:

1. Het relativeert het individualisme. We zijn van hetzelfde maaksel. We zijn allemaal mens en als zodanig kunnen we elkaar ontmoeten, los van alle labels en oordelen waarop we elkaar vaak vastpinnen. We zijn wel elk een unieke ‘verschijningsvorm’ van God. Het kan ook je eigen sores wat relativeren als je jezelf ziet in een groter geheel.

2. We zien onze plaats in het geheel van de natuur, in het geheel van de ecologie. Het past dan niet om de aardse rijkdommen voor onze welvaart tot het uiterste te exploiteren. Zo’n zienswijze leidt tot eerbied voor al wat leeft en ook tot verantwoord gebruik van aardse hulpbronnen en grondstoffen. Dat is dus een kijk op de natuur die heel behulpzaam is bij het afwenden van de huidige klimaatbedreigingen.
Eerbied voor al wat leeft wil niet zeggen dat je het coronavirus zijn gang laat gaan. Bij Spinoza gaat het ook om het begrijpen van de natuur. Hij was niet voor niets een belangrijke Verlichtingsdenker. Daarin past natuurlijk het begrijpen van het virus en van daaruit het nemen van maatregelen om dat terug te dringen.


Ets van Petrus Johannes Arendzen in 1883

Spinoza en Verlichting
Spinoza was allerminst een koel redenerend filosoof. Hij was eigenlijk een zoeker, die zocht of er werkelijk iets goeds zou kunnen zijn. Oftewel dat er iets zou kunnen zijn waarvan de ontdekking en verwerving mij in staat zouden stellen een voortdurend, hoogst en eindeloos geluk te genieten. En dat vond hij dan in de intuïtie, zoals gezegd het inzicht in de eenheid van de geest met het geheel van de natuur. Die ervaring bracht voor hem een gevoel van gelukzaligheid.
Hij lijkt zo wel een beetje een mysticus. Zijn filosofie heeft duidelijk raakpunten met de mystiek, blijkt uit zo’n eenheidservaring met het geheel van de natuur.

Spinoza’s filosofie kan dichterbij komen wanneer je zelf mooie natuurervaringen hebt (gehad). Bijvoorbeeld aan zee, wanneer je een poosje stil bent en het geheel van de natuur op je laat inwerken, of in de bergen, in een bos enzovoort. Telkens kun je je nietig voelen en ervaren hoe je bent opgenomen in het geheel van de natuur.

Ik denk wel eens dat we nu een tweede soort Verlichting nodig hebben. Niet een andere, rationele kijk op de materie, maar een verlichting van de geest. Zodat we onszelf beter gaan begrijpen en meer keuzes maken vanuit een betrokkenheid op het geheel van de natuur.
Spinoza’s filosofie heeft volgens mij alles in zich voor zo’n tweede Verlichting.


* De teksten van Spinoza zelf heb ik cursief weergegeven. Ze komen uit zijn Korte Verhandeling ll, en de Tractatus de Intellectus Emendatione met vertaling van dominee Jan Knol.

Over de auteur
Wim Davidse was werkzaam als projectleider /onderzoeker bij een economisch instituut en is auteur van het boek Er is meer in ons – leren van de mystici.

‘Gruwelijke ketterij en monsterlijke daden’

 
Petrus Johannes Arendzen, Portret van Spinoza, 1856 – 1885 (bewerking door De Groene Amsterdammer)
© Rijksmuseum Amsterdam
Uit‘De Groene Amsterdammer’, met eigen foto’s.

De religiekritiek van Spinoza

Baruch de Spinoza had zo zijn kritiek op het jodendom. Vanwege zijn ‘gruwelijke ketterijen’ werd hij verbannen uit de Portugees-joodse gemeenschap in Amsterdam. Maar maakte de Verlichtingsfilosoof zich ook schuldig aan antisemitisme?

Steven Nadler

De Groene Amsterdammer, 19 december 2025

Door de eeuwen heen is Bento (Baruch) de Spinoza voor veel mensen van alles geweest: rationalist, mysticus, romanticus, atheïst, pantheïst, liberaal, socialist, totalitair denker, libertariër en zelfs zionist. Spinoza fungeert daarmee als een soort rorschachtest: mensen herkennen in hem vooral wat zij zelf willen of nodig hebben om te zien.

Waar Spinoza echter nooit van is beschuldigd, is dat hij mild of vriendelijk was tegenover het jodendom – en daar is een reden voor. In zijn Theologisch-politiek traktaat, dat bij verschijnen in 1670 veel opschudding veroorzaakte, komt het jodendom er bepaald niet gunstig vanaf. Sommigen hebben gesuggereerd dat Spinoza’s vijandigheid tegenover het jodendom is te verklaren uit zijn aanhoudende wrok jegens de Amsterdamse Portugees-joodse gemeenschap. Daaruit werd hij in 1656, op 23-jarige leeftijd, verbannen. Vanwege zijn ‘gruwelijke ketterijen’ en ‘monsterlijke daden’ kreeg Spinoza een ‘herem’ opgelegd – een uitzonderlijk zware vorm van banvloek voor die tijd.

Spinoza’s negatieve kijk op het jodendom was waarschijnlijk eerder een oorzaak dan een gevolg van zijn verbanning. Er zijn sterke aanwijzingen dat hij halverwege de jaren 1650 zijn geloof en zijn betrokkenheid bij het jodendom grotendeels had verloren. Maar was hij daarmee een antisemiet? Of, misschien belangrijker: is zijn filosofie in wezen antisemitisch?

Antisemitisme, dat wijdverbreid is en opnieuw toeneemt, blijkt steeds lastiger scherp te definiëren. Het duikt op aan zowel de rechter- als de linkerzijde van het politieke spectrum. Vaak wordt het verward met antizionisme, of zelfs met kritiek op het beleid en optreden van Israël. Tegelijkertijd is het ook waar dat veel antisemieten zich verschuilen achter het etiket van antizionisme. 

