Wie niet gelooft dat het geloof bergen kan verzetten (1 KorintiĂ«rs 13:2) – en in ons platte Holland weet iedere amateur-exegeet dat de Heilige Schrift daarmee ‘dijken verzetten’ bedoelt – nodig ik uit om met mij als 10-jarige mee op huisbezoek te gaan in de stormnacht van 31 januari 1953, 3-hoog in het eerste flatgebouw dat bij ons in het bekrompen Krimpen godslasterlijk was neergezet. De man heette Dick (haar naam weet ik niet meer), samen vormden ze een ‘jong koppel’ uit de kerk, waar wij en famille vanuit een godsdienstig-sociale bevlieging (wat je noemt…) naartoe liepen – al was het in mijn geval dan inderdaad meer ‘naartoe woeien’.
Ik zal nooit vergeten hoe ik, na afloop van het bezoek, op drie hoog me aan de spijlen van het hekwerk moest vastklampen – handje om handje, spijl na spijl – om niet als een pluisje naar de polder beneden geblazen te worden. Mijn oudere broer en ouders hadden, worstelend met de wind, kennelijk zo hun eigen zorgen – ik was altijd al een vroeg-zelfstandig kind geweest.
Wij woonden sinds een jaar in een rijtjeshuis in de dorpskern. Aan mijn avontuurlijke leven op de betonfabriek verderop langs de Hollandse IJssel, was een einde gekomen toen mijn vader als manager ruzie gekregen had met met eigenaar ‘CH’ – wat stond voor Carl-Heinz (van Waningen) – en we daar uit ons comfortabele huis langs de rivier moesten vertrekken.
Maar achteraf was het onze redding. Die nacht werd de IJssel – die toen nog in open verbinding stond met de Noordzee – door de Stormvloed zo hoog opgestuwd, dat de dijken stroomopwaarts doorgebroken waren. Het dorp zelf werd door een ’tussendijk’ voor overstroming behoed. Hoewel op de angstige zondag, die op de stormnacht volgde, twee broers van de familie De Waal – ook al van de kerk – onze huisraad (inclusief de gietijzeren Etna kachel…) voor de zekerheid naar zolder gesjouwd hadden.
Niet lang na de Grote Storm verhuisden we hoog en droog naar een ruim huis in Nijmegen, waar onze vader een nieuwe baan had gevonden. Met de angst voor het water nog in m’n lijf, heb ik daar nog jaren lang een intens gevoel van veiligheid gehad, telkens berekenend hoeveel meter we daar boven NAP zaten… In die tijd ging ik klarinet spelen en joeg mijn windkracht 11 door het riet, terwijl de kelder – mijn favoriete oefenruimte – weergalmde van mijn schrille kreten…
Als Shake v/d Week The Wind van Kayhan Kalhor & Erdal Erzincan, in een live uitvoering van het studio album “The wind” (ECM 1981, uit 2004). Het album bevat twaalf delen, ik heb geprobeerd de video bij de finale te laten beginnen. Maar in z’n geheel beluisteren is ook alleszins de moeite waard. Als je een slaginstrument hoort, is het – alweer – Kayhan Kalhor, als altijd virtuoos op zijn kamancheh:
De âboksboomâ in Midlaren – ingeknotte oerenergie…
Al heel wat jaren kom ik langs dit wezen – een boom die daar, langs de weg van Midlaren naar Zuidlaren, zomaar staat. ’s Zomers draagt hij een weelderig groene hoofdtooi, en ’s winters hoor je hem knotteren en stotteren van woede over zoveel mismakende inknotting – klaar om iedere passant een dreun met zijn uitgespreide boksarmen te verkopen: âEn garde, ik sta nu naakt en mismaakt voor je, maar ik sta klaar en daag je uit om, bij ook maar het minste teken van hoon, uit te halen met een dodelijke dreun van mijn knotvuisten…â
[klik om te vergroten]
Ik ben ook deze keer bij de boom langsgelopen – hij was alweer flink uitgelopen. Ik maakte een diepe reverence voor haar – want wat voor een schoonheid komt je daar tegemoet… Nadat ik me opgericht had, vroeg ik de boom of zij mij haar Ware Aard wilde onthullen – en hoorde in het ruisen van de wind in de takken toen het volgende verhaal:
“In een vorig leven was ik Admiraal van de Keizer en maakte als zodanig jacht op de piraten, die diens lucratieve handel met de Oost plachten te versteren. Als dan ergens op de Zeven ZeeĂ«n de doodskopvlag opdook en we na een wilde achtervolging het galjoen geĂ«nterd hadden, namen we de bemanning gevangen en hakten ze meteen de handen af. Aangekomen bij een verre haven, verkochten we de gevangenen met hun afgeknotte armen op de slavenmarkt – voor een grijpstuiver natuurlijk, want wie wil er nu een handwerksman zonder handen…”
Ik bedankte de boom nederig voor zijn verhaal en liep met een wijde boog om hem heen. Maar toen ik hem daar zag staan voor het onderkomen van zijn meester, was hij niet meer dan een zielig groeisel, dat met een ankerketting vastgeketend was aan het huis van zijn wrede verminker – die natuurlijk bang was dat de samengebalde, ingeknotte woede van de boom, hem zou ingeven om te doen waar alle slaven toe geneigd zijn: om weg te lopen.
