Met dank aan Karl Ove KnausgÄrd
Bovenaan: De Duitse kunstenaar Anselm Kiefer.
Foto Waltraud Forelli.

Waterverf op papier, 63 x 50,7 cm

Waterverf en houtskool op gips en karton, 86 x 63 cm

Pour Jean-Noel – Extases feminines (detail), 2014
Waterverf op papier, 114 x 50 cm
(de drie schutbladen voor)
NRC interview van 8 maarte 2025, waar het allemaal mee begon:
Kiefer werd in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw beroemd met schilderijen waarin hij het Duitse verleden onder de loep neemt. Er ontstonden doeken die refereren aan het nationaalsocialisme, over het âniet-wetenâ, maar ook aan sagen uit de Germaanse mythologie. Kiefer beeldde niets letterlijk af, maar gebruikte symbolen die nieuw waren voor die tijd. Een zwaard, een zolder, een landschap, een bloem â alles zit vol tragische dreiging.
In 1990 verhuisde hij naar Zuid-Frankrijk, een zijdefabriek in Barjac, waar hij dat Duitse verleden allengs losliet. In plaats daarvan worden de kosmos, zijn sterrenstelsels, de kabbala en de eeuwige cyclus van leven en dood belangrijke themaâs.âZiet u die verhuizing als een breuk met uw werk van daarvoor?â
âWat betreft die kosmos: soms moet je als kunstenaar je kamer uit gaan, de wereld in. Vanzelfsprekend kom je dan bij de kosmos uit. Maar een breuk is er niet. Mijn fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog en wat zich daar aan gruwelijks heeft afgespeeld is nooit overgegaan. Ze is wel anders geworden. Alles wat ik maak is anti-oorlog.â
De titel van de twee tentoonstellingen nu â âSag mir wo die Blumen sindâ â is een anti-oorlogslied, vooral bekend geworden door de vertolking van Marlene Dietrich. Oorspronkelijk is het een OekraĂŻens lied.
âIs dat zo? Dat wist ik niet.â
U heeft die titel dus niet gekozen om een uitspraak te doen over de oorlog in OekraĂŻne?
âNee. Bij mij zit alles van binnen. Ik heb geen programma. Ik ga echt niet zitten denken: âOh, het is oorlog in OekraĂŻne, in Gaza, ik moet iets over die conflicten maken.â Zo werk ik niet.â

In onderstaande passage, uit ‘Het bos en de rivier, over Anselm Kiefer en zijn kunstâ van Karl Ove KnausgĂ„rd, ontvangt Kiefer een eredoctoraat aan de Albert-Ludwigs-UniversitĂ€t in Freiburg.
Na de redevoering van de decaan van de faculteit, richt KnausgÄrd zijn vizier vervolgens op eredoctor Anselm Kiefer:
“Zijn respect voor de academische wereld leek groot.
Misschien, besefte ik opeens, had hij zich hier minderwaardig gevoeld?
Hij kwam tenslotte uit een afgelegen plattelandsdorp, de juridische faculteit van deze oeroude universiteit moet voor hem symbool hebben gestaan voor de grote wereld. En had hij niet gezegd dat zijn vader academische ambities had gekoesterd, zonder een formele opleiding te hebben genoten? Of beter gezegd, dat zijn moeder ambitieus was geweest in zijn plaats?

