Met een blik op het IJ, genoten we daar van de appeltaart met slagroom. [klik voor vergroting]
Panorama foto van Klaaske bij Eye, rechtstreeks van het Sail front. Van opwinding stortte ik de helft van een groot glas Latte Macchiato over ons tafeltje heen – dat we eigenhandig met een doekje en een reeks zakdoekjes opgedweild hebben. De charmante veeltalige bediening had wel iets beters te doen. Eenmaal thuis, deed iemand zomaar de buitendeur voor me open … en riep zelfs de lift voor me op! Een beetje erkenning van je ‘hulpbehoevendheid’ – wat al begint bij jezelf – doet een mens toch goed…
NB Doorlopende tekst is van Djoser, foto’s en onderschriften komen uit eigen archief.
“We vliegen naar Napels, de geboorteplaats van de pizza en ook de hoofdstad van Campanië, een regio rijk aan historische bouwwerken. Volgens Goethe moet je Napels zien en dan sterven. Na aankomst op het vliegveld rijden we direct door naar ons hotel. ’s Avonds kun je een eerste indruk krijgen van deze levendige stad en hetgeen de Italiaanse keuken zoal te bieden heeft. De volgende ochtend heb je de tijd om de stad wat uitgebreider te voet of per metro te verkennen. Napels is fraai gelegen aan een mooie baai en er valt veel te zien. Zo kent de stad vele musea, kerken, paleizen en kloosters. Je kijkt je ogen uit in de oude volkswijken met de bekende steile trapstraatjes, waar de was aan lijntjes boven je hoofd te drogen hangt. Ook is Napels de stad waar de nieuwste mode wordt uitgestald in de vele etalages van kleine boetiekjes.”
28 april 2015, in Napels storten we ons op het rijke Roomse leven…
Foto boven: De kathedraal van Napels, ook wel bekend als de Duomo di Napoli of de Cattedrale di Santa Maria Assunta. De sculpturen en het glas-in-loodraam met de duif stellen de Hemelvaart van Maria en de Heilige Geest voor, die een belangrijk onderdeel zijn van de religieuze iconografie in de kathedraal (uit het A.I. overzicht). NB Scherpstellen op het beeldhouwwerk deed de duif wegvallen, en omgekeerd. Daarom hier twee opnamen gecombineerd in Photoshop!
Panoramafoto's zijn mijn hobby, dus zet je schrap! Klik op de afbeeldingen voor vergroting.
28 april 2015 De Santa-Chiara in Napels, met fresco’s en tegelmozaïeken van rond 1740di 28 apr 2015 Waterballet in de kloostergang. Ingrid blijft opgewekt!Op 28 april 2015 stond in Napels op iedere straathoek een paraplu-verkoper.
“Op weg naar het zuiden bezoeken we de opgravingen van Pompeii. Onder leiding van een professionele gids komen we meer te weten over de stad die in het jaar 79 werd overrompeld door een vulkaanuitbarsting van de Vesuvius. De plaats werd bedekt met een dikke laag as, waardoor deze goed bewaard is gebleven. Pompeii is de geboorteplaats van de moderne archeologie. Het is de eerste plek die door mensenhanden werd opgegraven in 1594, na een toevallige vondst van een architect. De archeologische vondsten geven je een goede indruk van het leven in de Romeinse tijd. Je ziet onder andere afdrukken van mensen die verrast werden door de uitbarsting.”
28 april 2015 – Reisgenoot Roel tijdens de lunch in de pizzeria om de hoek.
“Volgens één van de mythes van de beroemde Amalfikust, verleidde het gezang van sirenen vele zeelieden, waarna zij de dood vonden in Sorrento, de ’toegangspoort tot de onderwereld’. We kunnen vanuit de levendige kustplaats Salerno per boot de idyllische Amalfikust bezoeken, met kleine charmante dorpjes prachtig gelegen tussen de Italiaanse cipressen en kleine strandjes. De dorpjes lenen zich uitstekend om te flaneren langs de kustboulevard. Of maak een wandeling langs de tuinen en terrassen met citroenbomen en proef de specialiteit van deze streek: limoncello.”
Reizen langs Calabrië, de ‘kust van de Goden’
Dag 5 Salerno – Paestum – Trecchina Dag 6 Trecchina – Tropea Dag 7 Tropea
“De reis naar het zuiden onderbreken we met een overnachting in Trecchina. Onderweg hebben we tijd om te genieten van gastronomische, historische en culturele bezienswaardigheden. Neem bijvoorbeeld een kijkje op een lokale kaasboerderij, waar je de beroemde mozzarella di bufala kunt proeven.”
28 april 2015. Onze bus strandde in de teen van de laars… bij Skilla! Aan de overkant is Sicilië zichtbaar, waar Charibdis loert… Maar het laat Bastiaan onberoerd.
“Vanuit Trecchina, bij het natuurgebied Parco Nazionale del Pollino, rijden we naar Tropea. De rit voert langs de mooie kust van Calabrië, in de teen van de laars. Dit stuk van de kustlijn aan de Tyrreense Zee heet de Costa degli Dei (de ‘kust van de Goden’) en is bijzonder geliefd bij de Italianen. Het prachtige witte strand bij Tropea leent zich uitstekend om heerlijk te luieren en een boekje te lezen. Wie van vis houdt, kan hier zijn hart ophalen. In de visrijke kustwateren wordt er naast sardines, ansjovis en tonijn ook pesca spada (zwaardvis) uit de zee gevist, die je zeker terugvindt op de menukaarten van de trattoria’s.”
Ontdek de bruisende hoofdstad van Sicilië, Palermo
Dag 8 Tropea – Villa San Giovanni – veerboot naar Messina – Cefalù – Palermo Dag 9 Palermo, bezoek Monreale
Marianne en Everdien in gesprek tijdens de overvaart.
Dag 10 Palermo “We rijden verder naar het plaatsje Villa San Giovanni, in het kielzog van Odysseus, en steken over naar het eiland Sicilië. Na een behouden vaart, rijden we vanuit de haven van Messina verder met de bus naar Palermo.”
“Het grootste Italiaanse eiland biedt legio contrasten, van mooie stranden in Cefalù en vergane glorie in de bruisende hoofdstad Palermo, Griekse ruïnes in Agrigento en Selinunte tot ruige vulkanische natuurgebieden rond de Etna. Tussen enkele van de hoogste bergen van Sicilië liggen dorpjes, boerderijen en wijngaarden verspreid over de heuvels en dalen. Sicilië spreekt uiteraard ook tot de verbeelding vanwege het geruchtmakende maffiaverleden. De maffia, ook bekend als Cosa Nostra, was een crimineel syndicaat dat in het midden van de negentiende eeuw ontstond in Sicilië.”
28 april 2015. Veld met resten van tempels in het Parco Archeologico di Selinunte.28 april 2015. Ingrid bekijkt de Griekse zuilen op haar kersverse Sony smartphone – die als reserve fototoestel verrassende plaatjes opleverde.
“We stoppen in Paestum, om enkele van de best bewaard gebleven tempels uit de Griekse oudheid te bekijken. We passeren pittoreske dorpjes waar het toerisme nog in de kinderschoenen staat zoals bijvoorbeeld Rivello, dat wel tegen de bergwand lijkt aangeplakt!”
“We overnachten in de stad Palermo, waar in de jaren ’80 de processen werden gevoerd tegen de prominente leden van de maffia. Je vindt hier tal van monumenten in Byzantijnse-, Arabisch-Normandische-, Renaissance- en barokstijl. Ook loont het zeer de moeite waard om rond te dolen tussen de marktjes en trattoria’s, in de smalle steegjes en over de kleine pleintjes die achter de historische gebouwen te vinden zijn. Enkele kilometers buiten Palermo ligt de 12e-eeuwse kathedraal van Monreale. Het staat bekend als het mooiste voorbeeld van Normandische architectuur. Ook andere bouwstijlen zijn terug te vinden in vele elementen, zoals de bronzen deuren van de hand van Pisano en Da Trani. De schitterende gouden mozaïeken kun je niet missen. Ze zijn zeer waardevol en befaamd in de hele wereld.”
1 mei 2015. Stop in Consenza. De geest van Sint Franciscus van Paola waart hier nog rond, onderweg raakten we verzeild tussen de bedevaartgangers – met dank aan onze chauffeur Mario. Hij verrichtte intussen wonderen achter het stuur, na elke ochtend vóór vertrek een paar weesgegroetjes gebeden te hebben. Zo. 3 mei 2015 09:37, Mario vult koelwater bij nabij Tropea.
Dompel je onder in de Griekse oudheid: Selinunte en Segesta
Dag 11 Palermo – Segesta – Marsala – Selinunte Dag 12 Selinunte – Agrigento – Piazza Armerina
“Vandaag kan de liefhebber van de Griekse oudheid zijn hart ophalen! Op weg naar Selinunte passeren we Segesta waar je de Dorische tempel met zijn 36 zuilen kunt bewonderen. Omdat het dak ontbreekt denkt men dat dit heiligdom nooit is voltooid.
Je vindt hier ook een oud theater, dat deels uit een rots is gehouwen en tot op heden nog een perfecte akoestiek kent. Of bezoekers destijds hun volle aandacht bij de muziek konden houden is de vraag, want het uitzicht hiervandaan is werkelijk adembenemend. Een stukje verderop maken we een stop in Marsala waar wijnliefhebbers kunnen proeven van de wereldberoemde Marsalawijn. Na een ode te hebben gebracht aan de wijngod Dionysos, blijven we in Griekse sferen in Selinunte, dat ooit de grote rivaal van Segesta was. Het meest westelijk gelegen stadje tijdens de Griekse heerschappij werd verwoest door Carthagers. Na veel strijd en aardbevingen staat er helaas nog weinig overeind, maar de ruïnes van drie tempels zijn voor cultureel en historisch geïnteresseerden een absolute aanrader.”
6 mei 2015.Riant uitzicht op de Siciliaanse olijfboomgaarden vanaf mijn balkon in Grand Hotel Selinunte.
“We onderbreken de rit naar de oostkust van Sicilië met een overnachting in Piazza Armerina. Hiermee creëren we voldoende tijd om te genieten van de schoonheid die het eiland te bieden heeft. De Vallei der Tempels (Valle dei Templi) bij Agrigento herbergt verschillende cultuurschatten, waaronder vijf tempels die relatief goed bewaard zijn gebleven.
7 mei 2015, Pakraga. Dorische tempel met 36 zuilen.
Uiteraard bezoeken we ook de Romeinse Villa Casale, dat pas recentelijk werd ontdekt. De villa met 50 kamers dateert uit de derde en vierde eeuw. In elke kamer ligt een mozaïeken vloer met prachtige motieven en scenes.”
Dag 13 Piazza Armerina – Etna – Taormina Dag 14 Taormina Dag 15 Taormina – Catania – Amsterdam
Bedwing de Etna en geniet van de schitterende uitzichten
Op weg naar Taormina stoppen we bij een van de actiefste vulkanen ter wereld, de Etna. Op een hoogte van ongeveer 1900 meter kun je over de hellingen wandelen. Een heel bijzondere ervaring! De bodem is hier zwart van de lava. Schoeisel met een goed profiel is daarom ook belangrijk voor deze tocht. Een facultatieve excursie met een terreinwagen of per kabelbaan brengt je naar een hoogte van ongeveer 3000 meter. Je hebt hier een schitterend uitzicht over de omgeving met verschillende kraters en relatief recente lavastromen.
9 mei. “Daar, vóor onze blikken, rijst Etna breed en sneeuwblank reuzig omhoog en wolkt zijn smook uit in dikken stoom. De dreigende berg glooit daar aan den einder en schijnt een beeld van het Noodlot zelve …
En zoo rijst daar de ruïne, zoo rees eenmaal het Grieksche Theater in de eigene atmosfeer van Noodlot, Leven en Ziel …” (Couperus)
“We verblijven de laatste dagen van onze rondreis in de omgeving van Taormina, in het plaatsje Letojanni, waar vandaan je gemakkelijk met openbaar vervoer op pad kunt gaan. Taormina zelf is van oudsher een centrum voor handel en kunst, ook ten tijde van de Normandische, Spaanse en tenslotte Franse overheersing. Je ziet hier nog tal van overblijfselen, zoals het oude Teatro Greco, waarvandaan je een schitterend uitzicht hebt op de Ionische Zee. Maar je kunt natuurlijk ook heerlijk bijkomen van alle indrukken, op een van de prachtige stranden of lekker genieten van een echte Italiaanse cappuccino op één van de gezellige terrasjes.”
9 mei 2015. Uitzicht vanaf mijn balkon in Hotel San Pietro in Letojanni, ons laatste verblijf…
“Vanuit Letojanni is het mogelijk om een uitstapje te maken naar Catania, bijvoorbeeld voor last minute souvenir shoppen. Wie maar geen genoeg kan krijgen van al de cultuurschatten uit de oudheid, moet absoluut een bezoek brengen aan het archeologische park in de nabijgelegen plaats Giardini-Naxos. Hier kun je Naxos, de eerste Griekse nederzetting op Sicilië bezichtigen.”
Ingrid met reisleidster Jetty in Trapani, het meest westelijke puntje van Sicilië.
Paestum – door de Grieken 'Poseidonia' genoemd – is gelegen aan de rand van een enorm opgravingsgebied, met de drie best bewaarde Griekse tempels van Italië. Veel van wat er gevonden is, wordt bewaard in het Archeologisch Museum. Toen ik daar mei 2015 onderstaande zaal betrad, werd ik getroffen door de werking die van het verstilde tableau met 'De duiker' – in het midden – uitgaat.