De boksboom als poortwachter
Ik belde aan bij de witte deur, om te vragen of zijn meester een foto voor me had van de boom in zijn zomerse pracht – als de bladeren de wrede verminkingen aan het oog onttrekken… Maar kreeg geen gehoor. Van de weeromstuit maakte ik vanaf de voordeur toen deze foto :
Midlaren, Groningerweg. Maandag 17 februari om 9:51u
Zo zien wij alle dingen in hun samenhang.
Als Shake v/d Week Abida Parveen met Dar Bhi Mein Darban Bhi Mein, I Am The Gate And The Gatekeeper.
Afgelopen woensdag raakten we een beetje in trance van de shake-muziek, best wel bijzonder… We shaketen op Marokkaanse Sufi muziek van The Master Musicians of Joujouka, oeroude traditionele muziek, waarvan gezegd wordt dat ze een helend vermogen bezit.
In het volgende interview wordt er een locale kleur aan gegeven:
Het uitstervende dorp in het Rif gebergte werd aan de vergetelheid ontrukt, toen er in de vijftiger jaren een Westerse musicus neerstreek – gevolgd door vele anderen, onder wie Brian Jones.
Het nummer wat wij deze week draaiden kwam van het album The Road to Joujouka. Muziekweb geeft er uitleg bij:
Jajouka is een dorpje in het noordoosten van Marokko, gelegen aan de voet van het Rifgebergte. Het dorp is vooral bekend vanwege zijn unieke muziek, die naar verluid al 1300 jaar wordt doorgegeven van vader op zoon. De lokale volksmuziek bestaat uit hypnotiserende trommels en fluiten die de muzikanten en hun toehoorders in een trance brengen. Al vanaf de jaren vijftig trekt het dorp Westerse kunstenaars, onder wie veel muzikanten, die zich ook de lokaal geteelde âkifâ goed laten smaken. Voor dit album laat een uiteenlopende groep jazz- en rockmuzikanten zich inspireren door de muziek uit Jajouka. Verwacht geen authentieke opnames, de muziek op deze cd is er slechts op geĂŻnspireerd. Met verrassend resultaat. De hypnotiserende herdersfluiten, typisch voor de muziek uit Jajouka, komen bijna in elk nummer terug. Daarmee is deze cd een opwindende update van deze eeuwenoude muziek. Muziekweb
We nemen ‘The Road to Joujouka’ letterlijk, en gaan diep de bergen in, op weg naar Joujouka…
En wat treffen we uiteindelijk aan, na deze magische tocht door het Rif gebergte?
Deze trailer van de documentaire ‘Joujouka‘ (Daragh McCarthy, 2008) geeft daar een beeld van. Hij is opgenomen tijdens het eerste Master Musicians of Joujouka-festival, dat plaatsvond ter herinnering aan het bezoek van Brian Jones in 1968 (!).