In plaats van mee te doen aan de discussie over de precieze betekenis van antisemitisme of antijudaïsme, hanteer ik een eenvoudige definitie. Die is afkomstig van de speciale gezant van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken voor het monitoren en bestrijden van antisemitisme en van het Holocaust Memorial Museum in de Verenigde Staten: ‘discriminatie, vooroordelen of haat jegens joden’. Wat antijudaïsme betreft maken wetenschappers terecht onderscheid met antisemitisme. Antijudaïsme kan worden omschreven als vooroordelen tegen of haat jegens de joodse religie. De filosoof Leo Strauss suggereerde bijvoorbeeld dat Spinoza mogelijk het jodendom verwierp, maar niet het joodse volk.

Hein ziet een duif op het hoofd van Spinoza…
Foto Emilie van de Raa.

De vraag is hier niet of Spinoza’s uitspraken over joden en het jodendom antisemitisme kunnen aanwakkeren of gebruikt kunnen worden om een campagne tegen het jodendom te legitimeren. Dat kunnen ze natuurlijk, al hebben antisemieten daarvoor zeker geen zeventiende-eeuwse filosoof nodig. De kernvraag is eerder of Spinoza’s filosofie zelf voortkomt uit een specifieke vijandigheid tegenover joden en hun religie, die als antisemitisme kan worden bestempeld.

Veel mensen zijn van mening dat Spinoza inderdaad als een antisemitische denker kan worden beschouwd, sommigen gaan zelfs zo ver hem een ‘zelfhatende jood’ te noemen. Zo schreef de filosoof Hermann Cohen in een essay uit 1915 over Spinoza’s ‘openlijke haat tegen zijn eigen volk’ en zijn ‘wraakzuchtige haat jegens de joden’.

Het valt niet te ontkennen dat Spinoza in zijn Traktaat harde en soms minachtende uitspraken doet over het joodse volk en het jodendom. Zo geeft hij een sterk reductionistische beschrijving van de Hebreeuwse bijbel en van de waarde die daaraan wordt toegekend. Volgens hem is de Schrift niets meer dan een alledaags, historisch vastgelegd document: een literair werk zoals vele andere. Hij noemt het bovendien ‘gebrekkig, verminkt en inconsistent’. Spinoza stelt dat de bijbel een samenstelling is van uiteenlopende bronnen en door de geschiedenis heen is aangetast door haar overlevering en bewaring. Het is, in zijn ogen, een wirwar van teksten van verschillende auteurs, uit verschillende perioden en geschreven voor verschillende doelgroepen.

Deze afwaardering van de joodse Schrift gaat gepaard met een afwijzing van de joodse wet en van de hedendaagse relevantie daarvan. Volgens Spinoza kan het enige werkelijk goddelijke gebod worden samengevat in één zin: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ Dit puur morele voorschrift van gerechtigheid en naastenliefde is universeel geldig, ongeacht tijd, plaats of omstandigheden. Alle andere geboden in de Thora beschouwt hij als restanten van ceremoniële gebruiken en sektarische rituelen. Deze bijgelovige regels en praktijken hebben volgens hem hun raison d’être verloren en dragen niets bij aan ware gelukzaligheid.

Spinoza geeft ook een nuchtere, naturalistische verklaring voor Gods vermeende ‘uitverkiezing’ van het joodse volk. Hij benadrukt dat het ‘kinderachtig’ is om je geluk te baseren op het idee dat je unieke of bijzondere eigenschappen hebt. In het geval van de joden zou dat neerkomen op het geloof dat zij door God boven alle andere volkeren zijn uitverkoren. Volgens Spinoza waren de oude Hebreeën echter op geen enkele manier superieur aan andere volken, niet in wijsheid, niet in karakter en niet in hun nabijheid tot God. In theologisch, moreel of metafysisch opzicht bestaat er voor hem dan ook geen betekenisvolle zin waarin de joden een uitverkoren volk zouden zijn.

Tot slot wijzen sommige wetenschappers op wat zij zien als Spinoza’s supersessionisme. Volgens dit theologische idee heeft het christendom het jodendom vervangen als de ware religie van God: de christelijke profeten en het Nieuwe Testament zouden de Hebreeuwse profeten en hun geschriften hebben vervangen. Spinoza stelt daarbij dat Jezus, anders dan de andere profeten, een filosoof was, en beschikte over werkelijk inzicht. Mozes zou, door rekening te houden met de zinnelijke neigingen van zijn volk, vooral aardse en materiële beloningen hebben beloofd in ruil voor gehoorzaamheid aan de wet. Jezus daarentegen bood een hoger soort beloning: gemoedsrust en ware gelukzaligheid. Zoals Spinoza het formuleert: ‘Christus belooft een geestelijke beloning, niet – zoals Mozes – een lichamelijke.’

…hij draait zich om en ziet Emilie, tegen de achtergrond van de Zwanenburgwal.
Foto Hein Zeillemaker.

Wie het Theologisch-politiek traktaat leest, zal zonder moeite nog veel meer denigrerende opmerkingen over joden en het jodendom vinden. De indruk kan ontstaan dat Spinoza een vijandige houding had tegenover het jodendom en het joodse volk als collectief. Toch is het verstandig om terughoudend te zijn met het label ‘antisemitisme.’ Allereerst is er geen duidelijke reden om aan te nemen dat Spinoza’s afwijzing van het jodendom als religie zich ook richtte op de joden als volk. Net zomin impliceert zijn kritiek op het katholicisme of het calvinisme automatisch vijandigheid jegens katholieken of calvinisten. Wat Spinoza in zijn Traktaat naar voren brengt, is geen haat tegen een volk, maar een fundamentele kritiek op het geheel van gezaghebbende leerstellingen en voorschriften dat het jodendom vormt.

Een echte antisemiet haat niet alleen het jodendom of ‘het joodse volk’ als abstracte categorie, maar ook joden als individuen – en wel om wie ze zijn: omdat ze joden zijn. Zo’n houding veronderstelt dat er iets essentieels en onveranderlijks in joden zou zitten dat deze vijandigheid zou rechtvaardigen. Maar binnen Spinoza’s filosofisch systeem is voor dit soort essentialisme geen plaats. Alle mensen staan op hetzelfde metafysische en morele niveau. Geen enkele groep is – louter omdat zij die groep is – van nature beter of slechter dan een andere. Zoals Spinoza benadrukt: ‘Iedereen, joden zowel als niet-joden, is altijd hetzelfde geweest.’