Museo Archeologico di Paestum – Tombe van de Duiker, de gaafste fresco’s uit de Griekse oudheid.[klik om te vergroten]
Drie van de vier in de ‘Tombe van de Duiker’ gevonden tableau’s laten scenes zien van een symposion, een viering in de mannenvertrekken, met zuiveringsriten, drank en muziek, waar ook de overledene aanzit. De vierde is het fresco van ‘De duiker’, die het plafond van het graf vormde.
Het toont een menselijke figuur die, dynamisch maar eenzaam, tussen hemel en aarde zweeft, temidden van een landschap van kosmische dimensies: achter hem rijzen de Zuilen van Hercules, de grens van de bekende wereld; beneden wacht de Oerzee, die hem straks zal opnemen. De figuur van 'De duiker' staat symbool voor de reis van de ziel door het Onbekende, voorbij alle plaats en tijd. De geleerden zijn het erover eens dat de symboliek van het tafereel de opstandings-gedachte van de Pythagoreeërs ademt.
Tombe van de Duiker – Paestum (Z-Italië), 480 v.C. [klik om te vergroten]
Pythagoras, afkomstig van Griekse eiland Samos, vestigde zich rond 530 v.C. in Croton, het zuidelijkste puntje van Italië. De stad maakte, evenals het noordelijker gelegen Poseidonia, deel uit van Magna Graecia, het in de Oudheid door Grieken gekoloniseerde gebied in het zuiden van het huidige Italië.
De filosofie van Pythagoras, met zijn ideeën over matigheid, de onsterfelijkheid van de ziel en reïncarnatie, verbreidde zich aanvankelijk snel in Zuid-Italië en was er populair. Later werd zijn school vervolgd en traden de Pythagoreeërs uit de openbaarheid. Maar hun invloed bleef.
Reïncarnatie is in de Westelijke hemisfeer een vreemde eend in de bijt. Toch is de vraag naar wat er met je gebeurt na de dood, de hoeksteen van elke religie en van elke levensfilosofie. Zelfs het ‘misplaatste positivisme’ dat dezer dagen hoogtij viert en sleutelt aan de ‘Volmaakte Mens’, kan er niet omheen en zegt ‘O, er is niets, je bent je brein en je sterft ermee af.’ De idee van reïncarnatie wordt in onze Westerse cultuur van oudsher met wantrouwen bejegent. Alleen enkele naar esoterisme neigende groeperingen houden zich ermee bezig. Natuurlijk is er het ‘verre India’, waar dit gedachtengoed tot bloei is gekomen en in Hindoeïsme en Boeddhisme voortleeft. Maar daar wordt hier altijd een beetje denigrerend over gedaan, als was het een primitief bewustzijnsstadium, dat voor ons een gepasseerd station is.
Met onze reisleidster Jetty bij Tombe van de Duiker, temidden van een schoolklas (foto Ingrid Bakker) [klik om te vergroten]
Terug van vakantie, kwam ik tot mijn vreugde ‘Het verhaal van het stofje in de stroom‘ tegen, de parabel waarmee Maarten Houtman zijn visie op reïncarnatie uiteenzet. Tijdens een sessie in 1996 wordt hem er opnieuw naar gevraagd. Hij antwoord met een verhaal uit zijn leven, waarmee hij duidelijk maakt hoe dit inzicht bij hem is ontstaan: Twee richtingen in je leven, in: ‘Terugkeren tot de Oorsprong’, Tao-zen sessie van 13-18 december 1996 in Huissen.
Andreas Huynen, emeritus hoogleraar Duitse en vergelijkende literatuurwetenschap aan Columbia University (waar hij vanaf 1986 lesgaf) en generatiegenoot van Kiefer – die in zijn werk nadrukkelijk het Duitse verleden opzoekt – plaatst de discussie daarover in het licht van de bredere discussie over 'Vergangenheitsbewältigung', die in het Duitsland van na de oorlog plaatsvond.
Meer dan het werk van welke andere recente schilder dan ook heeft Anselm Kiefers post-schilderkunstige schildersproject bespiegelingen over nationale identiteit opgeroepen. Vooral Amerikaanse critici hebben zijn Duits-zijn uitgebreid geprezen, de authentieke manier waarop hij in zijn schilderijen omgaat met de geesten van het vaderland, met name met de terreur van de recente Duitse geschiedenis. Het gebruik van diepzinnige allegorie, de veelvuldige verwijzingen naar Germaanse mythen, het spel met het archetypische, dit alles wordt beschouwd als typisch Duits, en toch zou het, door de kracht van de kunst, op de een of andere manier de oorsprong ervan overstijgen en uitdrukking geven aan de spirituele nood van de mensheid aan het einde van de twintigste eeuw. De verleiding is groot om dergelijke stereotyperende waarderingen van de nationale essentie af te doen als een marketingstrategie van het Reagan-tijdperk. Trots op de nationale identiteit is ‘in’. Zelfs de Duitsers profiteren ervan sinds Ronald Reagans bezoek aan de begraafplaats van Bitburg[2] gaf zijn zegen aan Helmut Kohls politieke agenda om het fascistische verleden te vergeten en de nationale trots te hernieuwen in naam van ‘normalisatie’. Op een internationale kunstmarkt waar de grenzen tussen nationale culturen steeds irrelevanter worden, fungeert de aantrekkingskracht van het nationale als een teken van herkenning, een handelsmerk. Wat al lange tijd kenmerkend is voor de filmindustrie (getuige de opeenvolging van de Franse cinema, de Italiaanse cinema, de nieuwe Duitse cinema, de Australische cinema, enz.) lijkt nu ook de kunstwereld in te halen: de nieuwe Duitse schilderkunst. Laat me, misschien ten onrechte, een korte passage citeren uit een artikel uit 1983 dat de Duitse identiteit in kwestie aankaart:
Kiefers gebruik van verf is als het gebruik van vuur om de lichamen van overleden, hoe dubieuze, helden te cremeren, in afwachting van hun feniksachtige wederopstanding in een andere vorm. De nieuwe Duitse schilders bewijzen het Duitse volk een buitengewone dienst. Ze leggen de geesten te ruste – zo diepzinnig als alleen het monsterlijke van de Duitse stijl, cultuur en geschiedenis kan zijn – zodat het volk authentiek nieuw kan zijn… Ze kunnen bevrijd worden van een identiteit uit het verleden door die artistiek te herbeleven.[2]
Als ik me herinner dat het in feite de nazi’s waren die authentieke nationale vernieuwing beloofden, een herrijzenis van het Duitse Volk uit de as van de nederlaag, en als ik me ook herinner dat het de nazi’s waren die massacrematie niet voor herrijzenis uitvoerden, maar voor de totale eliminatie van hun slachtoffers, de herinnering en al dat soort retoriek, dan gaan mijn haren recht overeind staan. Voor mij, een Duitser van Kiefers generatie, leest de verwijzing naar het begraven van de geesten uit het verleden als een Bitburg van kunstkritiek, zo niet erger, en ik zou beweren dat het de problematiek van de nationale identiteit in Kiefers werk fundamenteel verkeerd voorstelt. Kiefers schilderkunst – in zijn vormen, materialen en onderwerpen – gaat nadrukkelijk over herinnering, niet over vergeten. En als vliegen een van de organiserende picturale metaforen is, dan is het niet de vlucht van de feniks, maar de gedoemde vlucht van Icarus en de melancholische vlucht van de verminkte en moorddadig wraakzuchtige Wayland, de meestersmid van het klassieke boek over de Noorse mythologie, de Edda. Kiefers vleugels zijn immers van lood.
Het doel van dit essay is dan ook om ons begrip van Kiefers complexe en boeiende werk te bevrijden van de stereotypen van het Duitse karakter en van het cliché dat hem Anselm Angst noemt en zijn vlucht in de transcendentie van de kunst en het universeel menselijke aanbidt. Ik stel voor om Kiefers esthetische project te plaatsen in zijn specifieke culturele en politieke context, de context van de Duitse cultuur na Auschwitz waaruit het is gegroeid en waarin het esthetische vorm geeft, die het gedurende lange jaren van geringe erkenning heeft bezield, en waaraan het, ik zou willen argumenteren tegen oppervlakkige beweringen van transcendentie en universaliteit, uiteindelijk gebonden blijft – in zijn sterke en zwakke punten, en bovenal in zijn ambiguïteiten.
Zelfs een eerste en vluchtige blik op Kiefers werk zal ons vertellen dat het obsessief bezig is met beelden van mythe en geschiedenis. Ondergedompeld in de verkenning (en exploitatie) van de kracht van mythische beelden, heeft dit werk de mystificatie doen ontstaan dat mythe op de een of andere manier de geschiedenis overstijgt, dat ze ons van de geschiedenis kan verlossen, en dat kunst, met name schilderkunst, de hoofdweg naar verlossing is. Sterker nog, Kiefer zelf – voor zover we zijn stem horen via de parafrasen van de kunstkritiek (waaronder Mark Rosenthals problematische pogingen tot buikspreken in de catalogus van de Amerikaanse tentoonstelling van Kiefers werk in 1987, die te zien was in Chicago, Philadelphia, Los Angeles en New York) – is niet onschuldig aan het oproepen van dergelijke reacties. Maar uiteindelijk wordt zijn werk ook beïnvloed door een gebaar van zelfbevraging, door een besef van de twijfelachtige aard van zijn onderneming, en door een picturaal zelfbewustzijn dat dergelijke mystificaties ontkent. Ik beschouw zijn werk – en dit zal een van mijn basisargumenten zijn – als een teken van de ultieme onscheidbaarheid van mythe en geschiedenis. In plaats van louter mythen of geschiedenis te illustreren, kan Kiefers werk worden gelezen als een aanhoudende reflectie op hoe mythische beelden functioneren in de geschiedenis, hoe mythen nooit aan de geschiedenis kunnen ontsnappen en hoe de geschiedenis op haar beurt afhankelijk is van mythische beelden. Hoewel veel van Kiefers mythische schilderijen lijken te worden gevoed door een verlangen om de verschrikkingen van de recente Duitse geschiedenis te overstijgen, is het punt, dat meedogenloos wordt benadrukt door het onderwerp en de esthetische uitwerking, dat dit verlangen niet vervuld zal of kan worden.
Eén manier om de context te bespreken (die van Kiefer en die van onszelf) is door Kiefer te relateren aan drie West-Duitse culturele fenomenen die de afgelopen jaren de aandacht van het Amerikaanse publiek hebben getrokken. Ten eerste was er het internationale succes van de nieuwe Duitse cinema met het werk van Fassbinder, Herzog, Wenders, Schloendorff, Kluge, Sanders-Brahms, von Trotta, Ottinger en vele anderen. Veel van dat werk werd gedreven door vragen over de Duitse identiteit – persoonlijk, politiek, cultureel, seksueel. Al dit werk was uiteindelijk geworteld in de erkenning dat het fascistische verleden en het naoorlogse democratische heden onontkoombaar aan elkaar geketend zijn (voorbeelden zijn Fassbinders films over de jaren 1950, Kluge’s films van Yesterday Girl tot The Patriot, en de verschillende films over het Duitse terrorisme en de relatie ervan met het naziverleden). Er zijn opvallende overeenkomsten tussen Kiefers behandeling van fascistische beelden en Syberbergs belangrijkste films. Het is dan ook geen toeval dat beide kunstenaars ervan beschuldigd zijn sympathie te hebben voor het fascisme.
Daarnaast was er de plotselinge sterrenstatus van een groep schilders, veelal afkomstig uit Berlijn, die al bijna twintig jaar schilderden – tijdens de hoogtijdagen van de late abstractie, het minimalisme, het conceptualisme en de performancekunst – maar die pas begin jaren tachtig als groep werden erkend en op de markt gebracht: die neuen Wilden, de neo-expressionisten, zoals ze meestal werden genoemd vanwege hun terugkeer naar de picturale strategieën van die cruciale stroming binnen het Duitse modernisme. Net zoals het Duitse expressionisme in de jaren dertig aanleiding had gegeven tot een van de meest verstrekkende debatten over de esthetiek en politiek van het modernisme,leidde het neo-expressionisme onmiddellijk tot een debat over de legitimiteit van een terugkeer naar figuratie na abstractie, minimalisme en conceptuele kunst.
Ten derde, en meest recent, was er de zogenaamde Historikerstreit in Duitsland, een debat onder historici over de Duitse verantwoordelijkheid voor de Holocaust, de vermeende noodzaak om het fascistische verleden te “historiseren” en het probleem van een Duitse nationale identiteit. Zoals filosoof Jürgen Habermas opmerkte, was het debat onder historici over het Duitse verleden in werkelijkheid een debat over het zelfbegrip van de Bondsrepubliek vandaag de dag. In dat debat van 1986 namen een aantal rechtse historici het op zich om de Duitse geschiedenis te “normaliseren”, en een van hen ging zelfs zo ver dat hij, door een of andere perverse logica van de prioriteit van de Sovjet-goelag, de schuld voor de Holocaust bij de bolsjewieken legde. De Historikerstreit, hoe schandalig ook in dit laatste opzicht, haalde wel de pagina’s van de New York Times. Wat uit de berichtgeving echter niet duidelijk werd, is dat aan het hele debat de conservatieve wending in de Duitse politiek sinds begin jaren tachtig ten grondslag lag, het Bitburgsyndroom, het publieke debat over voorstellen voor de oprichting van nationale monumenten en nationale historische musea in Bonn en Berlijn. Dit alles speelde zich af in een cultureel en politiek klimaat waarin kwesties rond nationale identiteit voor het eerst sinds de oorlog weer aan de oppervlakte kwamen. De verschillende facties van het Duitse conservatisme zijn op zoek naar een “bruikbaar verleden”. Hun doel is de Duitse geschiedenis te “normaliseren” en het Duitse nationalisme te bevrijden van de schaduwen van het fascisme – een soort witwassen van het Duitse verleden ten behoeve van de conservatieve ideologische agenda.