Master Musicians of Joujouka reizen inmiddels de hele wereld af. Op deze concert-opname van Arte kun je horen en zien wat hun kwaliteiten zijn:
Als beroemdheden moeten de The Master Musicians opdraven bij allerlei gelegenheden, zoals hieronder tijdens een modeshow van Dior in Marrakech – wat wel fascinerende beelden oplevert…
Maar ‘Sufi muziek’, tja…
Tot slot toch nog een authentieke opname, van het Joujouka Festival in 2013– tevens Shake v/d Week :
Ik las dat de Paus vandaag gebeden heeft voor de slachtoffers van het Corona-virus in China. Die man doet tenminste z’n plicht. Nou, dat is wel eens anders geweest… Zondagavond zag ik het eerste deel van ‘De naam van de roos‘, naar het boek van Umberto Eco, een tv-serie die Klaaske opnam. Daar in het ItaliĂ« van de 13e eeuw blijken de Pausen konkelende monsters te zijn… Maar de ‘progressieve’ Franciscus verordineerde in 2018 wel ‘de verplichte gedachtenis van Maria, Moeder van de Kerk‘ – waarvan de viering voortaan de 2e Pinksterdag vervangt…
De Sacra di San Michele, waar onze William van Baskerville zijn speurwerk verricht. [klik om te vergroten]
Diezelfde zondag hoorde ik in het Concertgebouw het Stabat Mater van Pergolesi en het Gloria van Vivaldi, door The Bach Choir & Orchestra of the Netherlands, met Olga Zinovieva, sopraan en Sytse Buwalda, countertenor. Prachtig… Toen ik na het concert met m’n gezelschap terugliep naar de auto, kon ik zelfs in het geluid van de tram muziek horen… Ik kreeg na afloop van organisator ‘Beleef Klassiek’ dit filmfragment toegestuurd, waarin dezelfde uitvoerenden te horen zijn (de scĂšne moet je maar voor lief nemen):
Giovanni Battista Pergolesi (1710-1736), stierf op 26 jarige leeftijd aan tuberculose. Hij had nog net de tijd om dit Stabat Mater te voltooien. Lees hier de voorgeschiedenis:
Quis est homo? Wie is het die niet zou wenen om de moeder van Christus in zo’n wanhoop te zien? Deze woorden werden voor het eerst uitgesproken in het dertiende-eeuwse ItaliĂ«, in een affectieve en emotionele Latijnse devotionele tekst; het voor de hand liggende antwoord op de retorische vraag is dat geen enkele ware gelovige niet met de Maagd zou rouwen over de stervende Christus. Dit gedicht is het ‘Stabat mater‘, waarvan wordt gedacht dat het het werk is van de grote psalm-dichter Jacopone da Todi (rond 1300). De klagende strofen ervan zorgen voor een emotionele band tussen de mediterende gelovige en de moeder van de Gekruisigde, en ontstonden vanuit de volkse devotie, die volgde op de Zwarte Pest. Pergolesi kreeg de opdracht om het Stabat Mater, gecomponeerd door Alessandro Scarlatti – dat tot dan toe elke Goede Vrijdag in Napels was opgevoerd – te vervangen. Hij aanvaardde die, ook al leed hij aan tuberculose. De legende gaat dat hij in een devotionele razernij op zijn sterfbed componeerde. Of het verhaal waar was of niet, Pergolesi’s Stabat-mater was al snel een internationale hit, die onvermijdelijke vergelijkingen trok met het Requiem, dat Mozart op zijn sterfbed schreef. www.allmusic.com | Timothy Dickey.
Dat brengt me op een boekbespreking in de NRC van 22 januari, over Carel Blotkamp‘sThe End. Artistsâ Late and Last Works. Het boek is geheel gewijd aan ‘laatste werken’ in de beeldende kunst. Ik las de recensie met rode oortjes … geweldig! Maar ik begreep ook dat in het boek helaas geen afbeeldingen staan… (wel in bijgaande recensie). Een van de werken die aan de orde kwamen, was de Rondanini PiĂšta, de zwanenzang van Michelangelo – alweer een stervende die de Voorspraak van de Heilige Maagd zoekt…
Michelangelo, Rondanini PiĂšta, 1550-1564 [klik om te vergroten]
âDie PiĂšta is een vreemd beeld. De gezichten van Christus en Maria zijn nog ruw en nauwelijks uitgewerkt, terwijl de benen van de Christus-figuur al prachtig glad en gespierd uit het marmer getoverd zijn. Aan de linkerzijde hangt een al even fraai gepolijste onderarm, maar die zit, gek genoeg, niet vast aan het lichaam van Christus. De verhoudingen lijken niet te kloppen, en het is de vraag of Michelangelo de compositie ooit nog goed zou hebben gekregen, als hij niet gestorven was.â Het beeld werd aanvankelijk uiterst negatief besproken in kunsthistorische verhandelingen. Pas in de vroege twintigste eeuw begon de rehabilitatie van deze PietĂ . De ruwe huid en de bizarre compositie werden opeens gezien als abstracte kwaliteiten, passend bij de moderne kunst uit die tijd. In 1964 roemde de Engelse kunstenaar Henry Moore het beeld als âeen van de beste kunstwerken ooit gemaaktâ.