Op een groot scherm achter hem verscheen een foto van een jonge Kiefer die de Hitlergroet bracht. ‘Ik herinner me niet welke leraar me inwijdde in de politieke filosofie van Carl Schmitt,â zei hij. ‘Weliswaar met de nodige waarschuwing. Maar juist die waarschuwing voor de verboden vrucht maakte me natuurlijk alleen maar nieuwsgieriger. Zo begon mijn grondige onderzoek naar het nationaalsocialisme, wat twee jaar later resulteerde in mijn performance Besetzungen.â
Carl Schmitt was een belangrijk politiek filosoof die ook de zogenoemde kroonjurist van het Derde Rijk was geweest. Besetzungen was Kiefers afstudeerproject voor de kunstacademie in Karlsruhe, waar hij ging studeren nadat hij zijn rechtenstudie had afgebroken. Op de foto’s zag je Kiefer die de Hitlergroet bracht in verschillende Europese landen die tijdens de oorlog door Duitsland waren bezet. Hij bracht de Hitlergroet in bossen, op stranden, op heuvels en vlakten.
De foto’s kwamen pas in 1975 in de openbaarheid toen sommige ervan werden gepubliceerd in het Duitse kunsttijdschrift Interfunktionen. Het werd een groot schandaal. Curatoren en kunstenaars namen uitdrukkelijk afstand van het werk, adverteerders en sponsors trokken zich terug uit het tijdschrift. Kunstenaar Marcel Broodthaers, die er ook bijdragen aan leverde, zei: ‘Wie is deze nazi die denkt dat hij antifascist is?’
Dat was Kiefers eerste belangrijke kunstwerk.
De samenleving waar Kiefer in 1969 deel van uitmaakte en waarin hij was opgegroeid, was niet lang daarvoor een wereldoorlog begonnen en had zes miljoen Joden uitgeroeid. Het geweld en de wandaden waar deze samenleving zich schuldig aan had gemaakt, waren onbeschrijfelijk. Maar in Kiefers jeugd sprak niemand erover. Hoewel alle families, alle buren en vrienden erdoor getekend waren, hoewel een hele generatie de meest gruwelijke en traumatische dingen had meegemaakt, sprak niemand erover.
Kiefers eerste foto’s vliegen die stilte recht naar de keel.
Waarom had uitgerekend hij, deze jonge oud-student rechten van het platteland, met een bril en kunstenaarsambities, het nodig gevonden om die thematiek bespreekbaar te maken?
Kunst is geen liefdadigheid, de kunstenaar is niet iemand die belangeloos geschenken uitdeelt aan de maatschappij. Kunst ontstaat omwille van de kunstenaar. Kiefer moet er iets in hebben ontdekt wat hem bovenmatig interesseerde en wat misschien ook resoneerde met iets in zijn binnenste. Dat hij het uniform droeg van zijn vader, die tijdens de oorlog officier was geweest in het Duitse leger, kan geen toeval zijn geweest. Zijn vader sprak niet over de oorlog, zijn vader zweeg, en als hij er dan toch iets over moest zeggen, gebeurde dat in neutrale of vergoelijkende bewoordingen. Bovendien is het moeilijk voor te stellen dat een soldaat van het oostfront terugkeerde zonder dat zijn ziel was beschadigd. Besetzungen is met andere woorden niet alleen een afrekening met een vader, maar ook met een generatie en een natie. Maar er is meer, want deze nazi wordt altijd alleen in de natuur afgebeeld, waarmee de foto’s aan de Duitse romantiek refereren, Caspar David Friedrichs schilderijen van mensen alleen in de natuur, zwevend tussen verbondenheid en vervreemding, verlangend naar eenheid en authenticiteit, iets waar het nazisme op de een of andere manier ook mee geassocieerd werd of uit voortkwam. In Kiefers versie blijft evenwel niets meer van die hoogwaardige verbondenheid tussen mens en natuur over; daarin treedt de afstand tussen de natuur en het symbool op de voorgrond en springt het belachelijke van het uniform en de Hitlergroet in het oog.
Anderzijds schreef hij rond diezelfde tijd in zijn aantekenboekje dat hij ’s werelds beste schilder was, dus van minderwaardigheidscomplexen zal hij weinig last hebben gehad.
Een antwoord zou ik nooit krijgen, bedacht ik. Ik kon het hem ook niet vragen, en verder kon ik er alleen maar naar raden. Misschien wist hij het zelf niet eens.”

Olie, emulsie, acryl, steenkool, gips, takken, looddraden, loodboek op canvas, 280 x 380 cm [klik voor vergroting]
“Toen de lezing afgelopen was en Kiefer glimlachend aan de rand van het podium stond te praten met een aantal mensen, vermoedelijk notabelen en familieleden, volgde ik de massa de trappen op langs de rijen banken naar buiten, de grote hal in. Daar stond een lange tafel waar glazen wijn en eenvoudige hapjes werden geserveerd. Ik ging in de rij staan, kreeg een glas rode wijn en een Bretzel en liep naar de andere kant van de hal, waar ik alleen kon zijn en tegelijkertijd rondspeurde naar Forelli.[1] Ergens zou nog een feestelijk diner plaatsvinden, en ik was uitgenodigd, maar daar wilde ik Kiefer niet mee lastigvallen. Dit was zijn grote avond waarop hij met oude vrienden, familieleden, universiteitsprofessoren en kunstenaars moest praten in plaats van onbeduidende gasten bij de hand te nemen.
In de buurt van waar ik stond, was iets in witte letters op de rode wand geschreven. Nieuwsgierig liep ik erheen om het te lezen:
Die Albert-Ludwigs-UniversitĂ€t gedenkt in Trauer und mit Scham ihrer Mitglieder, die unter dem nationalsozialistischen Regime als jĂŒdische Opfer der Rassenideologie oder als politisch Verfolgte Tod, Vertreibung oder schwere Benachteiligung erlitten haben, und aller, deren Namen und Schicksal wir nicht mehr kennen.
Op slag realiseerde ik me dat het hier had plaatsgevonden. Niet alleen in dit land, en niet alleen in deze stad, maar ook hier aan deze universiteit. Dat Heidegger hier rector was geweest onder de nazi’s.
Hadden wij het niet evengoed kunnen zijn?
Ik keek de hal in. De vloer was van steen en het galmde van de stemmen en de voetstappen van alle mensen die rond de ingang van de aula en de volle tafel stonden, de meesten met een glas rode wijn in de ene hand en een snack in de andere. Kiefer was makkelijk te herkennen in zijn witte overhemd en met zijn extraverte, opgewekte lichaamstaal
Wat had hij nou zojuist gezegd in zijn toespraak?
Ik vraag me af hoe ik zou hebben gereageerd als grote geesten als Carl Schmitt, Martin Heidegger, Céline en Gottfried Benn zich hadden laten verleiden.