Alle drie fenomenen – de nieuwe Duitse cinema, de neo-expressionistische schilderkunst en het debat onder historici – laten op verschillende manieren zien hoe de West-Duitse cultuur geplaagd blijft door het verleden. Ze wordt geplaagd door beelden die op hun beurt weer spookachtige beelden opleveren – zowel in de film als in de schilderkunst. Anselm Kiefer maakt, ondanks zijn afzondering in een afgelegen dorp in het Odenwald, onmiskenbaar deel uit van die cultuur.
In West-Duitsland staan critici veel sceptischer tegenover het idee dat Kiefer erin slaagt de spoken van het Duitse verleden in zijn schilderkunst te verwerken en te verdrijven. Kritiek werd voor het eerst breed publiekelijk geuit toen Kiefer en Baselitz de Bondsrepubliek vertegenwoordigden op de Biënnale van Venetië in 1980, en Kiefer in de feuilletons ervan werd beschuldigd zijn Duitsheid te etaleren met zijn beschamend nationalistische motieven. Sommige Amerikaanse commentatoren hebben dergelijke kritiek afgedaan als bizar, grofweg veroordelend en cognitief inferieur. Ik denk dat dit een ernstige vergissing is, voortkomend uit onwetendheid over Kiefers context, die uiteindelijk de interpretatie van de schilderijen zelf onmogelijk maakt. De problematiek rond nationalisme en fascisme in Kiefers werk verdient serieuze aandacht, en Kiefer zelf zou de eerste zijn om daarop aan te dringen. De Amerikaanse wens om eindelijk weer een grote hedendaagse schilder te hebben, na Picasso en Jackson Pollock, is misschien overweldigend, maar we geven Kiefer niet de erkenning die hij verdient door problematisch Duitse aspecten van zijn werk te vermijden en hem te bestempelen als een “kunstpionier voor de 21e eeuw”, zoals een recente kop het noemde. Ik wil Kiefer zeker niet vereenzelvigd zien met een internationaal postmodern triomfalisme waar ten minste een deel van de critici extatisch van is. Overweeg de volgende absurde uitspraak van Rudi Fuchs, Nederlandse kunsthistoricus en museumdirecteur en organisator van de postmoderne kunstbonanza in Kassel, Documenta 7 in 1982: “Schilderen is verlossing. Het presenteert vrijheid van denken waarvan het de triomfantelijke uitdrukking is… De schilder is een beschermengel die het palet zegenend over de wereld draagt. Misschien is de schilder de lieveling van de goden.” Dit is kunsttheologie, geen kunstkritiek. Kiefer moet worden verdedigd tegen zulke regressieve en mystificerende toe-eigeningen. Hij is niet bezig met triomfantelijke verlossing, noch met de culturele handel in beschermengelen die in de jaren tachtig steeds populairder is geworden – getuige de Wenders/Handke-film Wings of Desire. Kiefer is ook niet simpelweg uit op het doen herleven van het Duitse verleden, zoals sommige van zijn Duitse critici klagen. Maar in een land als West-Duitsland, waar definities van nationale en culturele identiteit maar al te vaak hebben geleid tot de verleiding om het Derde Rijk te herlegitimeren, zal elke poging van een kunstenaar om de grote iconen van het fascisme te behandelen begrijpelijkerwijs tot publieke onrust leiden. Gelukkig maar.
Wat is het dan dat Kiefers landgenoten zo in opstand brengt? Met een ogenschijnlijk ongelooflijke naïviteit en nonchalance voelt Kiefer zich keer op keer aangetrokken tot die iconen, motieven en thema’s uit de Duitse culturele en politieke traditie die een generatie eerder de fascistische culturele synthese hadden aangewakkerd die resulteerde in de ergste ramp uit de Duitse geschiedenis. Kiefer voert op provocerende wijze de Hitlergroet op in een van zijn vroegste fotowerken; hij wendt zich tot de mythe van de Nibelungen, die in zijn middeleeuwse en Wagneriaanse versies altijd heeft gefunctioneerd als een cultureel rekwisiet van het Duitse militarisme; bij hem herleeft de boom- en bosmythologie die het Duitse nationalisme zo dierbaar is; hij geeft zich over aan eerbiedige gebaren richting Hitlers ultieme cultuurheld, Richard Wagner; hij suggereert een pantheon van Duitse grootheden in filosofie, kunst, literatuur en het leger, waaronder Fichte, Klopstock, Clausewitz en Heidegger, van wie de meesten besmet zijn met de zonden van het Duitse nationalisme en zeker goed gebruikt zijn door de nazi-propagandamachine; hij herleeft de nazi-boekverbrandingen; hij schildert Albert Speers megalomane architectonische structuren als ruïnes en allegorieën van macht; hij roept historische ruimtes op die geladen zijn met de geschiedenis van het Duits-Pruisische nationalisme en fascistisch chauvinisme, zoals Neurenberg, de Markische Heide of het Teuteburgerwoud; en hij creëert allegorieën van enkele van Hitlers belangrijkste militaire ondernemingen. Natuurlijk moet men hier opmerken dat sommige van deze iconen worden behandeld met subtiele ironie en gelaagde dubbelzinnigheid, af en toe zelfs met satirische scherpte (bijv. Operation Seelion), maar er zijn duidelijk evenveel anderen die dat niet zijn. Hoe dan ook, de vraag is niet of Kiefer zich opzettelijk identificeert met de fascistische iconografie die hij voor zijn schilderijen kiest, of deze verheerlijkt. Ik denk dat het duidelijk is dat hij dat niet doet. Maar dat ontslaat hem er niet van. Het probleem zit hem juist in het gebruik van die iconen, in het feit dat Kiefers afbeeldingen een taboe schenden, een grens overschrijden die zorgvuldig – en niet om slechte redenen – werd bewaakt door de naoorlogse culturele consensus in West-Duitsland: onthouding van de beeldwereld van het fascisme, veroordeling van elke culturele iconografie die ook maar enigszins aan die barbaarse jaren deed denken. Deze zelfopgelegde onthouding stond immers centraal in de naoorlogse heropleving van Duitsland als een relatief stabiele, democratische cultuur in een westerse stijl.
Waarom staat Kiefer er dan op om met zo’n controversieel oeuvre aan iconen te werken? De inzet in Kiefers schilderijen is niet alleen het openrijten van wonden, zoals men vaak hoort, alsof ze ooit geheeld waren. Het is ook niet de confrontatie tussen de kunstenaar, wiens schilderijen ongemakkelijke waarheden oproepen, en zijn landgenoten, die het fascistische verleden willen vergeten. De Bitburger Duitsers zullen het vergeten. Ze zijn vastbesloten om te vergeten – Kiefer of geen Kiefer. Ze willen normaliseren; Kiefer niet. De kwestie is, met andere woorden, niet of we moeten vergeten of herinneren, maar eerder hoe we moeten herinneren en hoe we moeten omgaan met representaties van het herinnerde verleden in een tijd waarin de meesten van ons, meer dan veertig jaar na de oorlog, dat verleden alleen kennen via beelden, films, foto’s, representaties.
Het is in de verwerking van dit probleem, esthetisch en politiek, dat ik Kiefers kracht zie, een kracht die hem tegelijkertijd en onvermijdelijk controversieel en diep problematisch moet maken. Om het nog anders te zeggen: Kiefers opgejaagde beelden, verbrand en geschonden als ze zijn, dagen de repressie van degenen die weigeren de terreur van het verleden onder ogen te zien niet uit; In plaats daarvan dagen zij de repressie uit van hen die zich wel herinneren en die de last van het fascisme op de Duitse nationale identiteit accepteren.
Een van de redenen waarom Kiefers werk – en niet alleen de fascistische en historische schilderijen, maar ook het werk uit het midden van de jaren tachtig dat zich richt op alchemie, bijbelse en joodse thema’s, en een verscheidenheid aan niet-Duitse mythen – zo dubbelzinnig en moeilijk te lezen is, is dat het elke verankering in de hedendaagse realiteit lijkt te missen. Ondanks dit ogenschijnlijke gebrek aan directe verwijzing naar het heden in zijn werk, zijn Kiefers beginjaren stevig verankerd in de Duitse protestcultuur van de jaren zestig. Hij had het gewoon mis, was vergeetachtig of onoprecht toen hij onlangs zei: “In ’69, toen ik begon, durfde niemand over deze dingen te praten.” Hij had misschien gelijk gehad als hij had gezegd: “niemand schilderde deze dingen.” Maar praten over fascisme, de Duitse geschiedenis, schuld en de Holocaust was aan de orde van de dag in een tijd dat een hele sociale beweging – die van de extraparlementaire oppositie en de Nieuwe Linkse beweging binnen en buiten de academie – het land had overspoeld met zijn agenda van Vergangenheitsbewaltigung, het omgaan met of in het reine komen met het verleden. Een grootschalig generatieconflict brak juist uit rond de kwestie wat ouders wel of niet hadden gedaan tussen 1933 en 1945 en of voormalige leden van de nazipartij acceptabel waren als politieke leiders op hoog niveau. De Duitse theaters voerden tientallen documentaire toneelstukken op over fascisme en de Holocaust (Rolf Hochhuths Deputy [1963] en Peter Weiss’ Investigation [1965] zijn de bekendste), en tientallen televisieprogramma’s behandelden de vraag naar fascisme. 1969 was immers het jaar waarin Willy Brandt, een vluchteling voor de nazi’s en actief lid van het Noorse verzet tijdens de oorlog, kanselier werd en een beleid van detente met het Oosten in gang zette dat gebaseerd was op de publieke erkenning van ‘die dingen’.
Anselm Kiefer. Besetzungen, 1969
En toch heeft Kiefer in zekere zin niet helemaal ongelijk. Zijn benadering van het begrijpen en representeren van het verleden verschilde aanzienlijk van wat ik, kort gezegd, de liberale en sociaaldemocratische antifascistische consensus van die jaren zou noemen. Laten we een van Kiefers vroege werken nemen, de fotoserie getiteld Besetzungen (Bezettingen) uit 1969, als voorbeeld om een centraal thema te bespreken dat een groot deel van zijn schilderkunst in de jaren zeventig beheerst. Het werk bestaat uit een reeks foto’s die op verschillende locaties in heel Europa zijn genomen – historische ruimtes, landschappen – die allemaal de kunstenaar zelf laten zien die het Sieg Heil-gebaar uitvoert, citeert en belichaamt. Zoals de catalogus suggereert, lijkt de kunstenaar de identiteit te hebben aangenomen van de veroverende nationaalsocialist die Europa bezet. De eerste reactie op dit soort werk moet schok en ontzetting zijn, en het werk anticipeert daarop. Een taboe is geschonden. Maar als je nog eens kijkt, beginnen er meerdere ironieën te verschijnen. Op bijna alle foto’s is de Sieg Heil-figuur minuscuul, in het niet vallend bij de omgeving; de foto’s zijn van veraf genomen. Op een van de foto’s staat de figuur in een badkuip alsof hij op water loopt en is hij te zien tegen een raam met tegenlicht. Er zijn geen juichende massa’s, marcherende soldaten of andere symbolen van macht en imperialisme die we kennen van historische beelden uit de nazitijd. De kunstenaar identificeert zich niet met het gebaar van de nazi-bezetting, hij spot ermee, hij satiriseert het. Hij is terecht kritisch. Maar zelfs deze overweging neemt onze fundamentele ongerustheid niet weg. Zijn ironie en satire werkelijk de juiste manier om met fascistische terreur om te gaan? Bagatelliseert deze fotoserie niet de zeer reële terreur die het Sieg Heil-gebaar oproept voor een historisch geïnformeerde herinnering? Er lijkt geen uitweg te zijn uit de uiterst problematische aard van Kiefers ‘bezigheden’, zowel in deze als in de jaren zeventig, schilderijen die de eveneens gemeden iconen en ruimtes uit de Duitse nationale geschiedenis en mythe innamen.
Er is echter nog een andere dimensie aan dit werk, een dimensie van zelfbewuste mise-en-scène die de conceptuele kern ervan vormt. In plaats van deze fotoserie slechts te zien als een weergave van de kunstenaar die Europa bezet met het fascistische gebaar van verovering, kunnen we, in een ander register, de kunstenaar zien die verschillende omkaderde beeldruimtes bezet: landschappen, historische gebouwen, interieurs, precies de beeldruimtes van de meeste van Kiefers latere schilderijen. Maar waarom dan dat Sieg Heil-gebaar? Ik stel voor dat het wordt gelezen als een conceptueel gebaar dat ons eraan herinnert dat de nazicultuur inderdaad de kracht van het visuele, met name de kracht van het massieve monumentalisme en van een beperkend, zelfs disciplinerend, centraal perspectief, het meest effectief had bezet, geëxploiteerd en misbruikt. Het fascisme had bovendien hele territoria van een Duitse beeldwereld verdraaid, misbruikt en opgeslokt, nationale iconische en literaire tradities veranderd in louter machtsornamenten en daarmee de cultuur van na 1945 met een tabula rasa opgezadeld die onvermijdelijk een smeulende identiteitscrisis zou veroorzaken. Na twaalf jaar van een beeldenorgie zonder weerga in de moderne wereld, die alles omvatte van fakkeltochten tot politieke massaspektakels, van de gigantische enscenering van de Olympische Spelen van 1936 tot de onophoudelijke producties van de nazi-filmindustrie tot diep in de oorlogsjaren, van Albert Speers schijnwerperopera’s aan de nachtelijke hemel tot het vuurwerk van luchtafweergeschut boven brandende steden, leek de behoefte van het land aan beelden uitgeput. Afgezien van geïmporteerde Amerikaanse films en de cultus van buitenlandse royalty in geïllustreerde tijdschriften, was het naoorlogse Duitsland een land zonder beelden, een landschap van puin en ruïnes dat zichzelf snel en efficiënt veranderde in het grijs van de betonnen wederopbouw, alleen verlicht door de iconografie van commerciële reclame en de valse beelden van de Heimatfilm. Het land dat in de jaren twintig de Weimar-cinema en een overvloed aan avant-gardekunst voortbracht en dat vanaf eind jaren zestig de nieuwe Duitse cinema zou voortbrengen, was ongeveer twintig jaar lang grotendeels beeldloos: nauwelijks nieuwe films, geen noemenswaardige schilderkunst, een soort gedwongen minimalisme, het epicentrum van visuele amnesie.