Zo zie je dat, naast de Heilige DrieĂ«enheid, in de loop van de eeuwen langzaam het beeld van de Goddelijke Moeder oprijst, als Godin van het Erbarmen. Mensen hebben nu eenmaal in het uur van hun dood een Voorspraak nodig – is dat ook niet de rationale van het geloof? In China hebben ze overigens Kwan Yin, de Godin van Mededogen. Dus bidt die Paus een beetje voor de BĂŒhne. Of zou hij als voorspraak willen dienen voor de gelovigen hier … bang voor een nieuwe pest? Ik moet dan altijd aan Mother Meera denken (ook al een Moeder…), die zei: laat de mensen toch naar hun kerk gaan, het biedt hen troost, laat ze er Maria aanbidden… Die Indiase ruimdenkendheid…
8 januari stond ik in alle vroegte voor de Nieuwe Kerk, wachtend op mijn gezelschap. [klik om te vergroten]
Wat me vooraf geĂŻntrigeerd had in de grote Suriname Tentoonstelling, was de vraag naar de menselijke verwantschap â terwijl wij door het leven voortdurend uit elkaar gespeeld worden, in gender, volk, ras…
Als voormalig medewerker van het Tropenmuseum was die vraag me in zekere zin vertrouwd. En nu dertig jaar later, kwam zij, met de focus op Suriname, weer even terug.
Intussen had de kwestie van de afkomst, van het vooroordeel, door mijn contact met Maarten Houtman een andere dimensie gekregen: ze was naar binnen verlegd. Hij zei op een gegeven dag tegen me â er leek geen bijzondere aanleiding voor te zijn, we zaten samen in de auto â dat ik eigenlijk een racist was…
De schil van mijn mooie zelfbeeld loste vrijwel moeiteloos op, ik wist meteen dat hij in diepste zin gelijk had. Hij zei wel meer âvreselijke dingenâ tegen mij , dan raakte hij iets aan wat diep in me verstopt zat – maar wat hij moeiteloos doorzag. Daarmee liet hij me zien dat ik niks bijzonders was, just human nature…
Ook al leer je zo naar jezelf-in-de-wereld te kijken, de patronen liggen diep en de thema’s blijven hetzelfde – zoals in de kwestie van ‘de Surinamers’.
Maar al snel na binnenkomst in de Nieuwe Kerk, ontdekte ik dat ik eigenlijk op zoek was naar een heel ander soort âmenselijke verwantschapâ: ik ging vrijwel direct op zoek naar sporen van het leven van mijn oom en naamgever Hendrik Jacobus MĂŒller en zijn vrouw Cor de Beer â die in mijn jeugd voor âSurinameâ stonden.
Als verwant âin den vreemdeâ werd mijn oom Henk een soort legende. Zoals dat hij als student in de organische chemie, mijn moeders familie duidelijk maakte dat hun dieet niet deugde. Ook toen al zat het eten vol met chemische kleur- en smaakstoffen… Mijn moeder kreeg zo de schrik van haar leven, ze zou een leven lang ‘Reform’ blijven eten – waar ik vervolgens weer mijn portie van meekreeg. Zeker in de tijd dat ik de macrobiotiek aanhing en streng vegetariĂ«r was. Maar misschien was het ook een voorrecht geweest…
‘Het Landbouwproefstation bestaat al 116 jaar’ (Suriname Herald van dec. 2019).
Mijn oom was als bodemkundige jarenlang werkzaam op het Landbouwproefstation in Paramaribo – ik vermoed dat ze er hun toevlucht gezocht hadden om ver weg van oorlog en vervolging te zijn.
Zo op het oog kon ik op de Suriname Tentoonstelling weinig over de landbouw daar vinden. Ik besef nu pas dat je het dan eigenlijk over de plantages hebt – dezelfde waar in het verleden de slaven te werk gesteld werden. Dat laatste gegeven kwam op de tentoonstelling wel uitvoerig aan bod.
Toch kon ik er op het web wel iets van terugvinden, zoals onderstaande – nogal aparte – foto uit 1932, genomen op het Landbouwproefstation:
‘Leerlingen van de hoedenvlechtschool helpen bij sinaasappelexport naar Nederland’
In de zestiger jaren – ik studeerde inmiddels in Amsterdam – ging ik bij mijn oom en tante op bezoek, in hun luxueuze appartement aan de Sarphatistraat. Ze waren toen al een tijdje terug uit Suriname, in 1963 werd hij lector in de Fysisch-geografische bodemchemie en bodemfysica aan de UvA, zoals ik op het web vond.
Wat ik me van het bezoekje herinner was de weldadige rust daarbinnen en de betoonde gastvrijheid. Ik kreeg er roomboter op m’n brood – voor mij een ongekende luxe…
In 1966 was het echtpaar op ons trouwen – pas nu valt me op dat ik op menig foto naast tante Cor zit.