Spinoza’s opvattingen over de joodse religie moeten daarom eerder worden begrepen als ingegeven door politieke overwegingen dan door haat, vooroordelen of persoonlijke wrok. Volgens Spinoza vormt de grootste bedreiging voor de burgerlijke vrede en het welzijn van een staat de verdeeldheid die wordt veroorzaakt door sektarische religies. Het bestaan van machtige religieuze instituties achtte hij gevaarlijk voor elke samenleving. Georganiseerde religies verdelen burgers en zetten hen tegen elkaar op – christenen tegen joden, protestanten tegen katholieken, protestanten tegen andere protestanten, en zelfs joden tegen joden – en, nog belangrijker, ook tegen de staat zelf. Zodra er naast de wereldlijke soeverein andere bronnen van gezag bestaan, raakt de loyaliteit van burgers verdeeld. Een samenleving waarin vroomheid wordt afgezet tegen burgerschap of patriottisme loopt dan ook een groot risico op interne conflicten. Zoals de Engelse filosoof Thomas Hobbes het kernachtig verwoordde: ‘Niemand kan twee heren dienen.’ Of, in de elegantere woorden van Abraham Lincoln: ‘Een huis dat tegen zichzelf verdeeld is, kan niet standhouden.’

In de politieke sfeer moeten volgens Spinoza vooral bijgelovige overtuigingen worden bestreden: ideeën over de goddelijke oorsprong van de bijbel, over wonderen, en dergelijke. In dat opzicht doet het christendom het in zijn ogen echter niet beter dan het jodendom, en misschien zelfs slechter. Zo merkt Spinoza ergens op dat wat christenen onderscheidt van andere mensen niet hun geloof of hun naastenliefde is, maar het feit dat ‘zij hun overtuigingen simpelweg baseren op wonderen, oftewel op onwetendheid’. Daarmee, zo stelt hij, ‘veranderen zij hun geloof in bijgeloof.’ Over de christelijke leer van de incarnatie schrijft hij aan een vriend: ‘Ik begrijp niet wat ze bedoelen (…) Ze klinken voor mij niet minder absurd dan iemand die zou zeggen dat een cirkel de aard van een vierkant heeft aangenomen.’

Hoewel in het Traktaat het grootste deel van de kritiek op het jodendom is gericht, komt dat deels doordat dit de traditie was waarin Spinoza was opgegroeid. Juist daar kon hij het makkelijkst de problematische kanten van sektarische religie blootleggen. Daarnaast moest Spinoza voorzichtig te werk gaan. In een boek dat was bedoeld voor een christelijk publiek, dat hij wilde overtuigen van het belang van vrijheid en tolerantie, kon hij de christelijke leer niet aan dezelfde scherpe en openlijke kritiek onderwerpen als het jodendom.

Het is onterecht om Spinoza, zoals sommigen doen, van een dubbele moraal te beschuldigen. Hij keert zich net zo sterk tegen het bijgeloof en de politieke dreiging van het katholicisme en de dominante stroming binnen de Nederlands Hervormde Kerk als tegen het jodendom. Spinoza verzet zich tegen sektarisme in het algemeen en tegen alle grote, georganiseerde religies van zijn tijd, die hij beschouwt als vormen van georganiseerd bijgeloof. Het klopt dat zijn kritiek op het jodendom deels andere accenten heeft dan zijn kritiek op andere religies. Zijn uitspraak dat het jodendom ‘verwijfd’ zou zijn, is daarbij bijzonder scherp – en bovendien expliciet vrouwonvriendelijk. Maar daaruit volgt niet dat Spinoza het jodendom afwijst omdat het jodendom is, in tegenstelling tot het christendom of een ander geloof.

Vertaling: Menno Grootveld

Steven Nadler is een Amerikaanse filosoof en Spinoza kenner. In 2009 publiceerde hij de biografie Spinoza: a life

Met dank aan ‘De Groene Amsterdammer’>, met eigen foto’/sub>  

Spinozamonument, bronzen beeld van de 17e-eeuwse filosoof Baruch Spinoza, gemaakt door Nicolas Dings. Het monument bevindt zich aan de Zwanenburgwal, nabij de geboorteplaats van Spinoza.
Op de sokkel staat de inscriptie: HET DOEL VAN DE STAAT IS DE VRIJHEID 

Ai Wei Beijing/Berlijn

Documenta, Kassel
Documenta 12


In 2010 nodigde Diana me uit voor een georganiseerde reis met de Trans-Siberië Express, die eindigde in China – het land dat me al van jongs af aan geïnteresseerd had. We namen  in Beijing het vliegtuig terug.
Het bracht me op het idee het jaar daarop een rondreis door China te gaan maken, om het land verder te verkennen…  

Beijing, 2011
Uit mijn 4All the Tea in China.




Documenta, Kassel
Documenta 13


Ai Wei Wei nu

“Coronation” (2020)

Coronation (2020) – Documentary film about the lockdown in Wuhan, China, during the Covid-19 outbreak in the spring of 2020. 

On December 1, 2019, the first patient with Covid-19 symptoms was identified in Wuhan. Chinese officials repeatedly denied that human-to-human transmission was possible, concealed the number of diagnosed patients, and punished medical staff for disclosing information about the epidemic. On January 23, 2020, Wuhan was placed under a city-wide lockdown. Covid-19 has become a global pandemic, with over 22 million people infected and over 780,000 deaths. 
 “Coronation” examines the political specter of Chinese state control from the first to the last day of the Wuhan lockdown. The film records the state’s brutally efficient, militarized response to control the virus. Sprawling emergency field hospitals were erected in a matter of days, 40,000 medical workers were bused in from all over China, and the city’s residents were sealed into their homes. 