Ik moet hierbij denken aan iets wat Werner Herzog ooit in een enigszins andere context zei. In een interview over zijn films zei hij: “We leven in een maatschappij die geen adequate beelden meer heeft, en als we geen adequate beelden en een adequate taal voor onze beschaving vinden om ze uit te drukken, zullen we uitsterven als de dinosaurussen.”
Zo simpel is het. De afwezigheid van adequate beelden in het naoorlogse Duitsland en de noodzaak om te verzinnen, om beelden te creëren om te kunnen blijven leven, lijken ook Kiefers project aan te drijven. Hij benadrukt dat de last van het fascisme op beelden moet worden weerspiegeld en verwerkt door elke naoorlogse Duitse kunstenaar die zijn of haar zout waard is. Vanuit dat perspectief moest de meeste naoorlogse Duitse kunst inderdaad worden gezien als evenzeer ontwijking. Tijdens de jaren vijftig bood het vooral afgeleiden van abstract expressionisme, tachisme, informeel en andere internationaal gesanctioneerde bewegingen. In tegenstelling tot literatuur en film, media waarin de confrontatie met het fascistische verleden in de jaren zestig een overheersende zorg was geworden, werd de kunstscene in West-Duitsland gedomineerd door de lichtexperimenten van de Gruppe Zero, de situationistische Fluxus-beweging, en een aantal experimenten met figuratie in het werk van Sigmar Polke en Gerhard Richter. De focus van de meeste van deze kunstenaars, of ze nu wilden dat hun kunst maatschappijkritisch was of niet, lag op het heden: het consumentenkapitalisme in het tijdperk van Amerika en televisie. In deze context waren Kiefers bezettingen van de fascistische beeldruimte en andere nationalistische iconografie evenzeer een nieuwe wending voor de Duitse kunst als een politieke provocatie, behalve natuurlijk dat deze provocatie in de jaren zeventig niet algemeen erkend werd.
In dat decennium kon Kiefers werk over mythen, met name de Duitse mythe en de nationale traditie, nog steeds worden gezien als een kunst van individuele mythologie, zoals het tijdens Documenta V in 1972 werd genoemd. Pas tijdens de conservatieve jaren tachtig, toen de kwestie van nationale identiteit een grote obsessie was geworden in West-Duitsland, kregen Kiefers mediumkeuze en de politieke inhoud van zijn schilderijen de critici in rep en roer. Anselm Kiefer – schilder van rechts! Maar het zou een vergissing zijn om Kiefers ontwikkeling als kunstenaar te laten samenvallen met de politieke wending naar het conservatisme in de jaren tachtig. De hele kwestie van nationale identiteit kwam immers voor het eerst aan de orde in de jaren zeventig binnen de intellectuele linkerzijde en binnen de kring van de ecologische en vredesbewegingen, voordat het koren op de molen van rechts werd. Kiefers focus op Germaanse iconografie had in de jaren zeventig nog steeds een kritische rand, in een poging te articuleren wat de liberale en sociaaldemocratische culturele consensus had verzegeld achter een cordon sanitaire van een gepaste omgang met het verleden. En zijn keuze van medium, zijn experimenten op de grens tussen schilderkunst, fotografie en het beeldhouwkunstige, hadden ook een kritische rand in de weigering om te buigen voor de vroomheid van een teleologisch geconstrueerd modernisme dat zelfs op afstand representationele schilderkunst slechts als een vorm van regressie zag. Representatie is bij Kiefer immers niet zomaar een gemakkelijke terugkeer naar een premodernistische traditie. Het is veeleer de poging om bepaalde tradities (landschapsschilderkunst met een hoge horizon, romantische schilderkunst) productief te maken voor een soort schilderkunstig project dat, zonder echter gegrond te zijn in de ideologie van representatie, een soort schilderkunst vertegenwoordigt die zichzelf heel zelfbewust na het conceptualisme en minimalisme plaatst. Het vaak gehoorde verwijt aan Kiefer dat hij figuratief en representatief zou zijn, gaat voorbij aan zijn buitengewone gevoeligheid voor materialen als stro, zand, lood, as, verbrande boomstammen, varens en koperdraad. Deze materialen verwerkt hij allemaal op fantasierijke wijze in zijn doeken en werken vaak in tegen de stroom van figuratie en representatie.
Hoewel Kiefers materiële en esthetische gebruik van figuratie mij geen ideologische hoofdpijn bezorgt, vind ik het terecht om me af te vragen of Kiefer de hedendaagse fascinatie voor fascisme, terreur en de dood wel bevredigt. Fascinerend fascisme, zoals Susan Sontag het noemde in haar bespreking van Leni Riefenstahl, maakt al sinds de jaren zeventig deel uit van het internationale culturele landschap. In zijn boek Reflections of Nazism: An Essay on Kitsch and Death (1984) heeft historicus Saul Friedlander het geanalyseerd in tientallen filmische en literaire werken uit de jaren zeventig, variërend van Syberbergs Our Hitler tot Liliana Cavani’s The Night Porter en Fassbinders Lili Marleen, van Alain Tourniers The Ogre tot George Steiners The Portage to San Cristobal van A H. Daarnaast zijn we getuige geweest van de herontdekking, vaak vierend, van rechtse modernistische schrijvers zoals Celine en Ernst Junger. Hoe past Kiefer in dit fenomeen, dat zeker niet alleen Duits is? In hoeverre zou het zijn succes buiten zijn geboorteland Duitsland kunnen verklaren? Zulke vragen zijn des te urgenter omdat, zo zou ik willen stellen, Kiefers eigen behandeling van fascistische iconen lijkt te zijn veranderd van satire en ironie in de jaren zeventig naar melancholie zonder ironie in het begin van de jaren tachtig.
Central for a discussion of fascinating fascism in Kiefer are three series of paintings from the early 1980s: the paintings of fascist architecture; the March Heath works, which hover between landscape painting, history painting, and an allegorization of art and artist in German history; and the Margarete/Shulamite series, which contains Kiefer’s highly abstract and mediated treatment of the holocaust. Together with the Meistersinger/Nuremberg series, this trilogy of works best embodies those aspects of his art that I am addressing in this essay.
Laat me eerst ingaan op de aquarellen en olieverfschilderijen van fascistische architectonische structuren: de twee aquarellen getiteld To the Unknown Painter (1980, ill., 1982) en de twee grote olieverfschilderijen van fascistische architectonische structuren getiteld The Stairs (1982-1983) en Interior (1981). Deze werken ademen een overweldigend statisme, een monumentale melancholie en een intense esthetische aantrekkingskracht van kleur, textuur en gelaagdheid van schilderachtige materialen die een diep meditatieve, zo niet verlammende staat bij de kijker kunnen opwekken. Ik wil mijn eigen zeer tegenstrijdige reacties daarop beschrijven, met de kanttekening dat wat ik zal schetsen als een opeenvolging van drie fasen van reactie en reflectie veel waziger in mijn geest was toen ik voor het eerst de Kiefer-retrospectieve in het Museum of Modern Art in New York zag.
Fase één was fascinatie – fascinatie voor het visuele plezier dat Kiefer aan het onderwerp fascistische architectuur schenkt. Als je zulke gebouwen op foto’s ziet, roepen ze waarschijnlijk alleen de Pavloviaanse veroordeling op: iedereen weet wat fascistische architectuur is en wat ze vertegenwoordigt. Geconfronteerd worden met Kiefers weergave van het interieur van Albert Speers Rijkskanselarij was daarom alsof ik het voor het eerst zag, juist omdat “het” noch Speers beroemde gebouw was, noch een “realistische” weergave ervan. En wat ik zag waren ruïnes, beelden van ruïnes, de ruïnes van het fascisme in de vorm van een allegorie die de belofte van een hiernamaals leek in te houden, een nog afwezige verzoening suggereerde. Toegegeven, er is het bijna overheersende monumentalisme van formaat en onderwerp van deze schilderijen, met het centraal-puntperspectief tot het meest verraderlijke uiterste doorgedreven. Maar dit monumentalisme van het centrale perspectief zelf lijkt te worden ondermijnd door de aanspraken die de meerlagige oppervlakken op de toeschouwer maken, door de kwetsbaarheid en vergankelijkheid van de materialen die Kiefer in zijn composities gebruikt, door de griezelige effecten die hij bereikt met zijn gebruik van fotografie, bedekt met dikke olieverf, emulsie, schellak en stro. Hoe donker en somber ze ook zijn, deze schilderijen vertonen een spookachtige helderheid en immateriële aard die hun monumentaliteit verhult. Ze verschijnen als droombeelden, architectonische structuren die intact lijken, maar op intrigerende wijze als ruïnes worden gepresenteerd: de herrezen ruïne van het fascisme als simulacrum, als de schilderkunstige realisatie van een hedendaagse gemoedstoestand.
Op dat punt werd ik sceptisch over mijn eigen eerste reactie. Fase twee was een alomtegenwoordig gevoel van beetgenomen te zijn, gelokt te zijn in dat fascinerende fascisme, gevallen te zijn voor een esthetisering van het fascisme die vandaag de dag de eigen strategieën van het fascisme aanvult, die Walter Benjamin meer dan vijftig jaar geleden zo welsprekend analyseerde: het omzetten van politiek in esthetisch spektakel. Ik herinnerde me de romantische aantrekkingskracht van ruïnes en de inherente ambivalentie van de ruïne als een viering van het verleden, van nostalgie en gevoelens van verlies. En ik herinnerde me de echte ruïnes die het fascisme had achtergelaten, de ruïnes van gebombardeerde steden en de verwoesting die was achtergebleven in de nasleep van de fascistische invasie en terugtrekking. Waar, vroeg ik me af, weerspiegelen deze schilderijen deze historische realiteit? Zelfs als afbeeldingen van fascistische ruïnes zijn ze nog steeds monumenten van de demagogische representatie van macht, en ze bevestigen, in hun overweldigende monumentaliteit en meedogenloze gebruik van centraal perspectief, de representatiekracht die het modernisme zozeer heeft bijgedragen aan het bevragen en kritisch reflecteren. De vraag werd: staat dit fascistische schilderij op één afstand? En zo ja, hoe voorkom ik dat ik meegezogen word in deze gigantische ruimtelijke leegtes, dat ik verlamd raak door melancholie, dat ik medeplichtig word aan een visie die rouw lijkt te verhinderen en politieke reflectie lijkt te onderdrukken?
Uiteindelijk kwamen mijn eerste gedachten over Kiefers “bezettingen” weer naar boven. Wat als Kiefer ons hier ook wilde confronteren met onze eigen repressie van de fascistische beeldsfeer? Misschien was zijn project juist bedoeld om de inmiddels vaak ijdele litanie over de fascistische esthetisering van de politiek te weerleggen, om de louter rationele verklaringen van fascistische terreur te weerleggen door de esthetische aantrekkingskracht van het fascisme voor het heden te herscheppen en ons zo te dwingen de mogelijkheid onder ogen te zien dat we zelf niet immuun zijn voor wat we zo rationeel veroordelen en afwijzen. Doordrenkt van een melancholische fascinatie voor het verleden, maakt Kiefers werk een psychische dispositie zichtbaar die dominant is in het naoorlogse Duitsland en die wel eens is omschreven als het onvermogen om te rouwen. Als rouw een actieve verwerking van een verlies impliceert, dan wordt melancholie gekenmerkt door een onvermogen om dat verlies te boven te komen en in sommige gevallen zelfs door een voortdurende identificatie met het verloren liefdesobject. Dit is de culturele context waarin Kiefers herwerking van een regressieve, zelfs reactionaire schilderkunstige vocabulaire zijn politiek en esthetisch betekenisvolle dimensie krijgt. Hoe anders dan door obsessief citeren kon hij de aantrekkingskracht oproepen van wat Duitsland ooit betoverde en niet is erkend, laat staan goed verwerkt? Hoe anders dan door schilderkunstige melancholie en nachtmerrieachtige evocatie kon hij de blokkades in de hedendaagse Duitse psyche aanpakken? Tegelijkertijd is het risico evident dat we de hedendaagse Duitse cultuur confronteren met representaties van een collectief verloren liefdesobject: het zou de statische en melancholische houding ten opzichte van fascisme kunnen versterken in plaats van overwinnen.
Hier is dan het dilemma: moeten we deze schilderijen lezen als een melancholische fixatie op de dromerige ruïnes van het fascisme die de toeschouwer in medeplichtigheid opsluit, of juist als een kritiek op de toeschouwer, die verstrikt is in een complex web van melancholie, fascinatie en repressie?