Maar zij beiden hadden voornamelijk oog voor elkaar, hij was nog steeds verliefd…
Oom Henk (l., kale schedel) en tante Cor (r.) bij ons trouwen in 1966
Na zijn pensionering, zochten Klaaske en ik hen op in hun kabouterhuisje-op-stand in Baarn – oom Henk was ook een echte kabouter, zowel qua karakter als qua fysiek: hij had een groot hoofd, een lang bovenlijf en korte beentjes. En was heel bescheiden…
Bij die gelegenheid praatten ze met ons over hun tijd in Suriname, de details weet ik niet meer. Wat ik me wel herinner is dat tante Cor op zeker moment zei: “… dat waren de beste jaren van ons leven, hĂš Henk…”
Het sneed het door mijn ziel…
Na zijn overlijden kregen we een vriendelijk maar beslist briefje van tante Cor, waarin ze zei dat ze niet langer de ’tante Cor’ was die we gekend hadden…
Zo nam ze afscheid van haar verleden – wat ons heel droevig stemde. We konden toen nog niet bevroeden dat ze zo ook afscheid van het leven nam.
Als ik foto’s terugzie waarop ik heel geanimeerd met haar zit te praten, rijst voor mij de vraag of mijn interesse misschien wel was dat ze een vreemdeling was. Ook ik had me zelf vaak een vreemdeling gevoeld, die door het vreemde werd aangetrokken als door een magneet…
Wat moet Cor de Beer zich ongelukkig gevoeld hebben tussen al die bekrompen mensen, in dit platte domineesland – de term is van Maarten Houtman. Maar bij Maarten waren de omheiningen verdwenen, hem kon de lieflijkheid van de berg, die hij in het kamp ervaren had, nog steeds bereiken…
âOver vele zeeĂ«n en landen breidde de berg zich uit om hem tot zijn liefelijkheid, die van het ongeborene was, toe te laten. De man begreep nu dat ieder mens zijn weg in het hart draagt, en dat hij de enige is die deze weg kan gaan.â Maarten Houtman, De ongelovige.
Ook de Shake v/d Week : Wild Wild East, gaat over het vreemdelingschap.
In de psychedelische ‘Official Video’ van Sunny Jean – zie 5 januari – komt de wereld in een duizelingwekkend tempo aan je voorbij…
Je kunt je dan afvragen wat een woord, een benoeming, bij jou vanbinnen doet: legt het je vast, of helpt het je verder? Een relevante vraag, als je veel met ‘meditatieve teksten’ bezig bent – zoals in mijn geval met toespraken van Maarten Houtman. Ik bedacht dat zijn jarenlange stroom van woorden, zijn niet aflatende pogingen om tot je te dringen – ‘je moet het vaak horen,’ zei hij dan – op mij het effect lijkt te hebben van een brainwashing. Maar zoiets moet je natuurlijk al helemaal niet tegen een ‘vreemde’ zeggen…
Echt, lieve lezer, naar hem luisteren wast mijn hersens schoon. En juist door die eindeloze herhaling, wordt mijn discours, worden mijn gedachten, langzaam omgebogen… Niet door ze ergens anders op te laten focussen of me ergens in te laten geloven. Zoals bij ‘echte’ brainwashing. Maar juist om het denken los te kunnen laten, me ervan te bevrijden. Zodat ik nieuw tegen de wereld, tegen mezelf, aan kan kijken… Klaaske, deelnemer aan onze Huiskamergroep, schreef er dit mooie gedicht over:
Bedding
Stromen woorden slijpen een bedding in de harde korst van mijn gewoontes. Geduldig weken ze oude patronen los.
Stromen woorden bekleden de bedding met liefde en vertrouwen, moedigen aan tot zelfonderzoek.
Langzaam vult de bedding zich met verlangen te leven, te ervaren en te openen voor het wonder van de verbondenheid.
Klaaske Fokkens Uit: Luisterend naar Maarten, t.g.v. zijn tachtigste verjaardag. Uitg. Zen als Leefwijze, 1998.
Tijdens de afgelopen bijeenkomst van onze Huiskamergroep merkte Casta op, dat ook muziek die kwaliteit van ‘stromen’ heeft – pakken kun je het niet, het stroomt als water door je vingers, als geluidsgolven door je oren. En roept in je binnenste die kwaliteit op van het voorbijgaande, van de vergankelijkheid – terwijl je er helemaal bij bent. En je vervult. Muziek is echt ‘zen’…
Als shake v/d week een vervolg op die laatste keer met Playlist without borders van The Silk Road Ensemble – nu met Cut The Rug: Move The Earth.