The film takes us into the heart of these temporary hospitals and ICU wards, showing the entire process of diagnosis and treatment. Patients and their families are interviewed, reflecting their thinking about the pandemic and expressing anger and confusion over the state’s callous restriction of their liberties. The film also takes us into the private lives of individuals living under the lockdown: a couple attempt to return to their home in Wuhan, a courier delivers essentials to residents barred from leaving their community, an emergency construction worker stuck in limbo is forced to live out of his car, a former party cadre and her son debate the function of the media and the party’s response to the outbreak, a grieving son navigates the bureaucracy of retrieving his father’s ashes.
China has assumed the status of superpower on the global stage, yet it remains poorly understood by other nations. Through the lens of the pandemic, “Coronation” clearly depicts the Chinese crisis management and social control machine—through surveillance, ideological brainwashing, and brute determination to control every aspect of society. The film shows the changes that took place in a city and in individual space under the impact of the virus; it illustrates the value of individual life in the political environment, reflecting on the difficulties we face as individuals and countries in the context of globalization. Ultimately, the result is a society lacking trust, transparency, and respect for humanity. Despite the impressive scale and speed of the Wuhan lockdown, we face a more existential question: can civilization survive without humanity? Can nations rely on one another without transparency or trust?
Ai Weiwei remotely directed and produced the film from Europe. The filming was done by ordinary citizens living in Wuhan.
 (Ai Weiwei Films)

“Forever Bicycle (Red & Gold)”

“Human Flow”


“Human Flow”
Duitsland 2017. Documentaire van Ai Weiwei.

Documentaire van Chinese dissidente kunstenaar Ai Weiwei over de vluchtelingencrisis, gefilmd in 23 landen over de periode van een jaar. Hij toont migratie als sociaal-historisch fenomeen, maar vooral als het recente politieke drama waaraan de EU haar humanitaire gezicht verloor. Ambigue schoonheid zit in de toekomstdromen van meiden in Gaza of een zwartgeblakerde koe bij Mosul. Commentaar komt van dichtregels, krantenkoppen en beschouwingen van onder anderen de prinses van Jordanië en een Syrische astronaut. Een oproep tot mededogen die moeiteloos schakelt tussen globale schaal en menselijke proportie.

‘Alle joy die de Britse schilder David Hockney sinds 1955 over ons heeft uitgestort, is nu verzameld in Parijs’

Bianca Stigte, NRC kunst redacteur
Gepubliceerd op

Tentoonstelling

David Hockney 25. Fondation Louis Vuitton, Parijs. T/m 30 augustus. Info: fondationlouisvuitton.fr

Op de gevel van de Fondation Louis Vuitton (FLV) in Parijs prijkt deze lente en zomer een uitspraak van David Hockney in letters van roze neon. „Do remember they can’t cancel the spring” staat er triomfantelijk tussen de zilveren zeilen op het gebouw van Frank Gehry. Hockney maakte deze opmerking voor het eerst in 2020, tijdens de eerste corona-lockdown. Sindsdien is het een gevleugelde uitspraak van de Britse schilder geworden. Bernard Arnault, leider van ’s werelds grootste luxebedrijf Louis Vuitton Moët Hennessy, besluit er zijn voorwoord in de catalogus mee: „May we always remember the optimism of your words: Do remember they can’t cancel the spring.” 

Mmm. Zo’n uitspraak kan ook nog hele andere dingen in het geheugen roepen. Hoe heette dat boek ook alweer waarmee Rachel Carson begin jaren zestig, toen Hockney zijn eerste schreden op het pad naar totale schildersroem zette, de milieubeweging in vlam zette? Silent Spring, als verwijzing naar de vogels die niet floten maar stierven dankzij het gebruik van DDT en ander landbouwgif. „They” kunnen wel degelijk de lente afschaffen. 

Tot zover het gekniesoor. Want binnen kun je alleen maar weerloos zijn tegen de schilderijen van Hockney. „Does it spark joy?”, is een andere recente gevleugelde uitspraak, deze niet van Hockney maar van opruimgoeroe Marie Kondo, en het werk van Hockey is een en al joygespark, in alle zalen van het schip dat Gehry hier heeft aangelegd; als een soort ark van Noach verzamelt het alle joy die Hockney sinds 1955 over ons heeft uitgestort. Neem bijvoorbeeld de schilderijen die hij sinds eind jaren negentig in Yorkshire en later in Normandië maakte, waarop van die ronde, machinaal gevormde strobalen de velden bevolken. Nostalgie is niet nodig; Hockney zag de joy van die dingen. Geen onvergankelijke wereld, zoals Nescio ooit schreef, want ook landschappen veranderen, maar wel onvergankelijk plezier in het tonen daarvan. 

Britishness en queerness

Hockney is inmiddels 87 en heeft de laatste jaren al een flink aantal tentoonstellingen gemaakt die de laatste hadden kunnen zijn. Wie weet is het deze; met meer dan 400 werken is het in ieder geval de grootste. Hockney kun je wel de Elton John van de beeldende kunst noemen. Immens getalenteerd, nooit gekluisterd aan een avant-garde, excentriek uitgedost, een icoon van Britishness en queerness die onvergetelijk werk heeft gemaakt maar toch nooit in alle kringen helemaal serieus wordt genomen. 

Hockney had maar één modernistisch gebouw en drie palmbomen nodig om zowel abstractie als ironie als melancholie rond te laten zingen

Deze tentoonstelling gaat vooral over de laatste 25 jaar van zijn productie, maar begint gelukkig met twee zalen gevuld met greatest hits uit de jaren zestig en zeventig, waaronder een paar van zijn zwembaden, portretten en interieurs, met daarbij het geestige Some Neat Cushions on a Couch (1967), dat inderdaad een bank met kussens, een luxaflex en een tapijt toont (en een stukje kamerplant), en het al even geestige en geweldige Savings and Loan Building (ook 1967). Hockney had maar één modernistisch gebouw en drie palmbomen nodig om zowel abstractie als ironie als melancholie rond te laten zingen. Wat een feest. Opvallend zijn de schilderijen van mannelijk naakt onder de douche uit de jaren zestig, een tijd dat seksuele contacten tussen mannen nog strafbaar waren in het VK.