Zelfs de twee elementen die verschillende schilderijen en aquarellen in deze serie gemeen hebben – de inscriptie “aan de onbekende schilder” en de exacte plaatsing van een palet op een zwarte stok – zullen ons niet uit dit dilemma helpen. Als dubbele verwijzing naar de onbekende soldaat én naar de kunst, verbreken deze linguïstische en conceptuele inscripties te midden van deze fascistische architectonische monumenten ongetwijfeld de betovering van het beeld als puur en onbemiddeld en creëren ze een vervreemdend effect. Hier, net als elders, vertrouwt Kiefer op linguïstische inscriptie en codering als methoden om de valse directheid van visuele representatie te ondermijnen. Zijn beelden moeten zowel gezien als gelezen worden.
Maar hoe vervreemdend zijn deze inscripties uiteindelijk? Als men zich de klassieke topos herinnert van het parallel trekken van het heldendom van de krijger met het heldendom van de geniale kunstenaar, dan zou Kiefers toevlucht tot het triviale romantische motief van het monument voor de onbekende soldaat kunnen worden gelezen als een enigszins verplaatste kritiek op de mythe van het artistieke genie.12 Zo’n lezing lijkt echter wat geforceerd. De noties van de onbekende soldaat en van het onbekende, niet-herkende genie zijn immers zelf integraal onderdeel van de mythen van krijgersheldendom en esthetisch genie die sinds de romantiek belangrijke steunpilaren van de middenklassecultuur zijn geweest. Een potentieel kritische strategie om visuele directheid te verbreken door middel van linguïstische markeringen en conceptueel vervreemdende tekens op het oppervlak van het werk dient uiteindelijk alleen om de mythe te versterken die het ogenschijnlijk ondermijnt. Bovendien wordt het ongedocumenteerde heldendom van de onbekende soldaat hier verdrongen door het heldendom van die zeer bekende schilder Anselm K., die mogelijk zelf in de val is getrapt die hij wilde bestrijden. Overigens kan vrijwel hetzelfde worden gezegd van Kiefers eerdere pogingen om Duitse genealogieën te construeren in schilderijen zoals Germany’s Spiritual Heroes (1973), Icarus (1976) en Ways of Worldly Wisdom (1976-1977). Kiefers behoefte om zichzelf effectief te positioneren aan het einde van een genealogie van Duitse kunst en denken staat in de weg van welke kritische bedoelingen hij ook zou kunnen hebben gehad. Om zeker te zijn, in To the Unknown Painter viert Kiefer niet de band tussen esthetiek en oorlog zoals de Italiaanse futuristen of de rechtse modernisten van de Weimarrepubliek dat deden. In plaats van een esthetiek van terreur, zou je kunnen zeggen, krijgen we melancholie en narcisme, het narcisme van een postfascistische Duitse schilder wiens bevroren blik gericht is op twee denkbeeldige verloren objecten: de ruïnes van het fascisme (gebouwen, landschappen, mindscapes) en de ruïnes, als het ware, van het huis van de schilderkunst zelf. Deze twee sets ruïnes worden picturaal met elkaar vergeleken. Kiefer laat uiteindelijk het verschil tussen de mythe van het einde van de schilderkunst en de nederlaag van het fascisme vervagen. Dit is een verwaandheid die op zeer problematische manieren lijkt te putten uit de fantasmagorie dat het fascisme zelf het ultieme Gesamtkunstwerk is, dat aan het einde een wereldhistorische Götterdammerung vereist: Berlijn 1945 als de laatste daad van Hitlers verliefdheid op Richard Wagner en Kiefers werk als een gedenkteken voor die fatale verbinding tussen kunst en geweld. Nero Paints – inderdaad.
NB Klik rechtsboven op afbeeldingen om te vergroten.
Deutschlands GeistesheldenIcarusWege der Weltweisheit: die Hermanns-Schlacht
Maar een dergelijke negatieve lezing van de architectuurschilderijen wordt tegengesproken door de Margarete/Shulamite-serie, een serie schilderijen gebaseerd op Paul Celans beroemde “Doodsfuga”, een gedicht dat de verschrikkingen van Auschwitz vastlegt in een reeks zeer gestructureerde mythische beelden. In deze schilderijen, waar Kiefer zich richt op de slachtoffers van het fascisme, wordt de melancholische blik op het verleden, dominant in de architectuurschilderijen, getransformeerd tot een oprecht gevoel van rouw. En Kiefers schijnbaar zelfingenomen en narcistische obsessie met het lot van de schilderkunst openbaart zich hier in haar bredere historische en politieke dimensie. In de Duitse context heeft Kiefers wending tot Paul Celan, de Joodse dichter die een naziconcentratiekamp overleefde, diepe resonantie. In de jaren vijftig beweerde Theodor Adorno dat lyrische poëzie na Auschwitz niet langer mogelijk was. De onvoorstelbare verschrikkingen van de Holocaust hadden poëtische taal, met name die in het Duits geschreven, onherroepelijk naar de rand van de stilte gedreven. Maar Celan toonde aan dat deze ultieme crisis van poëtische taal nog steeds binnen de taal zelf kon worden gearticuleerd toen hij de uitdaging aanging om een gedicht te schrijven over juist die gebeurtenis die alle taal onvergelijkbaar leek te hebben gemaakt. Nederlands Ik zou willen suggereren dat Kiefer in de Margarete/Shulamite-serie, vooral met Your Golden Hair, Margarete (1981) en Shulamite (1983), erin slaagt voor de schilderkunst te doen wat Celan meer dan veertig jaar geleden voor de poëzie deed. In deze context krijgt Kiefers gelijkstelling van fascisme met het einde van de schilderkunst een andere connotatie. Ook voor hem, net als voor Celan en Adorno, is het inderdaad het fascisme dat de ultieme crisis van de kunst in deze eeuw heeft veroorzaakt. Fascisme heeft niet alleen onthuld in hoeverre poëzie en schilderkunst nooit in verhouding kunnen staan tot de wereld van historisch geweld. Het heeft ook aangetoond hoe politiek de esthetische dimensie meedogenloos kan uitbuiten en deze kan inzetten ten dienste van geweld en vernietiging.
NB Klik rechtsboven op afbeeldingen om te vergroten.
Dein Goldenes Haar, MargareteDein Aschenes Haar, Sulamith
De schilderijen van Margarete/Shulamite, die gebaseerd zijn op het refrein van Celans gedicht “your golden hair Margarete, your ashen hair Shulamith”, vermijden figuratie of enige andere directe representatie van fascistisch geweld. Op conceptualistische wijze roept Margarete in Your Golden Hair de kromming van het haar van de Duitse vrouw op met een strik van stro die in het midden van een kaal landschap met een hoge horizon is geplaatst. Een geschilderde zwarte kromming die de vorm van Margarete’s haar echoot, roept Shulamite op, en de titel van het schilderij is in zwart boven beide gegraveerd. In dit schilderij wordt het zwart van Shulamite’s haar één met de zwarte markeringen van het land – opnieuw een indicatie dat Kiefers donkere grondkleuren primair verwijzen naar de dood in de geschiedenis in plaats van naar mythische vernieuwing, zoals zo vaak wordt beweerd. En de combinatie van echt stro met zwarte verf verwijst bovendien naar de schilderijen van Neurenberg en Meistersinger uit het begin van de jaren 1980, schilderijen die dezelfde kleuren en materialen gebruiken om de verbinding op te roepen tussen Neurenberg als locatie van Wagners Meistersinger en van de spectaculaire nazipartijconventies gefilmd door Leni Riefenstahl in Triomf van de wil.
Maar misschien wel het krachtigste schilderij in de serie, geïnspireerd door Paul Celan, is het schilderij getiteld Shulamite, waarin Kiefer Wilhelm Kreis’ fascistische ontwerp voor de Begrafeniszaal voor de Grote Duitse Soldaat in de Berlijnse Soldatenzaal (ca. 1939) transformeert tot een spookachtig monument voor de slachtoffers van de Holocaust. De enorme ruimte, zwartgeblakerd door het crematievuur, herinnert ons duidelijk aan een gigantische steenoven, bedreigend in zijn proporties, die worden versterkt door Kiefers gebruik van een extreem laag perspectief. Geen ruwe weergave van vergassing of crematie, alleen de restanten van menselijk lijden worden getoond. Bijna verborgen in de diepte van deze enorme lege ruimte zien we de zeven kleine vlammetjes van een herdenkingskandelaar overschaduwd door de gruwel van deze moorddadige ruimte. Kiefer slaagt er hier in alle dubbelzinnigheid te vermijden die zijn andere schilderijen van fascistische architectuur spookte. En hij is succesvol omdat hij de terreur oproept die door Duitsers op hun slachtoffers wordt begaan, en zo een ruimte voor rouw opent, een dimensie die ontbreekt in de schilderijen die ik eerder besprak. Door een fascistische architecturale ruimte, gewijd aan de doodscultus van de nazi’s, te transformeren tot een gedenkteken voor de slachtoffers van het nazisme, creëert hij een effect van oprechte kritische Umfunktionierung, zoals Brecht het zou hebben genoemd, een effect dat het genocidale telos van het fascisme onthult in zijn eigen feestelijke herdenkingsruimten.
NB Klik rechtsboven op afbeeldingen om te vergroten.
Anselm Kiefer. Ikarus – Märkisches Sand, (1981)
Laat me deze reflecties over Kiefer afsluiten door terug te keren naar mijn thema van mythe, schilderkunst en geschiedenis zoals dat wordt gearticuleerd in een van Kiefers krachtigste werken, het schilderij getiteld Ikarus – Märkischer Sand (1981). Dit schilderij drukt paradigmatisch uit hoe Kiefers beste werk zijn kracht ontleent aan de soms ondraaglijke spanning tussen de terreur van de Duitse geschiedenis en het intense verlangen om daar met behulp van de mythe voorbij te komen. Ikarus – Märkischer Sand combineert de Griekse mythe met het beeld van een Pruisisch, en vervolgens Oost-Duits, landschap dat voor een West-Duitser net zo legendarisch en mythisch is als het verhaal van de val van Icarus. Het schilderij articuleert geen gepassioneerde schreeuw van horror en lijden die we zouden kunnen associëren met expressionisme. In plaats daarvan krijgen we het stemloze gekraak van de twee verkoolde vleugels van Icarus in het mythische landschap van de Brandenburger Heide, de Maartse Heide, locatie van zoveel veldslagen in de Pruisische militaire geschiedenis. Kiefers Icarus is niet de Icarus uit de klassieke oudheid, de zoon van een ingenieur wiens hoogmoed door de goden werd bestraft toen de zon zijn vleugels deed smelten terwijl hij opsteeg. Kiefers Icarus is de moderne schilder, waarbij het palet met duimgat het hoofd vervangt. Icarus is een allegorie op de schilderkunst geworden, een andere versie van Kiefers vele vliegende paletten, en hij stort niet neer door de hitte van de zon boven hem, maar door de vuren die onder hem in het Pruisische landschap branden. Slechts een vaag lichtgevende gloed op het hoge vlak van het schilderij suggereert de aanwezigheid van de zon. Het is een ondergaande zon en de nacht lijkt onafwendbaar. Icarus zweeft niet naar het oneindige; hij wordt als het ware naar de grond getrokken. Het is de geschiedenis, de Duitse geschiedenis, die de schilderkunstige vlucht naar transcendentie belemmert. De schilderkunst stort neer. Verlossing door middel van schilderkunst is niet langer mogelijk. De mythische visie zelf is fundamenteel besmet, vervuild, geschonden door de geschiedenis. Hoe sterker de wurggreep van de geschiedenis, hoe intenser het onmogelijke verlangen om te ontsnappen in de mythe. Maar dan openbaart de mythe zich als geketend aan de geschiedenis in plaats van als de transcendente andere van de geschiedenis. Het verlangen naar vernieuwing, wedergeboorte en verzoening dat tot ons spreekt vanuit deze schilderijen kan overweldigend zijn. Maar Kiefers werk weet ook dat dit verlangen niet vervuld zal worden, het ligt buiten het bereik van de mens. Het potentieel voor wedergeboorte en vernieuwing dat vuur, mythisch vuur, voor de aarde kan inhouden, strekt zich niet uit tot het menselijk leven. Kiefers vuren zijn de vuren van de geschiedenis, en ze verlichten een visioen dat inderdaad apocalyptisch is, maar een dat de hoop op verlossing doet ontstaan om die vervolgens te blokkeren.
Toen ik bij je begon op zoek naar het paradijs op aarde, was ik intussen druk bezig mijn wereld op te schonen.
Zoals met Thich Nhat Han de wonden van Vietnam te helen, en met Christoffer Schippers honderd bloeiende bloemen van Mao van bloed te ontdoen
Tsjernobyl bracht de verschrikkingen van de bom op Japan in herinnering: Human Shadow Etched in Stone, Hiroshima mon amour…
En jij zag het aan en je liet me begaan, je voerde me met zachte hand terug naar het alledaagse bestaan: een computer en een baan, om op eigen benen te staan
Toen kon het spel beginnen… WantJij bent het spel jij bent de wereld, jij bent de schepping. En je houdt op jezelf af te scheiden en te zeggen: ‘Ik moet er nog bijhoren’ – je bent er al! Dan heb je mij niet meer nodig, niemand meer nodig, dan ga je je weg.