Aquarel, gouache en grafietpotlood op papie, 42,9 Ă 35,6 cm
Ik liep naar buiten door een zijdeur en stak op de buitentrap een sigaret op, checkte mijn telefoon, keek naar de lichtgevende ramen van het classicistische gebouw aan de overkant van de straat, dat vast ook bij de universiteit hoorde. De zachte stemmen van twee studenten die in het donker kwamen aanlopen werden langzaam luider en ebden weer weg, het licht van een voorbijrijdende fiets knipperde, als van een kleine ambulance. En hoog daarboven in de lucht knipperde een ander, schijnbaar even klein lichtje, dat van een vliegtuig.
Ik gooide mijn sigaret op straat, waar hij bleef liggen gloeien terwijl ik me omdraaide en terug naar binnen liep.”
“Na de lezing werd Kiefer op het podium geinterviewd. Hij was een onvoorspelbaar interviewobject, vooral als hij de lachers op zijn hand wilde krijgen. Telkens als hij iets grappigs zei, keek hij naar het publiek. Hij leek zich te amuseren.
Het viel me op dat Forelli, die op de rij voor ons zat, meermaals dubbel lag van het lachen, en het was mooi om te zien dat haar toewijding voor hem en zijn kunst zo oprecht was.
Hij vertelde het verhaal dat hij als klein jongetje paus wilde worden. Tijdens onze ontmoetingen van de voorbije drie jaar had ik dat verhaal al een keer of zes gehoord. Het was uiteraard onschuldig en grappig bedoeld, maar als je iemand iedere keer dat je hem ontmoet hoort zeggen dat hij als kind paus wilde worden, begin je je op den duur af te vragen wat hij eigenlijk probeert te zeggen.
‘Ik ben opgegroeid tussen de rivier en het bos; zei hij ook nog, en dat zinnetje bleef in mijn hoofd spoken nadat de lezing was afgelopen en we een taxi namen naar de overkant van de rivier, waar we waren uitgenodigd voor ‘een intiem avondmaal met familie en vrienden. Maar wat intiem is voor Kiefer, is dat niet per se voor iedereen. Met z’n dertigen namen we plaats aan de lange tafel, voornamelijk galeriehouders en andere mensen uit de kunstwereld, voor zover ik dat kon inschatten.
Ik zat naast Forelli, die me bijpraatte over wat er zoal was gebeurd sinds onze laatste ontmoeting. Kiefer had geen nieuwe studio gebouwd en was evenmin verhuisd, maar hij had wel zijn bestaande studio in Parijs uitgebouwd. De schilderijen waar hij momenteel aan werkte, waren zo mogelijk nog groter geworden, hij stond bijna voortdurend boven in de kooi van zijn lift te schilderen.
Toen het diner op zijn einde liep, kwam hij bij ons aan tafel zitten. Hij vertelde dat de schilderijen waar hij nu aan werkte zo groot waren dat hij het overzicht verloor – hij stond daarboven in de kooi te schilderen, en wanneer hij die liet zakken en achteruitliep in de hal om het werk te bekijken, was hij vaak al vergeten wat hij ging doen als hij weer boven kwam.”