Op zijn manier heeft Hockney altijd met nieuwe media geëxperimenteerd, onder meer met faxmachines en polaroids; op de tentoonstelling hangt boven de meesterlijke fotocollage Pearblossom Highway uit 1986, een van zijn vele spelingen met perspectief. Volgens Hockney hadden schilders altijd al met techniek geëxperimenteerd; hij maakte veel werk van het bewijzen dat schilders sinds de vroege Renaissance met een camera obscura en andere optische instrumenten gebruikten, nu bekend als de Hockney-Falco theorie, waar hij in 2001 een boek over publiceerde, Secret Knowledge: Rediscovering the Lost Techniques of the Old Masters. In de FLV zijn op The Great Wall(2000) kleine reproducties van oude schilderijen te zien om ons te overtuigen. 

iPad en iPhone

Hockney zelf begon al heel snel na hun verschijning op de iPhone en de iPad te schilderen. Een paar jaar maakte hij elke dag een stilleven op zo’n schermpje en e-mailde dat naar vrienden. Anderen kregen ze ook te zien en dat was een genot dat je eigen scherm elke keer deed oplichten. Sprezzatura. De FLV hangt er nu vol mee, maar dan op groot formaat uitgeprint en soms als schilderij ingelijst aan de muur gehangen. Dat werkt helaas niet. De prints missen de helderheid van de schermen. Geen joy maar soep. Of is het gewoon nog wennen? Gelukkig maakt hij ook nog steeds schilderijen, waaronder een grote zon en een zelfportret in een tuin in Londen, waarop narcissen de komst van de lente aankondigen, het meest recente werk op de tentoonstelling. Hockney schildert zichzelf in deze tuin terwijl hij zichzelf schildert terwijl hij zichzelf schildert, een Droste-effect waarin we wel willen blijven. Hockney forever. En zijn bril is ook nog eens geel.

Veel beter dan de iPadschilderijenprints werkt de zaal waarin Hockney’s decors voor opera’s zijn ondergebracht. Je kunt op grote kussens liggen en vanaf alle vier wanden bestookt worden met nu geanimeerde ontwerpen voor opera’s uit de jaren zeventig en tachtig, van Stravinsky, Ravel, Wagner, Puccini. De animaties zijn overgenomen uit David Hockney: Bigger & Closer (not smaller & further away), een door de meester zelf gesuperviseerde immersive experience die in 2023 in Londen te zien was. Meestal worden zulke immersieve tentoonstellingen gemaakt over al lang dode kunstenaars – Van Gogh, Monet, Klimt, Kahlo, Dali, et cetera – het avontuur uit hun werk gezeefd tot er een paar stijlkenmerken overblijven. Maar Hockney leeft nog! Misschien blijft Hockney wel altijd leven. Nee, dat kan niet. Echt niet?

MET DANK AAN NRC  
 zie ook: Kruipen in het hoofd van Willem van Genk  

Grenzen

’Je grenzen bewaken’: zorgen dat iemand z’n plaats weet…
Ik ervaar afstand tot de Amaryllis hier voor me, ik weet zeker dat zij haar plek weet – zij is haar plek
Amarillys Sweet Star
tedere aanwezigheid 
wonder van schoonheid
streling voor het oog

lichtpunt in duisternis –
geheel op eigen kracht
aan de bol ontsproten
trek je alle aandacht.
Bij dieren is het anders gesteld, ‘wilde dieren’ houden wij mensen – die het hier op aarde voor het zeggen lijken te hebben (de mens als ‘rentmeester’) – in bedwang, soms met onze handen:
Verzorgers van de dierentuin van Boedapest vaccineren een tijgerjong dat door de politie in beslag werd genomen tijdens een drugsgerelateerd onderzoek. In 2026 krijgt het dier naar verwachting een vaste plek naast het berenverblijf in Veresegyház, ten noorden van Boedapest.FOTO ATTILA KISBENEDEK / AFP
… maar meestal met hekken, tralies en prikkeldraad – of soms met een wapen, zoals recent bij de wolf Bram op de Veluwe het geval was:
Bram (± 2021-2025) is dood. De wolf die Nederland een spiegel voorhield laat een grote pootafdruk achter (Trouw)).

Maar wij hebben ook de mogelijkheid ons te verbinden, vriendschap te sluiten:

De 22-jarige Keniaanse klimaatactiviste Truphena Muthoni brak haar eigen Guinness World Record door 72 uur onafgebroken een boom te omhelzen, zonder te eten of te slapen. Haar eerdere record stond op 48 uur.FOTO SIMON MAINA / AFP
‘Go and make friends with the trees’ (Krishnamurti).

One day, on a walk through the pines, he asked me how I met people. I did not know what he meant, and said so. As we passed a Toda patriarch and his daughter, he said again, “How do you meet people? Look at these Toda’s passing us, that old man with his
beard, and the young girl with her striped shawl. What is your response to them?”
I said that when I see them I think of what they once were. Once their tribe ruled in the Nilgiri hills. They were the kings of this land, and now they are poor wanderers, grazing cattle and clustering in small glades.
He said, “Surely, if you want to understand them, you do not see them through your thoughts. Why aren’t you just aware of them passively, with alertness? Why are you not sensitive to them?”
Later, as we were returning home, he turned to me and said with a twinkle in his eye, “Go and make friends with the trees.”

J. Krishnamurti: A Biography, Pupul Jayakar p.126

Een verhaal van tanden en kiezen

Klaaske en ik hebben in ons Amsterdamse leven een lange, moeizame reis gemaakt langs allerhande tandartsenpraktijken. Zodat we inmiddels zoiets als een praktijkdiploma ‘Tandartsenijkunde’ op zak hebben…

Het begon allemaal bij mevrouw Wil Stärcke aan de Prinsengracht. Daar kwamen we terecht op voorspraak van Wouter van Raamsdonk, Klaaskes toenmalige chef aan de VU. Er was in die tijd, zo rond 1975, geen tandarts te krijgen, dus we waren er heel blij mee. We hadden beiden van huis uit niet echt een dwingend idee van een tandarts meegekregen, het was een zorgaspect dat toen nauwelijks telde, althans voor ons. Maar op een gegeven moment moet je wel…