Het was 13 oktober 1954. Ik was nog maar net aan mijn langdurige carriĂšre als spoorstudent aan het Christelijk Lyceum in Arnhem begonnen: elke dag op en neer met de trein van Nijmegen â mijn woonplaats â naar Arnhem, negen jaar lang. Totdat de deuren van âHet Lyceum Bovenoverâ zich eindelijk achter me sloten: pas in juli 1963 ‘mocht ik’ van school – na twee keer te zijn blijven zitten en op de valreep voor mijn eindexamen gymnasium te zakken, op â punt voor Latijn (betekent âTacitusâ niet âDe zwijgerâ?). Het begon met een drama en eindigde in een drama – maar het leven had me veel aangereikt…
Treinramp bij Elst, 13 oktober 1954. De stoptrein (r.) heeft zich in de sneltrein geboord.
We liepen langs de trein naar voren, om het met eigen ogen te aanschouwen. Op een nabij perron lagen lichamen. Er moest dus al een aardig wat tijd voorbij gegaan zijn. Voor mij was er geen tijd. De wereld stond stil. In de verte zag ik een man uit een bovenraam hangen, die daar klem zat. Hij zag paars en er hing een sliert slijm uit zij mond, en hij riep, of kreunde. Verschrikkelijk om aan te zien. Maar waar ik nog het allermeesten van schrok, was een hysterische vrouw, een dame op leeftijd â voor mij âeerbiedwaardigâ â die langs een slachtoffer beende met een vertrokken gezicht, en riep: âEen kreng, een kreng…â
Dat was een haast nog grotere aanslag op mijn wereld dan die stervende man: een volwassen mens diet zĂł buiten zinnen raakte van de aanblik van de dood. En die op een enorme manier verwrong door dat minachtende woord âkrengâ dat ze gebruikte, als was het een dood dier â mijn wereld had al zijn eigen ordening, zijn eigen ethiek. Zo komen we, allemaal op onze eigen manier, in contact met het geweld in de wereld, met de dood.
Later liepen we met ons groepje reisgenoten, dat verspreid in de trein had gezeten â gelukkig niemand vooraan â in gedrukte stemming op weg naar school. Iemand opperde dat we er in de klas maar beter niets over moesten vertellen. Maar bij binnenkomst kon ik het niet laten, en het verhaal knalde eruit… Die nacht mocht ik bij mijn moeder in bed slapen â maar halverwege de nacht moest ik eruit, omdat ik me kennelijk onbetamelijk gedroeg. Nou ja… Toch had het incest virus in mijn familie al eerder de kop op gestoken…
Dat was dus het begin van mijn tijd op het Christelijk Lyceum, ik was jong, speels en hardleers. Aan het eind van de rit moest ik dus â volkomen overbodig â nog een heel jaar overdoen. Waarbij ik wel geweldig gesteund werd door leraren â volwassenen bleken ook vrienden te kunnen zijn… Maar het was een schikking van het lot â zoals mijn plaats achterin de trein een schikking geweest was…
Daarna moest ik, vanwege mijn âgevorderde leeftijdâ, wel in militaire dienst voor veertien maanden – een nieuwe initiatie. En mijn klasgenoot Klaaske, met wie ik toen al twee jaar âgingâ, verloor ik zo onverwachts voor twee jaar uit het oog.
Tijd om wat vergetelheid te zoeken in de muziek. Een opname van Smithsonian Folkways uit de VS, waar ik wekelijks een nieuwsbericht van krijg. Een Amerikaanse immigrant uit Rajasthan (India) â je ziet het aan z’n martiale snorpunten â Sunny Jain, vertelt zijn verhaal en dat van zijn familie in woord en muziek in Wild Wild East. Als je, zoals ik, het Engels moeilijk te volgen vindt â ik had wel een 9 op mijn eindexamen âș â kun je âondertitelingâ inschakelen (het meest linkse icoontje aan de rechterkant).
Sunny Jain vertelt er het volgende verhaal bij:
âThe idea of migration exists as a core element in this project, Wild Wild East. In essence it stems from my parents migration. My emulation of sound is evoking this landscape of the Thar desert of Rajasthan, and the migration of my family who were living in Rajasthan, from there to Punjab, from Punjab to Delhi, from Delhi to New York, from Rochester to New York City. Bringing the juxtaposition of desert and cityscape, trying to bring those together, somehow, in sound.â
Hierbij dan nog de integrale muziek van âImmigrant Warriorâ:
__________________________ [1] De tien dodelijke slachtoffers – waaronder de machinist – vielen in de sneltrein. De machinist van de stoptrein zag het aankomen en vluchtte naar achteren, de passagiers meenemend. Het was voor de NS aanleiding het ontwerp van de treinen te wijzigen, ze kregen later een versterkte voorkant, de z.g. ‘hondenkop’, waardoor de machinist veiliger zat.
Zondag 29 december 2019 08:11, de hemel kleurt bloedrood op mijn balkon.
