Afgelopen woensdag, op weg naar onze ‘huiskamerzen’ in de stad – we moesten alleen nog ergens in de buurt iemand ophalen – reed ik ons woonerf af over de verkeersdrempel met kruisend voetpad én fietspad, om de weg op te rijden. Ik doe dat al twintig jaar, en dan weet je: eerst links en rechts op het voetpad kijken, dan links en rechts op het fietspad, en dan nog links en rechts op de weg. Het houdt je nek soepel…
Maar die zomeravond, rond half zeven – het was nog volop licht – ging er iets mis. In mijn ongeduld, waarvan in mijn hele gedrag een spoortje aanwezig is, een minuscule trekking van het oog of van een spier – al dat opgezouten ongeduld, haast, ondanks mezelf die het zogenaamd beter weet – ontlaadde zich in dat ene moment dat ik het naliet, na een ‘scan’ van de weg, nog één keer een blik op het fietspad te werpen wat daarvóór ligt. In één flits kwam dat hele verleden samen in dat ene moment: ik hoorde een klap, zag een fietser door de lucht tollen en onder z’n fiets op de straat klappen.
Eén ondeelbaar moment was er niets. Toen sprong ik m’n auto uit, ik hoorde hem kermen en gelijk daarop iets tegen me roepen, totaal over z’n toeren. Ik keek in die onontwarbare knoop van lichaamsdelen en fiets, en zag zo op het eerste gezicht geen breuk. Ik dacht: het alarmnummer bellen! Maar wat was het ook weer?
Daarna voltrekt zich alles verder in slow motion: buren die de wielrenner onder z’n fiets vandaan haalden, Klaaske die het alarmnummer van me overnam omdat ik ze niet verstond, terwijl ik me met het slachtoffer bezighield. Hij stond al weer op z’n benen, zij het nog wat wankel. De politie kwam er al aan, even later verscheen de ambulance. Vriendelijk en kundig verleenden ze hun diensten. Ook mij werd gevraagd of ik niet erg geschrokken was… Even later vertrok de ambulance, met de wielrenner op het bankje – hij leek ongedeerd – en de fiets op het brancard, op weg naar zijn huis.
Toen ik vannacht – nu twee dagen later – op mijn balkon te shaken stond, zag ik de wind door de bladeren ruisen en hoorde Mamadou Diabaté op zijn kora als was het de eerste keer: het ruisen van de snaren in een harmonisch geheel – een man, afkomstig van een continent ‘waar ze niet kunnen voetballen’ en waar ze met tienduizenden van wegvluchten, op weg naar ons paradijs… Maar wat een rust gaat er uit van zijn muziek … een rust die zich door mijn lichaam verspreidde. Hij vertelt de verhalen die in zijn wereld nog doorgegeven worden, met warmte en ongelooflijke vitaliteit. Over een leven dat zich al spelend ontvouwt op het ritme van de levensenergie. Waar geen klok is die mechanisch de tijd wegtikt of sirenes die je oproepen tot de strijd.
Dans mee met de muziek, mijn lichaam – en mijn geest, vrij zwevend over de wateren, verenig je met alles wat leeft!
Zal ik dan eindelijk de versnelling vergeten, die drang die je voortdrijft tot steeds groter vaart en je het leven van een ander doet vergeten … tot het met een klap aanklopt bij de poort van je bewustzijn…