En de wereld wordt leger... en leger... en…
De Gobi woestijn in Mongolië, 29 juli 2010. [klik voor de link]
“God ziet alles,” zeiden ze vroeger bij mij thuis. Dat sloeg dan meestal op dingen die je voor je ouders verborgen probeerde te houden. Dus vanzelf werd God die boeman die met hen samenspande en dan aan het eind van je leven ook nog eens wat voor je in petto had. Eigenlijk een vreemde manier van zeggen, een vreemde voorstelling van zaken: iets of iemand die alles ‘ziet’… Want het sloeg natuurlijk ook op je gedachten, het aller intiemste, meest verborgene hoekje dat je hebt. Dus stel je voor dat die ‘zichtbaar’ zouden zijn…
Nadat ik enige tijd bij Maarten Houtman ‘gezeten’ had en hem mijn volledige vertrouwen gegeven had, riep ik hem soms thuis in mijn wanhoop aan. Dan ging niet lang daarna de telefoon. Als ik opnam was het heel even stil, dan klonk een zachte stem: “… met Maarten.”
Je maakt het mee, je ziet het gebeuren … en merkt dat het klopt, dat weet je gewoon. Toch doet het je wereld kantelen… Maar je hebt CONTACT, er is iemand die je ziet, die je hoort, die voor je klaar staat. Ondanks jezelf levert het een gevoel op dat het kan … dat het bijna zo hoort, dat niets het in de weg staat. Toch vind je het natuurlijk een beetje eng…
Dat zoiets je overkomt, komt natuurlijk niet uit de lucht vallen, op een of andere manier was je ervoor geprepareerd (zeg ik nu). En je hebt er onopzettelijk misschien wel een beetje op toegewerkt. Ik moet dan gelijk denken aan mijn toenmalige fascinatie voor de boeken van Carlos Castaneda, waar ik me op wierp toen ik alle vertrouwen in de academisch psychologie had verloren en mijn studie na jaren afbrak. Zo’n meester te hebben als die Yaqui Don Juan… A path with a heart…
Ik had in die jaren weinig meer om voor te leven, ik had bijna alle contact met m’n lichaam verloren en leefde als een spook. Alleen Klaaske hield me op de been. Op een nacht voelde ik dat ik m’n lichaam aan het verlaten was en zag lichtwezens die mij wenkten… Maar iets in mij wist dat ik terug moest, dat er iemand van me hield en op mij wachtte…
Zo zag mijn wereld eruit aan de vooravond van onze ontmoeting met Maarten. Gestaag begon ik weer van het leven te genieten… We werden bij Maarten en Hanna te eten gevraagd. We stonden wat vroeg op de stoep en toen Hanna opendeed klonk het: “De eersten zullen de laatste zijn…” We kregen draadjesvlees voorgeschoteld, wij, als strenge vegetariërs… Heerlijk was het!
Intussen bleef Maarten als een zorgzame vader over me waken. Als hij lesgaf in de Kosmos wist hij dat ik daar in onze woonboot door het raam naar het water zat te staren en parkeerde hij zijn auto zó op de brug bij de Montelbaanstoren – we woonden op de Binnenkant in Amsterdam, precies tegenover waar nu de Kanzeon Sangha is – dat ik hem kon zien. Verbeelding? Ik was de verbeelding voorbij, er was alleen nog een absoluut vertrouwen. Ik had ook nog een heel leven te gaan, voor alles wat ik meegemaakt had en niet begrepen had… Tot dan toe was mijn enige – naar ik steeds meer begon te begrijpen: dodelijke – wapen mijn voortdurende analyse van alles wat ik meemaakte. Dat was mijn ingekankerde manier om ‘problemen op te lossen’ – als een Münchhausen die zichzelf aan zijn haren uit de baren wil redden…
En daar zit je dan op je bankje, bij Maarten op de Zen-zolder, en hoort: “Ga terug naar je adem, voel je lichaam…” Wat een eindeloze weg… Dat vertrouwen in hem was ook wel broodnodig…
Ik las dat de Paus vandaag gebeden heeft voor de slachtoffers van het Corona-virus in China. Die man doet tenminste z’n plicht. Nou, dat is wel eens anders geweest… Zondagavond zag ik het eerste deel van ‘De naam van de roos‘, naar het boek van Umberto Eco, een tv-serie die Klaaske opnam. Daar in het Italië van de 13e eeuw blijken de Pausen konkelende monsters te zijn… Maar de ‘progressieve’ Franciscus verordineerde in 2018 wel ‘de verplichte gedachtenis van Maria, Moeder van de Kerk‘ – waarvan de viering voortaan de 2e Pinksterdag vervangt…
De Sacra di San Michele, waar onze William van Baskerville zijn speurwerk verricht. [klik om te vergroten]
Diezelfde zondag hoorde ik in het Concertgebouw het Stabat Mater van Pergolesi en het Gloria van Vivaldi, door The Bach Choir & Orchestra of the Netherlands, met Olga Zinovieva, sopraan en Sytse Buwalda, countertenor. Prachtig… Toen ik na het concert met m’n gezelschap terugliep naar de auto, kon ik zelfs in het geluid van de tram muziek horen… Ik kreeg na afloop van organisator ‘Beleef Klassiek’ dit filmfragment toegestuurd, waarin dezelfde uitvoerenden te horen zijn (de scène moet je maar voor lief nemen):
Giovanni Battista Pergolesi (1710-1736), stierf op 26 jarige leeftijd aan tuberculose. Hij had nog net de tijd om dit Stabat Mater te voltooien. Lees hier de voorgeschiedenis:
Quis est homo? Wie is het die niet zou wenen om de moeder van Christus in zo’n wanhoop te zien? Deze woorden werden voor het eerst uitgesproken in het dertiende-eeuwse Italië, in een affectieve en emotionele Latijnse devotionele tekst; het voor de hand liggende antwoord op de retorische vraag is dat geen enkele ware gelovige niet met de Maagd zou rouwen over de stervende Christus. Dit gedicht is het ‘Stabat mater‘, waarvan wordt gedacht dat het het werk is van de grote psalm-dichter Jacopone da Todi (rond 1300). De klagende strofen ervan zorgen voor een emotionele band tussen de mediterende gelovige en de moeder van de Gekruisigde, en ontstonden vanuit de volkse devotie, die volgde op de Zwarte Pest. Pergolesi kreeg de opdracht om het Stabat Mater, gecomponeerd door Alessandro Scarlatti – dat tot dan toe elke Goede Vrijdag in Napels was opgevoerd – te vervangen. Hij aanvaardde die, ook al leed hij aan tuberculose. De legende gaat dat hij in een devotionele razernij op zijn sterfbed componeerde. Of het verhaal waar was of niet, Pergolesi’s Stabat-mater was al snel een internationale hit, die onvermijdelijke vergelijkingen trok met het Requiem, dat Mozart op zijn sterfbed schreef. www.allmusic.com | Timothy Dickey.
Dat brengt me op een boekbespreking in de NRC van 22 januari, over Carel Blotkamp‘sThe End. Artists’ Late and Last Works. Het boek is geheel gewijd aan ‘laatste werken’ in de beeldende kunst. Ik las de recensie met rode oortjes … geweldig! Maar ik begreep ook dat in het boek helaas geen afbeeldingen staan… (wel in bijgaande recensie). Een van de werken die aan de orde kwamen, was de Rondanini Pièta, de zwanenzang van Michelangelo – alweer een stervende die de Voorspraak van de Heilige Maagd zoekt…
Michelangelo, Rondanini Pièta, 1550-1564 [klik om te vergroten]
“Die Pièta is een vreemd beeld. De gezichten van Christus en Maria zijn nog ruw en nauwelijks uitgewerkt, terwijl de benen van de Christus-figuur al prachtig glad en gespierd uit het marmer getoverd zijn. Aan de linkerzijde hangt een al even fraai gepolijste onderarm, maar die zit, gek genoeg, niet vast aan het lichaam van Christus. De verhoudingen lijken niet te kloppen, en het is de vraag of Michelangelo de compositie ooit nog goed zou hebben gekregen, als hij niet gestorven was.” Het beeld werd aanvankelijk uiterst negatief besproken in kunsthistorische verhandelingen. Pas in de vroege twintigste eeuw begon de rehabilitatie van deze Pietà. De ruwe huid en de bizarre compositie werden opeens gezien als abstracte kwaliteiten, passend bij de moderne kunst uit die tijd. In 1964 roemde de Engelse kunstenaar Henry Moore het beeld als ‘een van de beste kunstwerken ooit gemaakt’.
Zo zie je dat, naast de Heilige Drieëenheid, in de loop van de eeuwen langzaam het beeld van de Goddelijke Moeder oprijst, als Godin van het Erbarmen. Mensen hebben nu eenmaal in het uur van hun dood een Voorspraak nodig – is dat ook niet de rationale van het geloof? In China hebben ze overigens Kwan Yin, de Godin van Mededogen. Dus bidt die Paus een beetje voor de Bühne. Of zou hij als voorspraak willen dienen voor de gelovigen hier … bang voor een nieuwe pest?
Ik moet dan altijd aan Mother Meera denken (ook al een Moeder...), die zei: laat de mensen toch naar hun kerk gaan, het biedt hen troost, laat ze er Maria aanbidden... Die Indiase ruimdenkendheid...
Bodhisattva Quan Shih Yin (eigen foto, 2011).
Bodhisattva Quan Shih Yin ('zij die de kreten van de wereld hoort') is de godin van het mededogen, de Chinese gedaante van Avalokiteshvara. Quan Yin – zie foto – staat hier in de Hal van de 'Arhats' (boeddhistische heiligen en discipelen) van de Bǎogūang Sì tempel in Chengdu, afgebeeld met ‘elf hoofden’ en ‘duizend handen’, haar geschonken om het vele leed van de wereld te kunnen horen en lenigen.
Voor de Shake v/d Week duiken we een heel andere wereld binnen, die van het ‘donkere continent’ – waar ze óók vrolijkheid kennen… De Malinees – let wel: niet Milanees dus – Habib Koité speelt Din Din Wo (‘Klein kind’) – zoals het op het album Muso Ko staat.
Bovenaan: Hanna Mobach, The Lovers,1997. Houtskool op papier, 64x49cm
Wat vooraf ging
In een tijd dat in de USA alle welfare door Trump uit de grond gerukt wordt, is het goed om je af te vragen: hoe ervoer ik Amerika en zijn bewoners zélf, toen ik daar ooit was? Mijn eigen reis door Californië in juni 2004, kende naast benauwde momenten - lees 'Almost trapped in a bad movie' - ook momenten van warmte en behulpzaamheid. Zoals de store holder die, toen ik haar in paniek meldde dat ik de autosleutels in de kofferbak had opgesloten, vroeg: “Welk merk?” En gelijk met me naar buiten liep, toen ik ‘Ford Focus’ zei. Daar had ze een trucje voor…[1] En die keer dat ik bij een bank binnenliep en vroeg waar ik naar het buitenland kon bellen. Zonder omhaal namen ze me mee naar de kelder - waar ze me rustig alleen lieten om Klaaske te bellen. Ik was verbluft door zoveel service, zoveel vertrouwen.
Melanie During (zie foto onder), met haar gedrevenheid voor paleontologie, liftte als tiener van opgraving naar opgraving, van congres naar congres, en leerde zo de USA en zijn bewoners van haver tot gort kennen. In een recent interview in NRC vertelt ze over haar ervaringen met het Amerika van nu. Daaruit één opvallende moment:
Melanie During, paleontoloog. Foto NRC.
“Wie zich tot Trump heeft bekeerd, zal moeite hebben om hartelijk te blijven, denkt During. Want het helpen van je medemens wordt in het huidige politieke klimaat niet als iets moois gezien. Of zoals Trumps voormalige rechterhand, Elon Musk, zei: de fundamentele zwakte van de westerse beschaving is empathie. „Toen ik dát las moest ik wel even slikken.” INTERVIEW AMERIKA EN WIJ, Melanie During | paleontoloog: "Ik maak me zorgen over de lieve, vriendelijke Amerikanen". NRC, 1 augustus 2025
Elon Musk leaves following a luncheon with members of the Senate Republican Conference on Capitol Hill on March 5, 2025.
“The fundamental weakness of Western civilization is empathy, the empathy exploit,” Musk said. “There it’s they’re exploiting a bug in Western civilization, which is the empathy response.”
Americans are still in the dark about the scope and scale of what Elon Musk is doing with DOGE, the Department of Government Efficiency, which is working to drastically shrink the size of government by aiming to cut $1 trillion or more in government spending.
But there’s some insight into what’s driving Musk — namely, an effort to combat what he referred to as “civilizational suicidal empathy.”
During a three-hour interview with the podcaster Joe Rogan released February 28, Musk talked about his deeply held belief in the conspiracy theory that Democrats are working to import as many undocumented immigrants as possible so that they can take over the US government forever.
“If they had another four years, they would legalize enough illegals in the swing states to make the swing states not swing states,” Musk told Rogan. “They would just, they would be blue states. Then they would … win the presidential; they’d win the House, the Senate and the presidency.”
But what came next in the conversation may shine more of a light on what motivates Musk to cut down the size of government, and it melds with his takeover, purchase and founding of companies in the private sector. It’s the belief that empathy for individuals is costly to the collective.Musk pointed to California’s move to provide medical insurance even to undocumented people who qualify for its low-income Medi-Cal program.
“We’ve got civilizational suicidal empathy going on,” Musk said, borrowing the term from Gad Saad, a Canadian scholar who is also a frequent Rogan host.
While Musk said he believes in empathy and that “you should care about other people,” he also thinks it’s destroying society.
It’s an important thing to remember as Musk turns his crusade toward the US government. While President Donald Trump has said cuts will not touch safety net programs such as Social Security, Medicare and Medicaid, except to root out fraud, Musk made clear during the interview that he believes that the concept of Social Security is a “Ponzi scheme.” [2]
Musk’s lack of empathy is a theme in the recent biography for which the writer Walter Isaacson was given access to the billionaire throughout his takeover of Twitter.