Mevrouw Stärcke – nomen est omen – had een sterke persoonlijkheid. Ze bleek ook een amateur-psycholoog te zijn, die je de meest indringende vragen stelde als ze daar met haar handen in je mond zat. Dat voelde als een overval, verbaal verweer was er niet bij – hooguit een ‘zeg maar A’…
De enige behandeling die me van haar bijgebleven is, is het trekken van een kies. Dat vraagt van een tandarts flink wat kracht en een enigszins hoogstaande positie. Omdat ze tenger en klein van stuk was – voor een mentale behandeling minder bezwaarlijk dan voor een dentale – nodigde ze me uit in een fauteuil in haar salon plaats te nemen, met uitzicht op de Prinsengracht. Daar ging ze me toen te lijf met de trektang, in een machtig gebaar – en kreeg de kies er na enig wringen uit…
Omdat mw Stärcke al op leeftijd was, hield er al snel mee op en werden we als patiënt overgedaan aan een met haar bevriende, jonge collega, Mies geheten, die resideerde aan de Keizersgracht – zo bleven we dus binnen de grachtengordel.

www.amsterdam-monumentenstad.nl
]vergroten door te klikken]

Mies had daar een reuze chic onderkomen, een woonhuis annex praktijk. Ze had de gewoonte tijdens behandelingen telefoongesprekken te voeren met vriendinnen, om afspraken te maken voor de lunch, herinnert Klaaske zich. Het was daar heel huiselijk dus. En haar assistente Sophie wekte mijn sympathie. [1]
Maar op een gegeven moment kwam daar een tweede tandarts, die eerder in Griekenland had gewerkt. En die jaagde ons de stuipen op het lijf, door hardop te denken terwijl ze met je bezig was, in de stijl van: ‘O jee, als dit maar goed gaat…’
Nou, we leefden met haar mee…

Uit deze benarde situatie werden we gered door Hanna Mobach, die ons vertelde van hun bekwame tandarts aan de Michelangelostraat in Oud-Zuid: tandarts Mekenkamp (Wilco voor intimi) – die wel een endontoloog bleek te hebben waar ik op kon schieten: “Een lastig geval…” zei hij dan, en dan bleek bij de afrekening het geoffreerde bedrag met tweehonderd vijftig euro verhoogd te zijn. Maar gelukkig troffen we daar ook Marieke Oostwegel, met wie we beiden goed konden opschieten – totdat ze daar vertrok om in Amersfoort als kindertandarts te gaan werken,
Zo stonden we weer met ons mond vol tanden – waar Wilco bij mij net een rijtje implantaten aan toe had gevoegd. En bij implantaten hoort trekken:

Amsterdam-Hondecoeterbuurt, 1 mei 2024
]vergroten door te klikken]
Onlangs liep ik samen met Klaaske langs de Minervalaan, van het Plein naar station Zuid. Er was een kies getrokken. Ogenschijnlijk was het een makkelijke trekking geweest, die zich in alle voorkomendheid leek te hebben voltrokken – ’t was de stilte voor de storm, elke stap nam mijn woede toe…
Aanvankelijk keerde die zich onnavolgbaar tegen mezelf, mijn eerste gedachte was dat Ik niet aardig was geweest tegen de tandarts en haar assistente. Was het berouw? – een gevoel dat Job in de verse Bijbelvertaling is ontzegd.
Odyssee langs de Zuidas…, 6 oktober 2021.

En weer gingen we op zoek, deze keer dichter bij huis: een nieuwe praktijk in Amsterdam-Noord – waar ik niet teveel woorden aan vuil wil maken, alles leek daar mis te gaan: zij begrepen mij niet, ik verstond hen niet, het was kortom een lijdensweg.

Negrea tandartsen

Als door een wonder – via een tandtechnieker die mijn vijf jaar oude ‘noodgebitje’ verving – kwamen we toen bij Negrea tandartsen terecht. Overigens ook een praktijk in Oud-Zuid, ook daar hing weer een prijskaartje aan. Maar ik moet hier ook als heldenfeit vermelden, dat Sanda Negrea me een een klikgebit-op-implantaten wist aan te praten – een ‘verbindend gebitje’ dus. En dat werd toen perfect uitgevoerd door dezelfde tandtechnieker die ons naar haar verwezen had. Dus de cirkel was rond.

Nu we ‘op leeftijd gekomen zijn’, zoals dat heet, hebben we eieren voor ons geld gekozen: we zijn weer terug bij de praktijk in Amsterdam-Noord – die inmiddels wel getransformeerd is en opgedeeld in twee aangrenzende praktijken, met nieuwe gezichten en oude bekenden. We bleken in beider computersysteem nog aanwezig te zijn.
Morgen heb ik mijn eerste afspraak met een specialist – in de andere praktijk, ik hoef alleen maar de Termini over te steken…

Noordas Tandartsen & Mondhygiënisten
]vergroten door te klikken]

____________________
[1] Toen ik Maarten Houtman een keer daarover vertelde, orakelde die: “Die Sophie heeft een hekel aan je…”
Nou, daar kon ik met m’n verstand niet bij … hoe kon ik me zo vergissen? Het kan ook zijn dat ik het diepweg toch wel begreep – alleen al Maartens tegenwoordigheid nam je mee de diepte in.

Nu denk ik: Sophie was ook iemand van kleur, had ik daardoor die blinde vlek? Misschien was mijn sympathie voor haar wel ‘overcompensatie’. Met andere woorden: deed ik zo m’n best, om daarmee iets te verbergen? Heet dat geen ‘positieve discriminatie’?
Maarten had me al eens gewezen op mijn ‘racisme’, zie: Een molensteen in de vijver…

Een molensteen in de vijver…

Bovenaan: Uitzicht op Molenwijk vanuit Hanna’s voormalige woonatelier – waar Maarten in 1976 in eerste instantie bij haar introk – maar dat inmiddels getransformeerd is in buurtcentrum ‘Molenwijkkamer’.


Ik herinner het me nog als de dag van gisteren…
Ik liep met Maarten Houtman – die toen al jaren mijn Zen-leraar en vertrouwensman was – op de gaanderij van hun flat op vijf hoog in de Amsterdamse Molenwijk, toen hij plotseling tegen me zei, zomaar uit het niets: jij bent een racist.