Het jaar 2019 zit er weer bijna op. Zoals elk jaar, maakte ik ook dit jaar een nieuwjaarskaart, die Klaaske en ik rond sturen aan vrienden. Als het ontwerp dan uiteindelijk klaar is, komt de fase van de praktische uitvoering: het uitprinten en, zo nodig, het uitsnijden. Voor dat laatste gebruik ik een zg. ‘afbreekmes’: van het blad kun je telkens het buitenste segmentje afbreken,zodra dat bot is – daartoe druk je het schuin op een harde ondergrond, totdat het breekt. Ik doe dat meestal op m’n balkonnetje, waarop ik vaak sta te shaken – zie boven.
Toen ik deze keer het mesje op de vloer drukte om het af te breken, kwam de gedachte voorbij dat ik m’n bril op zou kunnen zetten. Maar verder kwam ik niet, ik was te gepreoccupeerd. Maar toen een paar seconden later het mesje afbrak … schoot het puntje met grote kracht in m’n linker oog. Ik verstijfde van schrik. Toen probeerde ik te voelen. Het deed wel pijn, maar ik merkte geen beschadiging en geen bloed, noch aan m’n ooglid, noch aan m’n oog. Nog eens voorzichtig gevoeld… Aarzelend constateerde ik dat ik met de schrik vrijgekomen moest zijn… Ik geloofde het niet … het afgebroken segmentje moest plat tegen het beschermende ooglid gekomen zijn…
Er kwam een vage notie boven dat ik ongelooflijk geluk gehad moest hebben… Maar ook een gevoel van verbijstering … wat was ik een oen!! Het drong allemaal nog maar half tot me door – totdat deze regels zich uitkristalliseerden:
It’s just one second from hell one tenth of a millimeter it was a reflex of the eyelid which came just in time. Be prepared, brother, sister, there’s no way to emptiness, emptiness is the way – though thinking time in eons this very moment is all we have
Toen drong het dus een beetje door…
Het onderstaande liedje ‘7 seconds‘ van de Zweedse Neneh Cherry – waarmee ze wereldberoemd werd, wordt hier gezongen in duet met Youssou N’Dour. De titel en het refrein van het liedje verwijzen naar de eerste momenten in het leven van een kind, waarin het, zoals Cherry het uitdrukte, “nog niet weet over de problemen en geweld in onze wereld.” In de videoclip komen mensen van verschillende etniciteit langs (Cherry zelf is van gemengd Zweeds-Afrikaanse afkomst).
De korte biografische schets hieronder van Maarten Houtman, komt uit de tv-serie “De tijd op je hielen“, waarin documentairemaker Sherman de Jezus mensen laat vertellen over hun ervaringen met het ouder worden. Het deel waarin Maarten voorkomt kreeg de titel “Het veroveren van de tijd” – of hoe je de laatste jaren van je leven nog zinvol kunt besteden.
… wat gebeurt er dan met zijn verhaal? Zoals toen Marten Toonder er in 1984 het bijltje bij neergooide? Daar zit voor mij iets heel ongemakkelijks aan: hoe kan een verteller, een kunstenaar, z’n verhaal in de steek laten… Want dat gaat toch altijd door, als never-ending-story?
In het geval van Marten Toonder drong dat tot me door, toen ik las dat hij op z’n 73e met de Bommel saga stopte, omdat het hem allemaal teveel werd… Iedere dag moest de volgende aflevering van de strip weer in de krant staan… Daarbij moest Toonder, na de fase van het eigen ontwerp, een heel netwerk aansturen: met de krant, met zijn eigen studio… En dat allemaal vanuit Ierland.
… en dan zat ik de volgende dag ongegeneerd met rode konen weer de verdere avonturen van Tom Poes te lezen…
Maar toen was het uur van zijn allerlaatste verhaal dus aangebroken… In Heer Bommel en het einde van eindeloos begeeft de goed doorvoede Heer zich, eenzaam en onbegrepen, in een gondel over een Styx-achtige rivier, op weg naar Parnas – natuurlijk een verwijzing naar de Parnassus, de berg van Apollo en de Muzen – waarbij hij een vogel als leidsman heeft… Zou hij er dan toch heimelijk tussenuit knijpen? Want in eigen huis was het goed mis met zijn geliefde buurvrouw, juffrouw Doddeltje… Zij had hem zien praten met een zigeunerin, die zijn hand vasthield en daarbij ‘een zilveren lachje liet horen, dat door de wind over het tuinmuurtje gevoerd werd…’
âDe bruidegom stond erop geen eenvoudige feestmaaltijd te geven, zodat Joost er dagenlang de handen aan vol had.â
Je kunt zien dat iedereen blij is dat het voorbij is. Het waren dan ook moeilijke tijden, die laatste afleveringen, juist rond dat voorvaderlijke slot…
In ‘De erfpachter’ eiste een heks bij de eerstkomende volle maan de erfpacht op…
In âDe doorluchtigheidâ landde een soort sjeik met een luchtschip, die de hele omgeving opkocht en er een muur omheen liet bouwen.
