‘Van de bergen zal mijn hulp komen’

[klik om te vergroten]

Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal.
Psalm 121 : 1

Hoewel de bijbelse contreien lijken te grossieren in heilige bergen – de Tempelberg, de berg Sinaï, de Ararat – wringen de exegeten zich bij psalm 121 in bochten om uit te leggen dat het God zelf is die daar helpt, en niet de berg.
Bij Maarten Houtman is er wél een verhaal van een berg die te hulp kwam. Toen hij als verpleger in de dodenbarak van het jappenkamp met dysenterie besmet raakte, was het de blauwe berg, die hij over de omheiningen heen in de verte kon zien liggen, die hem redde:

“Hij herinnerde zich van het halve uur in de zon, elke middag, om zich te desinfecteren, dat de blauwe berg hem soms wenkte als hij leeg en verloren naar zijn goedige top keek, waar kleine wolken in een krans heel langzaam omheen bewogen. Dat er heiningen en wachttorens tussen waren, deed er niet toe.
Soms breidde de berg zich helemaal uit tot de man zodat hij kon worden opgenomen in de liefelijkheid van het ongeborene, als hij daar tenminste naar verlangde, want de berg verplichtte hem nooit. Hij was er alleen maar in zijn ongedeelde volheid.
Zelfs in deze regennacht zou de berg er zijn en van hem weten, dacht de man, en gaf zichzelf met zijn kramp aan hem over.”
Maarten  Houtman, De ongelovige.

Ook al ben ik zelf opgegroeid aan de rand van de Krimpenerwaard, diverse malen in mijn leven hebben bergen mij totaal overrompeld door hun onaardse schoonheid. Maar ik moest dan wel door anderen op die stralende aanwezigheid geattendeerd worden – die daarmee tevens even een tipje van de sluier van het hemelse paradijs voor mij oplichtten.

De eerste keer dat me dat gebeurde was ik een jaar of 15, het was tijdens een vakantie met de familie van een schoolvriend in Beatenberg, Zwitserland. Op een stralende ochtend werd ik naar hun kamer geroepen om het uitzicht op het balkon te bewonderen … het was of de hemel voor mij openging: aan de andere kant van de Thunersee, die langs de glooiingen diep beneden lag, zag ik een hemel vol majestueuze witte bergen die zich weerspiegelden in het meer. Noch hun aanblik, noch hun namen zal ik ooit vergeten: Eiger, Mönch, Jungfrau…

De tweede keer overkwam me iets vergelijkbaars in Oostenrijk, toen ik daar samen met Klaaske in Haus Sanitas verbleef, een theosofisch centrum in Rohrbach, in de buurt van Linz. Terwijl we hand en spandiensten verleenden in de moestuin, werd ons gevraagd eens omhoog te kijken. Uit het niets verrees daar voor onze ogen haast tastbaar een muur van – letterlijk – hemelhoge, met sneeuw bedekte bergen. Een totaal andere werkelijkheid diende zich aan in de gedaante van de Oostenrijkse Alpen.

De derde keer waren we op vakantie in Cesseras, Herault, in Zuid-Frankrijk, toen we op een ochtend door onze gastheer en gastvrouw naar de tuin werden geroepen om een blik op de einder te werpen – waar we het wonder aanschouwden dat zich bij helder weer soms voltrok: in de verte tekende zich boven de zuidelijke horizon een keten van besneeuwde toppen af, die zich als een fata morgana boven het mediterrane landschap verhief: de PyreneeĂ«n, op zo’n 150 kilometer afstand.

Al deze gebergten hadden, dichterbij of veraf, Ă©Ă©n ding gemeen: hun ongenaakbaarheid, als waren ze niet van deze wereld. Laat staan dat ik me aan hen zou willen meten… Had men mij in Zwitserland niet de bergbeklimmer gewezen, die levenloos aan de Noordwand van de Eiger hing – volgens de annalen heeft hij er twee jaar lang gehangen… Wie de goden verzoekt…
Zei Gagarin dat niet, dat hij God daarboven nergens had gezien?

[klik om te vergroten]

Hoe anders verging het me in China’s diepe Zuiden…
Ze zeggen dat sommige van je herinneringen voorbijkomen op het moment dat je sterft. Je weet het natuurlijk nooit zeker, maar mijn herinneringen aan mijn boottochten over de Li – een brede, traag stromende rivier in de Chinese provincie Yunnan – terwijl ik de Karstbergen als een onwerelds decor langs me heen zag trekken, hebben dat onvergankelijk karakter. Na elke bocht waren er weer nieuwe vormen, nieuwe onwaarschijnlijke vergezichten. Ook die warme avond met een maaltijd op het strand en wolken muggen, reken ik daarbij…

Blik over de Li vanuit een sampan die ik zelf huurde – ik kon er niet genoeg van krijgen…
[klik om te vergroten]

De beelden van de betoverende bergsculpturen met hun magische begroeiing, waren naar me vooruitgesneld in de pentekeningen en kalligrafieĂ«n uit lang vervlogen tijden – dit was het landschap waar ik al mijn halve leven van gedroomd had en waar ik haast intuĂŻtief m’n weg naar gevonden had: via Moskou dwars door SiberiĂ« en MongoliĂ« naar Peking. Toen vandaar met een grote boog naar het diepe Zuiden. De spectaculaire stops onderweg – de Verboden Stad, het Terracottaleger, het Wenshu klooster – waren allang weer vergeten toen ik eenmaal in dat net van magie gevangen was.