And Musk’s disregard for individuals employed at his companies is also a throughline in the book, including on production lines at Tesla and at SpaceX, where he is described as quick to fire people.
At each of those companies, Musk expressed a desire to save humanity: with electric cars in the case of Tesla; by making humanity interplanetary in the case of SpaceX; and by sticking up for the First Amendment in the case of Twitter.
“He likes this notion of helping humanity,” Isaacson told CNN’s Christiane Amanpour in 2023. “In fact, he has more empathy for humanity in general than he often has for the 20 people around him.
Musk still has that view of himself as a superhero taking risks; he repeatedly told Rogan about his fear of being killed. Now, instead of saving humanity, he believes he is saving the US government by cutting billions of dollars in spending, even if it impacts many Americans’ daily lives — by costing them their jobs or by curtailing government services — in the process.
____________________ [1] Een knop op het dashboard, waar ze via een kier in het raam bij kon komen. [2] Een piramidespel, een vorm van beleggingsfraude waarbij de opbrengsten voor vroege investeerders worden betaald uit geld dat van latere investeerders is afgenomen, in plaats van uit legitieme winsten. Het is een misleidende operatie waarbij de “investeringen” niet echt winst opleveren en het systeem afhankelijk is van een constante toestroom van nieuwe investeerders om de illusie van succes in stand te houden.
Palestijns-Amerikaans historicus zegt lessen op Columbia University af na ‘capitulatie’ aan Trump NRC, 1 augustus 2025
De prominente Palestijns-Amerikaanse historicus Rashid Khalidi heeft een collegereeks aan Columbia University afgezegd, nadat die universiteit een week geleden schikte met de Trump-regering. Dat schrijft de emeritus hoogleraar vrijdag in een open brief in The Guardian.
Het Witte Huis dreigt Columbia en andere universiteiten al maanden met het stopzetten van federale subsidies. Donald Trump zegt dat Columbia niet genoeg doet om antisemitisme op de campus tegen te gaan, waarop de president de aanval op de universiteit opende. Vorige week schikte Columbia met de Trump-regering en betaalde ze een boete van 200 miljoen dollar (ongeveer 173 miljoen euro), om weer aanspraak te kunnen maken op 400 miljoen dollar (zo’n 346 miljoen euro) aan subsidies.
Het akkoord met Columbia University is vooral een overwinning voor de regering-Trump Het bestuur van Columbia University in New York werd het eens met de regering Trump, de universiteit krijgt haar subsidies terug. Hoogleraar Khalidi ging vorig jaar met pensioen, maar zou in de herfst als bijzonder hoogleraar nog een vak gaan geven over de geschiedenis van het Midden-Oosten. Hij schrijft dat niet te kunnen doen „onder de voorwaarden die Columbia heeft geaccepteerd door te capituleren aan de Trump-regering”.
‘Veranderd in een anti-universiteit’
Khalidi hekelt met name de definitie van antisemitisme, die Columbia overneemt. In die definitie, van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA), wordt kritiek op Israël gelijkgesteld aan antisemitisme, stelt Khalidi. De IHRA stelt dat kritiek op Israël, net als kritiek op andere landen, niet per se antisemitisch is. Wel bestempelt het kritiek op het bestaansrecht van de staat Israël als antisemitisch, of bijvoorbeeld het land een „racistisch project” noemen. Die definitie maakt het volgens Khalidi onmogelijk om eerlijk les te geven over de genocide die Israël pleegt in Gaza.
Khalidi hekelt daarnaast de trainingen die medewerkers moeten volgen, waarbij kritiek op zionisme gelijk zou worden gesteld aan antisemitisme. „Columbia’s capitulatie” heeft de universiteit veranderd in een „anti-universiteit, een plek van angst en walging, waar faculteiten en studenten van hogerhand verteld wordt wat ze mogen zeggen en doceren”, besluit Khalidi zijn brief.
INTERVIEW oktober 2024
‘Er is in deze oorlog te weinig aandacht voor de geschiedenis’
Rashid Khalidi | Historicus Ook nu de oorlog zich uitbreidt naar Libanon, constateert de Palestijns-Amerikaanse historicus Rashid Khalidi, is sprake van ‘blindheid’ voor alles wat voorafging aan de aanval van Hamas op het zuiden van Israël op 7 oktober 2023. „De oorlog is een reddingsboei geweest voor Netanyahu.” Auteur: Lucia Admiraal NRC, 4 oktober 2024
Hij is een van de bekendste historici van Palestina: Rashid Khalidi (1948). Deze zomer ging hij met emeritaat als hoogleraar moderne Arabische studies aan de Columbia Universiteit in New York, al blijft hij dit semester gewoon lesgeven. Eerder schreef hij onder meer een standaardwerk over de Palestijnse nationale identiteit en Brokers of Deceit, (Makelaars in bedrog) over het Amerikaanse buitenlandbeleid in het Midden-Oosten. In De honderdjarige oorlog tegen Palestina. Een geschiedenis van kolonialisme en verzet, dat in 2023 in Nederlandse vertaling verscheen, verweeft hij de geschiedenis van Palestina met die van zijn eigen prominente Palestijnse familie. Het boek opent met een kritische brief uit 1899 van zijn verre oom Yusuf Diya al-Khalidi aan Theodor Herzl, de ‘aartsvader’ van het politieke zionisme.
Behalve historicus is Rashid Khalidi ook ooggetuige. Hij werd geboren in de VS in 1948, na het begin van de Nakba of ‘catastrofe’, toen circa 750.000 Palestijnen werden verdreven uit het deel van Palestina dat Israël werd. Zijn vader werkte voor de Verenigde Naties als rapporteur van Midden-Oosten gerelateerde zaken in de Veiligheidsraad, en tijdens de oorlog van 1967 hielp hij hem met het doornemen van de media.
Later woonde Khalidi met zijn gezin in Beiroet tijdens de Libanese burgeroorlog (1975-1990) en de Israëlische invasie van Libanon (1982), gericht tegen de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO). Hij doceerde aan de Amerikaanse Universiteit van Beiroet en was een bekende commentator. In de periode 1991-1993, inmiddels werkend als onderzoeker in Jeruzalem, was hij adviseur voor de Palestijnse delegatie bij de Arabisch-Israëlische vredesbesprekingen in Madrid en Washington. Vanuit zijn kantoor op de Columbia Universiteit zegt Khalidi via een videoverbinding dat hij „heel bezorgd” is over de huidige situatie in Gaza en Libanon: „Ik vrees dat we ons richting een veel grotere oorlog bewegen.” Bovendien woont een deel van zijn familie daar, al zijn enkelen van hen eerder dit jaar vanuit Gaza naar Egypte gevlucht. Khalidi is ondanks zijn emeritaat nog vrijwel dagelijks op de universiteit, en geeft lezingen en commentaar in de media. Consequent benadrukt hij daarin de historische wortels van de Gaza-oorlog. „Helaas besteden politieke besluitvormers en commentatoren in de mainstream media heel weinig aandacht aan de geschiedenis.” Ook nu de oorlog zich uitbreidt naar Libanon, constateert hij, is er sprake van ‘blindheid’ voor alles wat voorafging aan de aanval van Hamas op het zuiden van Israël op 7 oktober 2023. „Zij bespreken wat er in Libanon gebeurt alsof er sinds een jaar een conflict is tussen Hezbollah en Israël, wat natuurlijk volkomen onjuist is.” Het nu bijna verstreken jaar sinds het begin van de oorlog in Gaza ziet hij dan ook als de meest recente fase in een langdurige oorlog.
Ook op dit moment zijn de VS geen neutrale bemiddelaar, maar een partij
De ‘honderdjarige oorlog’ begint in 1917, als de Britse regering steun uitspreekt voor de vestiging van een nationaal tehuis in Palestina voor het Joodse volk. Waarom is dit het startpunt van uw boek?
„Centrale elementen uit de strijd waren ook daarvoor al aanwezig. Het zionisme werd als politieke beweging opgericht in 1897 in Bazel. De Palestijnen schreven al over deze kwestie vóór de Eerste Wereldoorlog, en ook het verzet was er al. Wat 1917 bepalend maakt, is dat de toenmalige grootste wereldmacht besloot het zionistische project in Palestina te steunen in de oprichting van wat uiteindelijk de staat Israël zou worden. Het centrale betoog van mijn boek is dat er niet simpelweg een strijd is tussen Palestijns nationalisme en zionisme. Het is een strijd tussen het zionistische project en later Israël, steevast gesteund door de machtigste naties ter wereld – Groot-Brittannië en later vooral de Verenigde Staten – en het Palestijnse volk. Ook op dit moment zijn de VS geen neutrale bemiddelaar, maar een partij. Ze zijn vandaag in oorlog met de Palestijnen in Gaza en vandaag of morgen met de Libanezen.”
Uw boek is verdeeld in zes ‘oorlogsverklaringen’ aan de Palestijnen tussen 1917 en 2017. Welke plaats heeft de huidige oorlog, als u het boek zou doortrekken tot het heden?
„Het is moeilijk te bepalen welke kant het opgaat, want een oorlogssituatie is altijd in beweging. De achtergrond die ik in mijn boek geef, is essentieel om te begrijpen wat er sinds 7 oktober vorig jaar is gebeurd. De verschillende oorlogen tegen Gaza en de niet aflatende druk die Israël op de Palestijnen heeft uitgeoefend, moesten vroeg of laat wel tot een explosie leiden. Ik had alleen nooit kunnen voorspellen dat het de explosie zou zijn die we zagen op 7 oktober. En dat de Israëlische reactie zo woest en meedogenloos zou zijn.”
Het benoemen van die historische achtergrond riep na de aanval door Hamas in het zuiden van Israël op 7 oktober vaak hevige reacties op.
„Daar is een Arabisch woord voor, tajhil: mensen onwetend maken. Het getuigt van blindheid om de nadruk te leggen op de gruweldaad van 7 oktober, maar niet op alles wat daaraan voorafging en wat daar zogenaamd door wordt gerechtvaardigd. Die tendens wordt nog versterkt door de systematische weigering van Israël om journalisten toe te laten tot de Gazastrook. Israël kan alleen wegkomen met wat het doet in Gaza, als het kan voorkomen dat mensen nadenken over alles wat aan 7 oktober voorafging en wat erop volgde.”
Welke verschuivingen hebben zich voorgedaan sinds 7 oktober vorig jaar?
„Die dag was een van de grootste nederlagen uit de Israëlische militaire geschiedenis. De Israëlische burgerbevolking is het zwaarst getroffen sinds de oorlog van 1948, toen het 6.000 mensen verloor, het merendeel soldaten. Op 7 oktober was daarentegen het merendeel burger. De schok en het trauma zijn dus heel begrijpelijk. Maar een misdaad rechtvaardigt niet de veel grotere misdaad, het doden van ruim 40.000 Palestijnen en de volledige vernietiging van de infrastructuur van Gaza, wat genocidaal en opzettelijk is. Er is geen enkele militaire rechtvaardiging voor. „Door 7 oktober is de Israëlische publieke opinie aanzienlijk verhard en is een regering versterkt die daarvoor erg wankel was. De oorlog is een reddingsboei geweest voor Netanyahu en zijn coalitie – die gedijen op conflict – omdat de Israëlische publieke opinie zo getraumatiseerd en geschokt was. Het stelt hen in staat om Israël uit te breiden naar het hele voormalige mandaatgebied Palestina [inclusief Gaza en de Westelijke Jordaanoever, red.], naar een Groter Israël. Dat was overigens het doel van de meeste Israëlische regeringen in de geschiedenis.”
In Israël zijn wekelijks protesten tegen de regering en voor de gijzelaars, maar is nauwelijks publieke verontwaardiging over de massaslachting in Gaza. Hoe verklaart u dat?
„Het trauma van 7 oktober heeft elk vermogen om het lijden van de ander te erkennen weggevaagd. Ik heb Israëlische vrienden en ik weet dat de dood van 800 burgers, en honderden soldaten en veiligheidspersoneel, een enorme impact heeft gehad op de gehele Israëlische samenleving. Maar ze zien alleen hun eigen pijn. Dat is niet nieuw: Israëliërs hebben jarenlang hun ogen en geest gesloten voor het lijden en het geweld dat hun bezetting heeft opgelegd en voor de langdurige gevolgen van de oorlog van 1948: de onteigening van land, de verdrijving van 750.000 Palestijnen en de weigering om hen te laten terugkeren.”
CV De Palestijns-Amerikaanse historicus Rashid Khalidi (1948) is emeritus professor Arabische studies aan de Columbia Universiteit in New York. In 2023 verscheen de Nederlandse vertaling van zijn boek De honderdjarige oorlog tegen Palestina. Een geschiedenis van kolonialisme en verzet. Hij is getrouwd en heeft drie kinderen, en woont in New York.
Khalidi bestudeert de geschiedenis van Palestina door de lens van settler-colonialism of vestigingskolonialisme. Hij spreekt over een „voortdurende Nakba”: een langdurig proces van etnische zuivering van de Palestijnen waar ook de vernietiging van Gaza en de sluipende annexatie van de Westelijke Jordaanoever deel van zijn. Het zionisme ziet hij als zowel een koloniale als een nationale beweging, „in een Bijbels jasje”. De koloniale geschiedenis van het conflict is onderbelicht, betoogt hij, en dat terwijl de zionistische beweging zichzelf tot aan de Tweede Wereldoorlog expliciet in koloniale termen omschreef. In plaats daarvan domineert volgens Khalidi nog steeds het beeld van het Israëlisch-Palestijns ‘conflict’ als een nationale strijd tussen twee volken, terwijl ongelijkheid centraal zou moeten staan in zowel het begrip van de geschiedenis, als de ‘oplossing’. In het mondiale Zuiden is dat besef er wel, maar het Westen heeft volgens Khalidi „nog steeds oogkleppen op”.