Ik geloof niet dat er aan Maartens uitlating iets specifieks voorafgegaan was, er was geen directe aanleiding. Ze kwam gewoon als een donderslag bij heldere hemel – die linea recta bij me binnenkwam. Ik kreeg geen gelegenheid om het te overwegen, het was meer een gevoel van: ‘ga er maar aan staan’.
Het kwam zelfs niet in me op om die toch wel heel onaangename boodschap te ontkennen – ze werd me ook als een matter of fact gepresenteerd. En, ondanks mezelf, had ik ook niet het idee dat Maarten op de man speelde, hij klonk meer van: zo liggen de zaken, zo ben je gedetermineerd. Punt, uit.

Ik liet het er dus maar bij – bijna als een: ‘dankjewel, Maarten, goed dat je me eraan herinnerd hebt…’
Maar natuurlijk was het een schok, een dreun van jewelste, die nog lang zou nagalmen – en vervolgens een hele gedachtentrein in gang zette. Allengs liet ik m’n leven de revue passeren, met gedachten aan alle mensen van kleur die op mijn pad waren gekomen.
Zoals een vage herinnering aan de eerste ‘zwarte man’, die in ons dorp Krimpen a/d IJssel verscheen – waar ik notabene zelf in een hokje geplaatst werd, omdat we een familie van ‘stadse mensen’ waren.
En ik dacht aan mijn vriend mijnheer Millenaar. Hij werkte op het kantoor in Krimpen, bij wie ik kind aan huis was, bij zijn vrouw en twee kinderen, een houten huis dat bij ons op de betonfabriek stond. Ik had daar zijn vriendelijke Indische moeder en strenge Hollandse vader ontmoet.
En misschien dacht ik ook wel aan Maarten zelf – Hanna noemde hem soms ‘een echt indisch mannetje’… En was hij ook niet iemand die, ondanks de koloniale wortels van de familie Houtman, de plaatselijke bevolking op Java als zijn echte verwanten had beschouwd? En ik had ook gemerkt dat hij meer geïnteresseerd leek in iemand die hier vreemd was, dan in de standaardmens van het ‘domineesland’.
Dat laatste overkwam mij onlangs overigens ook, toen ik in NRC dit verhaal las:


Terug naar mezelf – ging het Maarten al die jaren ook niet om belangstelling te hebben voor jezelf, om jezelf te leren kennen?
Hij had me al eerder op m’n ‘gedetermineerdheid’ gewezen, toen hij tijdens een sessie verzuchtte : “Jij zit nog zó vast aan je afkomst…”
Nou, dat paste op dat moment al helemaal niet in m’n zelfbeeld, ik vond mezelf juist geëmancipeerd…

Wat ik eigenlijk wil zeggen is, dat wij in de loop der jaren een ‘privé ruimte’ gecreëerd hebben, die onze halve wereld omvat. Als iemand daarin probeert in te breken, zijn we kwaad, we voelen het als een verraad. Ook al gebeurt het met de beste bedoelingen, we voelen we ons in ons hemd gezet…

Dus laten we zeggen dat Maarten me op dat bewuste moment met de neus op een ‘gevoelige kwestie’ drukte – die je wel je leven lang begeleidt: van familiebanden tot stamverwantschap, van nationalisme tot klassenbewustzijn. Allemaal diep verankerd, zowel in ons blikveld als in onze genen – waar je niets in de melk te brokkelen hebt, meegevoerd als je wordt door de instincten.
Je vraagt je af: wat voor ruimte blijft er dan nog over voor bezinning, voor bewustwording…

Zover waren we dus gekomen, daar op die gaanderij in de Molenwijk. Het was toen aan mij om die koan[1] op te lossen – waar ik ook nu nog mee bezig ben…

Zie ook: Een verhaal van tanden en kiezen 

[1] Verstandelijk onoplosbaar raadsel, waarin de leerling zich van opstaan tot slapengaan moet verdiepen.

Een pannetje vol met reislust

Het is jarenlang mijn broedplaats van Yogi-thee geweest: het stalen pannetje van BK. Op mijn gasstel aan de Jisperveldstraat heeft het brouwsel al die jaren twintig minuten staan trekken op een klein vlammetje – en al die tijd heeft het pannetje de stormen van het leven doorstaan.

Hierboven is het gefotografeerd op de ‘kast van tante Fien’ – de gedienstige die haar leven lang voor onze jong verweduwde oma in Naarden gezorgd heeft – klaar voor een Catawiki bericht. Maar gelukkig hoefde het zover niet te komen…
Want hieronder zie je dat het een tehuis heeft gevonden, bij Emilie – toen ik haar schreef dat mijn lievelingspannetje tussen de wal en het schip dreigde te vallen, bood ze spontaan aan het een plaats te geven op haar eigen gasstel.
Het probleem was namelijk, dat het pannetje, door z’n gewicht, een bedreiging vormde voor de glazen inductie plaat hier – dus daar had ik me maar bij neergelegd.

”Hallo Hein en Klaaske Het pannetje is zonet ingewijd met gekookte boekweit. Het is een geweldig goede pan. Dank je wel.”

Wat voorafging:

Nadat het pannetje hier een tijd lang werkeloos op het aanrecht had gestaan, heb ik het op 5 december in een plastic tas gedaan en bij de voordeur gezet, klaar om op reis te gaan – en ik erachteraan.

Onverhoeds ben ik toen op de bus gestapt – dat was ik althans van plan, want toen ik al een hele tijd bij de halte had gestaan, heb ik de eerste en beste taxi aangeroepen – die toen vroeg of ik cash kon betalen. Na een vergeefse tocht langs opgeheven geldautomaten, gaf de chauffeur me z’n pasje om online te betalen. Helaas was ik niet zo gis om dat met m’n iPhone te doen. Dus ik stuurde – op suggestie van de taxichauffeur – toen een foto van het pasje naar Klaaske, met de vraag het begrootte bedrag over te maken.
Toen bedacht ik pas dat ik Emilie beter kon bellen dat ik naar haar onderweg was…

Om kort te gaan: Emilie stond me buiten al op te wachten, ze was net van plan de deur uit te gaan…
Zo kwam het pannetje toch nog op z’n plek, maar wel nadat ik daar eerst de trap beklommen had – wat ik totaal verleerd was, na m’n verhuizing naar de Elpermeer. Hoe zeg je dat: de jaren tellen – net zoals ik de traptreden telde, de verdiepingen – alsof ik in een nieuwe wereld beland was, zo keek ik daar om me heen…
Eenmaal binnen, haalde ik de zak met het pannetje uit m’n rugzak en overhandigde het aan Emilie – alsof het een sinterklaascadeautje was. We hebben toen nog tot etenstijd zitten praten, tot Emilie aankondigde dat ze me terug naar huis zou brengen.
Maar het pannetje bleef daar achter – hierboven zie je het in zijn volle glorie staan, als herboren… Zich volbewust van zijn kunnen, van zijn inhoud, van zijn functie als dienares van de zelfkokende mens.