Nog een slotpassage, uit ‘Het bos en de rivier, over Anselm Kiefer en zijn kunstâ:
“[ … ] vorige stuurde Forewlli ons opnieuw een uitnodiging. Kiefer zou nu in Tate Britain in Londen komen vertellen over hoe hij tegen de schilderijen van Van Gogh aankeek die werden tentoongesteld, en hoewel hij het niet onmiddellijk over zijn eigen schilderijen zou hebben, vermoedde ik dat zijn kijk op zijn eigen werk in zijn lezing zou doorschemeren. “
“In januari 2020 zag ik de gigantische schilderijen waar hij aan gewerkt had, toen ze werden tentoongesteld in The White Cube Gallery in Londen. Kiefer was er ook, hij nam deel aan een panelgesprek over kunst en wetenschap met de tentoonstelling als uitgangspunt. Tijdens het gesprek gleed mijn blik naar het schilderij dat achter de deelnemers hing. Het was reusachtig en deed me denken aan Schwarze Flocken, met zijn besneeuwde vlakte, zijn rijen takken die op runentekens leken, zijn donkere, apocalyptische lucht. In de lucht hingen zeven rode zegels, ze leken op kogelgaten en waren allemaal genummerd. Het panelgesprek ging over de relatie tussen wetenschap en kunst, en hoewel er een astrofysicus en een wiskundige van het allerhoogste niveau aan tafel zaten, wist niemand die relatie beter uit te drukken dan de combinatie van een landschap, kogelgaten en getallen. De wetenschap beschrijft de wereld op een abstracte manier, terwijl de wereld zelf concreet is, en die twee werkelijkheidsniveaus kan alleen de kunst, met haar derde taal, samenbrengen.”

Oil, emulsion, acrylic, shellac, wood and burnt books on canvas, 470 x 950 cm
“Tijdens het obligaat geworden diner na het debat werd mijn naam niet plechtig uitgeroepen, werd ik niet op beide wangen gekust, en het was al een paar jaar geleden dat ik tijdens een diner naast Kiefer aan de hoofdtafel had mogen zitten. Die avond zat ik helemaal aan het uiteinde van een kleinere tafel. Ik vermoedde dat dat kwam omdat ik nu al vijf jaar aan mijn artikel over hem aan het schrijven was.
Tegen het einde van het diner kwam Kiefer aan onze tafel zitten en stuurde het gesprek richting evolutieleer. Toen hij plotseling niet op een woord kon komen, keek hij onzeker om zich heen.
‘Hoe heet dat ook alweer, als de evolutie verandert? Als er een grote verande~ing plaatsvindt?’
Niemand antwoordde.
‘Mutatie: zei ik.
‘Juist, mutatie!’ zei hij. ‘Dat is het! Mutatie!’
Toen keek hij me aan.
‘Wat bent u van beroep?’
Maakte hij een grapje? Of herkende hij me niet? Sinds onze vorige ontmoeting had ik een baard laten groeien en mijn haar laten knippen, maar hij wist toch dat ik hier was?
‘Ik ben schilder: zei ik, in een poging om zelf ook grappig te zijn.
‘Schilder?’ vroeg hij.
Hij draaide zich naar Forelli toe, die naast hem was komen zitten, en vroeg haar wie ik dan wel was.
Het was de laatste keer dat ik Anselm Kiefer heb gezien. Het artikel dat ik over hem schreef, werd een paar weken later gepubliceerd. Ik ging er niet van uit dat ik daarna nog iets van hem zou horen, want hoewel ik alleen maar had geschreven over wat ik had gezien en gehoord, telkens als gast op uitnodiging, is het een van mijn fundamenteelste ervaringen als auteur dat schrijven over andere mensen en over de indruk die ze op je maken, zo goed als altijd met een zekere vorm van verraad gepaard gaat. Niet door kwade wil van de schrijver, of door andere al dan niet verborgen motieven, zoals geldingsdrang, waarbij de beschreven persoon kleiner wordt voorgesteld dan hij of zij is, en evenmin doordat iets wordt onthuld wat geheim had moeten blijven – nee, ik denk nu gewoon aan de beschrijving van doodnormale karaktertrekken, zichtbaar voor iedereen, bekend bij de beschreven persoon en bij de mensen uit diens omgeving. In je eigen wereld zitten, waar wat je denkt, zegt en doet voor zich spreekt, is één ding, maar het is iets helemaal anders om als buitenstaander te kijken naar wat je hebt gezegd en gedaan en vast te stellen dat niets voor zich spreekt, maar alles vragen oproept. Het is een universeel fenomeen, bijna iedereen voelt een zeker onbehagen als er over hem of haar wordt geschreven, tenzij het één grote lofzang is. “
Een paar dagen nadat het artikel was gepubliceerd, viel er thuis een kaartje in de bus, onmiskenbaar geschreven in het handschrift van Kiefer.
Beste Karl Ove, schrijft hij. Ik vond uw tekst goed. Wanneer zien we elkaar nog eens terug? Laat uw haar niet knippen! Anselm.

Waterverf op papier, 116 x 51 cm

Waterverf op papier, 52 x 361 cm
(de twee schutbladen achter)
ANSELM KIEFER-VIJFLUIK OP SHAKINGLIFE |
1. Sag mir wo die Blumen sind |
2. De strooien offers van Kiefer |
3. De zinsbegoocheling van Kiefer |
Bijlage: Anselm Kiefer, âWaldsteigâ |
4. Unter einem Zuckerhimmel |
5. Het bos en de rivier |