Na 1948, schrijft u in uw boek, „waren de Palestijnen vrijwel onzichtbaar, kwamen ze nauwelijks aan bod in de westerse media en mochten ze zich zelden internationaal vertegenwoordigen”. Hoe is de situatie nu?
„Die is aanzienlijk veranderd, ook al is er nog steeds een obsessieve focus van de mainstream westerse media op het Israëlische perspectief. Alleen is er nu een generatie die conventionele media volledig veracht, of niet eens weet dat ze bestaan. Onlangs noemde ik voor een zaal van 250 studenten het persbureau Reuters. Niet één van hen gaf blijk van herkenning. Ze halen hun nieuws van sociale media en zien daar met eigen ogen wat er in Gaza gebeurt met de burgerbevolking: massale hongersnood en genocide. Daarom heb je nu studentenprotesten.”
Het afgelopen jaar zijn archieven en erfgoed in Gaza op grote schaal vernietigd. Hoe kijkt u daar als historicus naar?
„Het is onderdeel van elk koloniaal project om niet alleen de bevolking, maar ook dorpen, plaatsnamen, herinneringen, cultureel erfgoed, bibliotheken en archieven te vervangen. Groot-Brittannië deed het in Ierland, Frankrijk in Algerije, en Israël heeft dat systematisch gedaan in Palestina. De bibliotheken van individuen in Haifa, Jaffa en West-Jeruzalem werden in 1948 in beslag genomen en opgeslagen in de Israëlische Nationale Bibliotheek. De Vereniging voor Arabische Studies in Jeruzalem onderging hetzelfde lot, zo ook het PLO Onderzoekscentrum in Beirut in 1982. Dit proces is nog steeds gaande in Gaza, met de moord op rectoren van universiteiten, tientallen decanen, en meer dan honderd gedode universiteitsmedewerkers.”
Israël zegt het doel te hebben om Hamas te vernietigen in Gaza. De Palestijnse Autoriteit op de Westelijke Jordaanoever wordt door veel Palestijnen gezien als een verlengstuk van de Israëlische bezetting. Wie zouden een toekomstig Palestijns leiderschap kunnen vormen?
„Hamas vernietigen is een illusie omdat het naast een onconventionele militaire macht ook een ideologie is en een sociale organisatie. De Palestijnse Autoriteit is een niet-representatieve en zeer verafschuwde groep die aan de macht wordt gehouden door Israël, de VS en de Europeanen. Een alternatief Palestijns leiderschap moet democratisch door de Palestijnen worden gekozen. En dat vereist dat de Palestijnen zich bevrijden van vele lasten, waaronder externe interventie en interne verdeeldheid.”
Wat is er mondiaal veranderd het afgelopen jaar?
„De neergang van de VS als wereldmacht is versneld doordat zij deze oorlog hebben gesteund en niets hebben ondernomen om hem te stoppen. De VS zijn bijna blindelings gebonden aan Israël, zelfs wanneer dat publiekelijk de voorwaarden voor een akkoord met Hamas weigert waarmee het privé heeft ingestemd. Ondanks die herhaalde beledigingen aan het adres van de VS blijft de Amerikaanse regering optreden als een woordvoerder voor Israël, dat recht zou hebben op zelfverdediging als het kinderen doodt in Gaza en mensen opblaast in Beiroet. Ze begrijpen het belang van stabiliteit in het Midden-Oosten niet, ook al heeft hun positie in de oorlog duidelijke gevolgen. De groeiende haat tegen de VS in de regio staat haaks op de Amerikaanse belangen.”
Jordanië en Egypte hebben een vredesverdrag met Israël en ontvangen royale militaire steun uit de VS. De Saoediërs leken net voor oktober vorig jaar op het punt een akkoord met Israël en de VS te sluiten.
„Saoedi-Arabië heeft een grote verschuiving doorgemaakt door deze oorlog en dat akkoord is voorlopig van de baan. Egypte is woedend over Israëls overname van de Rafah-grensovergang tussen Gaza en Egypte. Ondertussen heeft de publieke opinie in Egypte, Jordanië en de rest van het Midden-Oosten door Gaza een kookpunt bereikt.”
Tijdens de Libanese burgeroorlog en de Israëlische invasie van Libanon in 1982 woonde u met uw gezin in Beiroet. Hoe kijkt u naar de huidige oorlog in Libanon?
„Ik vrees dat de oorlog, naast in Gaza, ook grote verwoesting zal aanrichten in Libanon, en in mindere mate in Israël. Het lijkt erop dat Israël wil escaleren. Het weigert een akkoord voor een staakt-het-vuren of een terugtrekking uit Gaza, wat de vrijlating van de gijzelaars mogelijk had gemaakt en het conflict had beëindigd met de Houthi’s en met Hezbollah, die altijd hebben gezegd dat ze dan zouden stoppen met hun aanvallen.
Ik denk dat het nog steeds de bedoeling is om Gaza onleefbaar te maken
Kunnen er lessen getrokken worden uit de invasie van 1982?
„In beschrijvingen in Amerikaanse media van Hezbollah-commandant Ibrahim Aqil, die recent door Israël werd gedood in Libanon, wordt hij verantwoordelijk gehouden voor bomaanslagen op een Amerikaanse marinierskazerne en de Amerikaanse ambassade in Libanon. Ik weet niet of hij er daadwerkelijk bij betrokken was. Het punt is: als je terugkijkt op die tragische gebeurtenissen, dan is er een geschiedenis. Want waaróm werden de Amerikaanse ambassade en de kazerne gebombardeerd? Omdat de Verenigde Staten deelnamen aan Israëls oorlog tegen Libanon en de Palestijnse bevrijdingsorganisatie, en hun enorme macht inzetten voor een invasie van Libanon, waarbij 19.000 Libanezen en Palestijnen zijn gedood. Dat wordt nooit vermeld door Amerikaanse politici, diplomaten of woordvoerders van de regering. Amerikaanse vrienden en collega’s van mij aan de Amerikaanse Universiteit van Beiroet zijn toentertijd vermoord [door militante groepen, red.], als deel van de aanvallen op de Amerikaanse belangen in Libanon. Het is dus niet alsof ik blij ben dat dit is gebeurd. Maar ik zeg wel dat er een oorzaak en een gevolg is.”
Wat denkt u dat Israël in Gaza van plan is?
„Er zijn concurrerende visies in het Israëlische veiligheidsapparaat en de Israëlische regering. Op dit moment wordt er een plan overwogen om het noorden van Gaza militair te bezetten en de bevolking daar te dwingen te vertrekken of te verhongeren. Israël slaagde er tijdens de eerste weken van de oorlog niet in om de bevolking uit Gaza te verdrijven, omdat de Arabische landen niet wilden meewerken. Het zal voor altijd een schandvlek zijn voor de VS dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Antony Blinken, zichzelf en de Amerikaanse regering leende voor dit project van etnische zuivering. Israël heeft toen gefaald, maar ik denk dat het nog steeds de bedoeling is om Gaza onleefbaar te maken.”
Hoe was het voor u om het afgelopen jaar aan een Amerikaanse academische instelling te werken in de context van de Gaza-oorlog en de studentenprotesten?
„Aan de ene kant was het heel bemoedigend, omdat een overweldigende meerderheid van de studenten tegen deze oorlog is. Ze begrijpen dat die onmogelijk zou zijn zonder de steun van de Amerikaanse regering. Hun morele drijfveer heeft een rimpeleffect gehad in het hele land en in de rest van de wereld. Maar het heeft de oorlog helaas niet gestopt. Daar was politieke wil voor nodig geweest in het Witte Huis, en die is er niet. Aan de andere kant heeft het bestuur van de Columbia Universiteit gehandeld zoals de meeste Amerikaanse universiteiten: door niet te willen begrijpen dat academische vrijheid de meest gekoesterde waarde is.”
PRESENTATION By Efi Michalarou*) EXODUS at Gagosian at Marciano Art Foundation in Los Angeles
The language of material plays an essential role in the work of Anselm Kiefer, most of whose pictures have a geological sedimentary texture. For the past forty years, his work has been developing in a process of accumulation, mingling and reworking of themes, motifs and constellations which recur and overlap repeatedly in diverse media. Highly symbolic connections emerge from lead, concrete, dried plants, glass, barbed wire and other heterogeneous materials.
NB Klik rechtsboven op afbeeldingen om te vergroten.
Born at the close of World War II, Anselm Kiefer reflects on and critiques the myths and chauvinism that propelled the German Third Reich to power. With Wagnerian scale and ambition, his paintings depict the ambivalence of his generation toward the grandiose impulse of German nationalism and its impact on history. Balancing the dual purposes of powerful imagery and critical analysis, Kiefer’s work is considered part of the neo-expressionist return to representation and personal reflection that came to define the 1980s. New large-scale paintings of Anselm Kiefer are on show in his exhibition “Exodus” in New York and Los Angeles. The large-scale paintings employ a wide range of materials including paint, terra-cotta, fabric, rope, wire, found objects, sediment of electrolysis, and metal—including copper and gold leaf. Mixing the abject and the exalted, these works are imbued with gesture, a sense of metamorphosis, and alchemical symbolism. Kiefer’s syncretic approach to materials extends to his understanding of history, literature, and mythology as forces that inform the present. In this new body of work, he incorporates inscriptions in Hebrew from the book of Exodus, with thematic references to its narrative blended with a diversity of other sources. Full of symbolic thresholds between peoples, places, and times, the paintings are metaphysical allegories that meditate on loss and deliverance, dispossession and homecoming. The exhibition in New York features paintings of monumental buildings and ruins.
Anselm Kiefer, Nehebkau, 2021. Emulsion, oil, acrylic, shellac, fabric, metal, terracotta, and chalk on canvas, 380 × 380 cm.
Their architectural symbolism is permeated with themes found in Exodus and developed by writers who have long inspired Kiefer, including Paul Celan and E.T.A. Hoffmann.
ANSELM KIEFER, Danaë, 2023 Emulsion, oil, acrylic, shellac, and gold leaf on canvas, 280 x 380 cm
New York Art
“Danaë” (2016–21) anchors the installation, fusing a representation of the vast interior of Tempelhof Airport in Berlin with the ancient Greek myth of Zeus transfigured into a shower of gold, leading to the prominent use of gold leaf in the painting. The storied site was built in an area belonging to the Knights Templar in the Middle Ages, opened as an airport complex in 1923, was developed extensively under the Third Reich, and played a critical role in the Berlin Airlift during the Cold War. Significantly, the decommissioned facility was recently used to provide temporary shelter for refugees, connecting it to the themes of Exodus. Other buildings represented in the paintings include Montecassino Abbey in Italy; Albert Speer’s Zeppelin Grandstand in Nuremberg, Germany; and Louis Kahn’s Indian Institute of Management building in Ahmedabad —all historically and culturally resonant structures.
Anselm Kiefer, Für E. T. A. Hoffman, 2015-2024, “Und er hexte eine Schlange aus dem Wasser”, 2016. ANSELM KIEFER Für E.T.A. Hoffmann, 2015-2024 Emulsion, oil, acrylic, shellac, gold leaf, clay, terracotta and charcoal on canvas (280 x 380 cm)ANSELM KIEFER, Hoffmann von Fallersleben – Helgoland, 1978 Olieverf op doek, 170 × 190 cm (also Artist book in an edition of 500 copies).
In paintings such as “Für E.T.A. HOFFMANN” (2021), empty clothing attached to the surfaces stand in for human figures. Another group of paintings combines landscape elements with improvised vehicles—grocery carts, luggage dollies, and bicycles—that function as means of transport between realms. Laden with bundles, these objects recall their contemporary use by those who are displaced from home or seeking one, or by immigrants arriving in a new land, fleeing from war, oppression, and natural disasters. In the works on view in Los Angeles, Kiefer further elaborates themes of loss, history, and redemption. “Exodus” (2012–21) is demarcated between the lower register with a landscape of paint and straw affixed to the canvas, and a dynamic composition above that whirls in concentric circles, centering on clusters of forms that envelop a bicycle. The link between the terrestrial and the celestial carries through in the ladder between the two spheres in “En Sof” (2020–22), and the emanation of “Wolkensäule (Column of Clouds)” (2009–21).
Anselm Kiefer, Thou didst blow with thy wind, the sea covered them: they sank as lead, 2020 Emulsion, oil, acrylic, shellac, gold leaf, metal, and straw on canvas, 8.4 × 9.5 m.
“And with the blast of thy nostrils the waters were gathered together, the floods stood upright as a heap” (Exodus 15:8).
A suspended sculpture of a modern naval vessel stands in for the destruction of the pharaoh’s military in the narrative of the parting of the Red Sea found in Exodus, as recounted in the title of “And with the blast of thy nostrils the waters were gathered together, the floods stood upright as a heap” (2020). Another pair of paintings on view feature grounds of gold leaf, over which a cascade of mangled shopping carts and straw mats is suspended. In one, artist’s palettes and brushes are intermixed, conveying the symbolic weight and materiality that are central to Kiefer’s art making, as well as the transcendence of creative work and its ability to traverse between the earthly and the divine. These themes are shared by “Phoenix” (2018–19), a large sculpture of a winged palette composed of stainless steel and lead.
Anselm Kiefer, Phoenix, 1981. oil on canvas, 168.9 x 189.2 cm.Anselm Kiefer, Parabole, 2019–22, Emulsion, oil, acrylic, shellac, gold leaf, sediment of electrolysis, resin, and satellite dish on canvas, 27 feet 6 ¾ × 25 feet (8.4 × 7.6 m),