De lege plaat die het pannetje achterlaat, met links de nieuwe kandidaat.

p

Marlene Dumas: Als ik een penis wil schilderen, schilder ik geen wortel

Dit is een artikel uit het NRC-archief

Ze is de bekendste van de drie Nederlandse exposanten op de Biennale van Venetië. Haar stijl heeft allang school gemaakt. Ga naar een beurs en zie daar steevast een bijna-schilderij van Marlene Dumas: de transparante verflagen, de bijna fluorescerende tinten en contouren, de schijnbaar nonchalante, maar o zo trefzekere schilderstechniek, de uitvergrote hoofden en lijven van baby's, psychiatrische patiënten en andere menselijke figuren. Modellen, van wie vaak de nachtzijde tegen het licht wordt gehouden; in vorm èn inhoud.  

Marianne Vermeijden, NRC Handelsblad, 2 juni 1995

Bezoekers bij Marlene Dumas’ ‘Miss January’ tijdens de kijkdag van Christie’s in New York.

Die duistere kant in Dumas’ werk symboliseert ‘het kwaad’, ‘de boze droom’, is vaak geschreven. Liever zie ik daarin de scherpzinnige, bijna ‘helderziende’ blik van de schilder, die mededogen, angst, weerzin en andere emoties blootgeeft, maar die diezelfde gevoelens net zo goed weet op te roepen. ‘Ik wil mensen afbeelden in hun complexiteit en hun nooit totaal te definiëren identiteit’, zei ze zelf. Haar epigonen laten zich snel ontmaskeren, juist omdat die knap gesuggereerde donkerte tussen complexiteit en identiteit waarmee Dumas onrust zaait, bij hen niet doorzien, toegeëigend en doorvoeld is. ‘Het zal wel’, denkt de toeschouwer, het laat hem koud, terwijl Dumas juist alles in het werk stelt dat gevoel te vermijden.

“Is het niet beter alleen mijn twee jongere, minder bekende Biennale-collega’s aan het woord te laten”, stelt ze voor tijdens de aanloop naar het vraaggesprek. Nee, Marlene Dumas (Kaapstad, 1953) hoort erbij. Straks hangen haar doeken in zowel het Nederlandse paviljoen als op een twintigste-eeuws overzicht in het Palazzo Grassi in Venetië en in het Castello di Rivoli in Turijn, naast de gedeformeerde figuren van Francis Bacon. Niemand anders dan Bacon schilderde zo schrijnend hoe onmachtig, agressief en verlaten de mens als een beest aan zichzelf kan zijn overgeleverd. Dumas staat wat huiverig tegenover die combinatie, tegenover elke duo-presentatie trouwens. Drie exposanten, zoals nu in Venetië, vindt ze veel minder bezwaarlijk: “Je hebt de vrijheid, maar ben je toch bewust van elkaar. We spelen ook duidelijk op elkaar in, want de tentoonstelling is als eenheid bedoeld.”

In haar atelier bladert ze door kranten- en tijdschriftfoto’s. Haar smalle en hoge Biennale-schilderijen van vooral zwarte vrouwen zijn naar die foto-bron terug te voeren, naar de gespannen dijen van het zwarte fotomodel Naomi Campbell, het gespierde narcisme van Madonna, de hooggehakte catwalk van Claudia Schiffer. In houdingen en fragmenten staan ze nu onherkenbaar model voor de serie Maria Magdalena. De vrouw die door Jezus van haar gekte werd genezen, meldt de bijbel, maar die later vooral als hoer en zondares werd voorgesteld. Prostituées en parfumeurs lijfden haar in als patroonheilige.

Marlene Dumas, Miss January, 1997

Dumas wilde uitpluizen wie in godsnaam Maria Magdalena is geweest. De heilige was ook een logisch vervolg op haar serie over de lijdende Christus. “Zoals Jezus een vrouwelijke man was, vaak zowel sensueel als afstandelijk verbeeld, zo herken ik in Maria Magdalena een mannelijke vrouw, geen zielige vrouw, maar een volwaardige discipel. Mijn Magdalena’s zijn evenmin zielig”. Op haar doeken ontlenen ze hun kapsel soms aan de één meter lange, vlasdunne haren waarmee de 16de-eeuwse Vlaamse schilder Quinten Matsys zijn Maria’s uitdoste.

Snel en associatief komen Dumas’ beeldcollages – van Matsys tot Madonna – tot stand. Dreigen haar Magadalena’s de ellenlange benen van supermodellen te krijgen, dan vraagt ze zich af of er geen verwijzingen ontstaan naar de net zo lange en mooi gespierde krijgers van de Nuba-stam, gefotografeerd door de bij de nazi’s ooit zo populaire cineaste Leni Riefenstahl. Draagt Magdalena op oude schilderijen vaak een schedel als attribuut bij zich, Dumas laat zo’n voorwerp weg, omdat het geassocieerd kan worden met kannibalisme.

“Ik schilder geen symbolen of attributen. Als ik een penis wil schilderen, schilder ik een penis en niet een wortel. Voorwerpen leiden de aandacht alleen maar af. Verder moet een doek een beetje kitsch zijn, een beetje banaal.”
De dertig tekeningen van gezichten die ze als een ‘blok’ eveneens in Venetië tentoonstelt, kleurde haar vijfjarige dochter Helena in. “Ze vond de oorspronkelijke zwart-wit bladen zo saai. Nu ben ik haar ondergrond geworden.”