En in het âBommel-Verschietâ moest Bommelstein voor de vooruitgang wijken en is er een snelweg dwars door het liefelijke buiten gepland…
Maar dat leed is nu allemaal verleden tijd … dankzij het âVorstelijk Statuutâ uit 1132, dat Tom Poes op het nippertje op het stadhuis van Rommeldam wist op te snorren, blijft Bommelstein voor altijd bestaan…
En zo geeft Marten Toonder zijn verhaal alsnog een eeuwigheidswaarde.
Hij vertelt het hieronder zelf:
âHet einde van het laatste verhaal dat ik over heer Bommel te vertellen heb.â
âOplettende lezertjes zullen waarschijnlijk al wel begrepen hebben dat dit ook het einde is van het laatste verhaal dat ik over heer Bommel te vertellen heb. Het is natuurlijk niet het einde van heer Ollie; want hijzelf, het slot Bommelstein, de stad Rommeldam, het Donkere Bomenbos en de regio van de Zwarte Bergen blijven altijd bestaan. Eromheen verandert de wereld, maar door het Vorstelijk Statuut van 1132 blijft alles daar zoals het was. En zolang er een heer is om het gebied te beschermen, kan er niets gebeuren. Het is altijd mogelijk dat er zich door onvoorziene omstandigheden een misstand voordoet die bestreden moet worden, en in dat geval hoop ik het voorrecht te hebben er verslag van te doen. Maar voorlopig is alles rustig en geeft heer Bommel zich over aan zijn huiselijk geluk en aan zijn herinneringen, waar hij nog lang op kan teren. Voor Tom Poes is dat natuurlijk te saai, en het zal dan ook niemand verwonderen dat hij er een poosje geleden alleen op uit trok. Maar daar weet ik verder niets van. En omdat dit dus een soort afscheid is, wil ik graag zeggen hoe buitengewoon erkentelijk ik ben voor de belangstelling die zoveel trouwe lezertjes me al deze jaren hebben gegeven. Dank u wel.â
Zei Marten Toonder, en blies het verhaaltje uit. Van eventuele ‘misstanden’ is verder niets meer vernomen…
Geweldig, als je een boek aan het lezen bent â in mijn geval: Grote verwachtingen van Geert Mak, het vervolg op In Europa, nu over de jaren 1999-2019 â en je krijgt er gelijk een hele tv-serie bij cadeau…
Om wat tegenwicht te bieden aan het heersende anti-Moslim sentiment â de nieuwe pest die door Europa waart (laten we het maar niet over de ratten hebben…) â hier wat muziek die tussen beide werelden zweeft. En ze verbindt.
Eerst een liedje van het debuutalbum Oulad Lghaba! van AsmĂąa Hamzaoui& Bnat Timbouktou-Foulani. Gloednieuwe Marokkaans Gnawa-muziek:
âMeeslepende trance-muziek gespeeld door moedige vrouwen. Gewoonlijk is het spelen van de Marokkaanse Gnawa-muziek alleen voorbehouden aan mannen. AasmĂąa Hamzaoui leerde echter al op jonge leeftijd van haar vader Rachid Hamzaoui de guembri bespelen, een driesnarige basluit. En al vanaf zesjarige leeftijd nam hij haar mee naar zijn concerten. Op haar debuutalbum âOulad Lghabaâ speelt AasmĂąa met een elektrische guembri een moderne, niet-religieuze vorm van Gnawa. Haar spel en leadzang wordt door haar uit vier vrouwen bestaande band âBnat Timbouktouâ aangevuld met koorzang en ritmisch spel op de qraqab of ijzeren castagnette. Gnawa-muziek wordt van oudsher gespeeld door afstammelingen van West-Afrikaanse slaven die naar Marokko waren gebracht. De mystieke Soefi-orde speelde tijdens ceremonies hypnotiserende, helende muziek om je in trance te brengen.â (Muziekweb)
Prachtige beelden, waar het plezier â letterlijk â vanaf spat:
Als toegift nog deze geweldige mix van Anouar Brahem â wie kent hem niet:
Waar waren we ook alweer gebleven? O ja, dus gewoon blijven kijken naar Geert Mak, âde geschiedenisleraar die we allemaal graag hadden willen hebben.â (Financial Times)